ECLI:NL:RBNHO:2019:4334

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 mei 2019
Publicatiedatum
22 mei 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 5104
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor het toevoegen van penthouses op een bestaand appartementengebouw

Op 10 mei 2019 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende de weigering van een omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad. De eisers, waaronder de besloten vennootschap Linus Duurzaam B.V. en twee natuurlijke personen, hadden bezwaar gemaakt tegen de beslissing van 14 juni 2018, waarin de vergunning voor het bouwen van twee penthouses op het dak van een bestaand appartementengebouw werd geweigerd. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van de beroepen van de eisers beoordeeld en vastgesteld dat eiser sub 3 niet als natuurlijke persoon een bezwaarschrift had ingediend, waardoor zijn beroep niet-ontvankelijk werd verklaard.

De rechtbank heeft vervolgens de beroepen van eisers sub 1 en 2 inhoudelijk beoordeeld. De weigering van de omgevingsvergunning was gebaseerd op het feit dat het project in strijd was met de maximale bouwhoogte van 6 meter, zoals vastgelegd in het bestemmingsplan. De rechtbank oordeelde dat de beoogde dakopbouw vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet wenselijk was, omdat deze niet voldoende ondergeschikt was aan het bestaande hoofdvolume. De rechtbank heeft de beleidsruimte van de verweerder erkend en geconcludeerd dat de keuze om geen derde niet terugliggende bouwlaag toe te staan niet onredelijk was. De beroepen van eisers sub 1 en 2 werden ongegrond verklaard.

De uitspraak benadrukt het belang van stedenbouwkundige overwegingen bij de beoordeling van omgevingsvergunningen en de rol van de gemeente in het handhaven van bestemmingsplannen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de beslissing openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 18/5104, HAA 18/5101 en HAA 18/5094

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 mei 2019 in de zaken tussen

1. de besloten vennootschap Linus Duurzaam B.V.te Zaandam,
2. [eiser 1]te [woonplaats] ,
3. [eiser 2]te [woonplaats] ,
eisers,
en

het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad, verweerder

(gemachtigden: mr. F.P. Brouwer, F. Oussouma-Ait Moha, M. Mooij, ing. R.J. Reukema en A. Laarhoven).

Procesverloop

Bij besluit van 14 juni 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd aan eiseres sub 1 omgevingsvergunning te verlenen voor de activiteiten bouwen en gebruiken voor het toevoegen van twee penthouses op het dak van de eerste verdieping van een bestaand appartementengebouw op de locatie [adres] .
Bij aan elk van eisers afzonderlijk gerichte besluiten van 17 oktober 2018 (de bestreden besluiten) heeft verweerder het primaire besluit onder aanvulling van de motivering gehandhaafd.
Eisers hebben tegen de aan hen gerichte bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2019. De zaken zijn gelijktijdig behandeld met de zaken geregistreerd onder de nummers HAA 17/5121, HAA 18/133 en HAA 18/2309. Eiseres sub 1 is vertegenwoordigd door eisers sub 2 en 3. Eisers sub 2 en 3 zijn verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1.1
De rechtbank is gehouden de ontvankelijkheid van het bezwaar van eisers ambtshalve te beoordelen.
1.2
De rechtbank stelt vast dat zich tussen de gedingstukken geen bezwaarschrift bevindt dat door eiser sub 3 als natuurlijke persoon is ingediend tegen het primaire besluit. In het dossier bevindt zich een bezwaarschrift van 4 juli 2018 dat is uitgeprint op briefpapier van eiseres sub 1. Daarin is vermeld dat eiseres sub 1 bezwaar indient tegen de weigering om omgevingsvergunning. De brief is ondertekend door eiser sub 3. Uit het bezwaarschrift blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet dat het bezwaarschrift mede door eiser sub 3 als natuurlijke persoon is ingediend, doch slechts dat hij het als enig aandeelhouder/bestuurder van eiseres sub 1 namens haar heeft ingediend. Uit het beroepschrift van eiser sub 3 blijkt dat hij geen briefpapier van eiseres sub 1 gebruikt als hij bedoelt als natuurlijke persoon een rechtsmiddel aan te wenden.
1.3
Nu eiser sub 3 redelijkerwijs kan worden verweten dat hij als natuurlijke persoon geen bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit, kan hij als natuurlijke persoon geen beroep instellen tegen het aan hem gerichte bestreden besluit. Dit volgt uit artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep van eiser sub 3 is daarom niet-ontvankelijk. De rechtbank zal uitsluitend de beroepen van eisers sub 1 en 2 inhoudelijk beoordelen.
2. Het project waarvoor verweerder heeft geweigerd omgevingsvergunning te verlenen is beoogd op de hoek van Dobbeven en De Weer. Het project voorziet in het realiseren van een niet terugliggende dakopbouw met een plat dak over de volledige breedte en diepte van het bestaande pand op de [adres] .
3. Niet in geschil is dat het project in strijd is met de maximale bouwhoogte van 6,00 meter die ter plaatse geldt op basis van het bestemmingsplan “Poelenburg”.
4. Verweerder heeft geweigerd met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, in samenhang met artikel 4 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, omgevingsvergunning te verlenen voor de activiteit gebruiken in strijd met het bestemmingsplan.
5. Verweerder heeft aan de weigering ten grondslag gelegd dat de beoogde dakopbouw vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet voldoende ondergeschikt is aan het bestaande hoofdvolume en daarom in de beoogde vorm niet wenselijk is. Bij ontwikkelingen in het gebied is het volgens verweerder vanuit stedenbouwkundig oogpunt van belang dat enerzijds op een goede wijze bij de bestaande gebouwde omgeving wordt aangesloten wat betreft maat, schaal en korrelgrootte en anderzijds moet een ontwikkeling in het gebied bijdragen aan een meer heldere opbouw/structuur en ruimtelijke kwaliteit van het totale bebouwingsveld. Concreet betekent dit volgens verweerder dat een bouwplan de heldere lijnen langs het openbare gebied moet versterken door het (min of meer) bouwen in de rooilijn van de omringende bebouwing en het realiseren van bebouwing met duidelijke voorkanten naar de openbare ruimte. In dit geval zijn de aanwezige en te versterken openbare lijnen die van (de straten) De Weer en Dobbeven, waarvan Dobbeven ondergeschikt is. De dakopbouw is beoogd op een bestaand pand. Het bestaande pand is onderverdeeld in een hoofdvolume in twee lagen met een plat dak aan de voorzijde aan De Weer en een ondergeschikt bouwdeel aan de achterzijde in een laag met een plat dak. Slechts het toevoegen van een terugliggende laag met een plat dak op het hoofdvolume aan de voorzijde is vanuit stedenbouwkundig oogpunt goed denkbaar, zo is in een eerder opgesteld stedenbouwkundig advies van 15 december 2017 van de vakgroep Stedebouw verwoord. De beoogde dakopbouw die is voorzien van een plat dak over de volledige breedte en diepte van het bestaande pand, voldoet niet aan het uitgangspunt van het minimaal 1 meter terugliggend realiseren van de voorgevelrooilijn.
6.1
Eisers sub 1 en 2 betogen dat verweerders conclusie dat het project vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet wenselijk is, onbegrijpelijk is. Eisers voeren daartoe aan dat het aangrenzende appartementencomplex en de eensgezinswoningen langs De Weer geen terugliggende derde bouwlaag hebben. Een terugliggende laag zal volgens eisers juist afbreuk doen aan dat beeld. Bovendien wijkt het advies van 15 december 2017 dat verweerder aan zijn conclusie ten grondslag heeft gelegd af van twee eerdere adviezen (genummerd 20120112 en gedateerd 7 oktober 2015). In die adviezen is aangegeven dat drie volle lagen, zonder terugliggende laag, mogelijk zijn.
6.2
De rechtbank stelt voorop dat verweerder bij zijn besluitvorming over een aanvraag als hier aan de orde beleidsruimte heeft. De rechtbank toetst dan of verweerder bij een afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. Dit is een terughoudende toets.
6.3.1
De rechtbank begrijpt dat de Ruimtelijke visie van 7 oktober 2015 speciaal is ontwikkeld voor het plangebied. Blijkens de visie zijn vooral strakke rooilijnen langs De Weer uitgangspunt. Verder is in de visie vermeld dat de bouwhoogte aan De Weer over vrijwel de gehele lengte uit drie bouwlagen bestaat.
6.3.2
In het advies van 15 december 2017 van de vakgroep Stedebouw is aangegeven dat wat betreft het gebouw aan [adres] het, gezien de ligging van het gebouw aan De Weer, toevoegen van een terugliggende laag met een plat dak op het hoofdvolume aan de voorzijde vanuit stedenbouwkundig oogpunt goed denkbaar is.
6.3.3
Ter zitting heeft verweerder desgevraagd nader toegelicht dat er inderdaad zoals eisers sub 1 en 2 stellen drie panden zijn in de nabije omgeving van het gebouw aan [adres] die geen terugliggende derde bouwlaag hebben. Volgens verweerder is echter niet langs de gehele De Weer sprake van gebouwen die op die manier zijn vormgegeven. In de meeste gevallen is sprake van gebouwen met twee bouwlagen, waarbij op de derde bouwlaag iets gebeurt qua accenten. Verweerder wil bepaalde accenten benadrukken. De context is van belang. In het voorliggende geval is het gebouw ingeklemd tussen gebouwen en is het niet op een hoek of een zichtbare locatie gesitueerd, waardoor verweerder wil vasthouden aan het stedenbouwkundige beleid. Daarnaast bevindt zich een pad naast het gebouw. Daar wil verweerder niet twee hoge wanden omheen hebben, omdat dan een soort steeg ontstaat. Het oogt volgens verweerder vriendelijker wanneer een kant uit drie bouwlagen bestaat en de andere uit twee.
6.3.4
Zelfs indien zou moeten worden geconcludeerd dat uit de Ruimtelijke visie van 7 oktober 2015 niet heel duidelijk volgt dat het project stedenbouwkundig niet wenselijk is vanwege de omstandigheid dat de derde bouwlaag terugligt, dan volgt naar het oordeel van de rechtbank uit het advies van de vakgroep in samenhang bezien met de de gegeven toelichting ter zitting alsnog duidelijk dat een terugliggende derde bouwlaag volgens verweerder niet wenselijk is. Het advies kan worden geacht een nadere aanvulling op de Ruimtelijke visie van 7 oktober 2015 te vormen en de meest actuele stedenbouwkundige ontwikkelingsideeën van verweerder te bevatten.
De rechtbank acht de keuze van verweerder om, gelet op zijn beleidsruimte, geen derde niet terugliggende bouwlaag toe te staan in deze situatie niet onredelijk. Dat eisers sub 1 en 2 daar anders over denken maakt dat niet anders.
6.4
Het betoog van eisers sub 1 en 2 slaagt niet.
7. Voor zover eisers sub 1 en 3 hebben bedoeld te betogen dat verweerder met zijn brieven van 30 december 2013 en 22 augustus 2014 het vertrouwen heeft gewekt dat omgevingsvergunning zou worden verleend voor het voorliggende project, faalt dat betoog. Niet is gebleken dat door of namens verweerder in die brieven aan de aanvrager om omgevingsvergunning, eiseres sub 1, concrete en ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan waaraan de aanvrager dan wel eisers sub 1 en 2 de in rechte te honoreren verwachting kon(den) ontlenen dat omgevingsvergunning zou worden verleend voor het project.
8. Het beroep van eisers sub 1 en 2 is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep van eiser sub 3 niet-ontvankelijk;
- verklaart de beroepen van eisers sub 1 en 2 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, rechter, in aanwezigheid van mr. W.I.K. Baart, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2019.
de griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.