1.3Op 22 december 2017 is een controle uitgevoerd bij het pand. Hierbij is gebleken dat de bewoning van de onbenoemde ruimte is gestaakt en dat de huisraad, de douche, het toilet en de keuken waren verwijderd. Het leidingwerk stak echter nog zichtbaar uit de muur en vloer. Tijdens de controle van 12 januari 2018 is geconstateerd dat al het leidingwerk is verwijderd.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder een bedrag van € 2.500,- ingevorderd. Verweerder heeft geconstateerd dat nadat de begunstigingstermijn op 19 december 2018 is verstreken, niet volledig aan de last is voldaan. Het leidingwerk in de douche, het toilet en de keuken waren niet tot aan de muur verwijderd waardoor de dwangsom is verbeurd. Volgens verweerder zijn er geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan geheel van invordering dient te worden afgezien.
3. Vast staat dat eiser geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen de beslissing op het bezwaarschrift tegen de last onder dwangsom. Dat besluit staat dan ook in rechte vast. Dit betekent dat de rechtmatigheid van de last onder dwangsom in deze beroepsprocedure een gegeven is en niet ter beoordeling voorligt. Reeds hierom kan het betoog van eiser, voor zover dit betrekking heeft op de hoogte van de dwangsom die is verbonden aan de last, niet in deze procedure aan de orde komen.
4. De rechtbank overweegt dat de dwangsom van € 10.000,- is verbeurd. De last strekt er immers toe het gebruik van de onbenoemde ruimte te beëindigen en beëindigd te houden. Het verwijderen van het leidingwerk heeft dan ook tot doel dat de te verwijderen voorzieningen niet meer aangesloten kunnen worden. Uit het rapport van 22 december 2017 is gebleken dat niet al het leidingwerk tot aan de muur of vloer was verwijderd waardoor de voorzieningen opnieuw op het leidingwerk aangesloten konden worden en derhalve niet aan de last is voldaan. Tussen partijen is niet in geschil dat voor het overige wel aan de last is voldaan.
5. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) dient bij een besluit tot invordering van een verbeurde dwangsom aan het belang van de invordering een zwaarwegend gewicht te worden toegekend. Een andere opvatting zou afdoen aan het gezag dat behoort uit te gaan van een besluit tot oplegging van een last onder dwangsom. Steun voor dit uitgangspunt kan worden gevonden in de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 5:37, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Kamerstukken II 2003/04, 29 702, nr. 3, blz. 115). Hierin is vermeld dat een adequate handhaving vergt dat opgelegde sancties ook worden geëffectueerd en dus dat verbeurde dwangsommen worden ingevorderd. Slechts in bijzondere omstandigheden kan geheel of gedeeltelijk van invordering worden afgezien. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 20 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1062. 6. Verweerder heeft niet de gehele verbeurde dwangsom ingevorderd, omdat voor een gedeelte wél aan de last is voldaan. Verweerder heeft de volgende motivering aan de hoogte van de invordering ten grondslag gelegd. De last onder oplegging van een dwangsom van € 10.000,- bestaat uit het verwijderen van de ten behoeve van de woning aangebrachte voorzieningen inclusief bijbehorend leidingwerk én het verwijderen en verwijderd houden van de met de bewoning verband houdende huisraad. De aan de last verbonden dwangsom van € 10.000,- wordt voor een kwart aan het “verwijderen en verwijderd houden van de huisraad” toegerekend. Het onderdeel “verwijderen van de ten behoeve van bewoning aangebrachte voorzieningen” kan in drie subonderdelen worden gesplitst. De subonderdelen betreffen het verwijderen van de douche, het toilet en de keuken. Van elk van de drie onderdelen diende ook het leidingwerk verwijderd te worden. Aangezien het verwijderen van de subonderdelen tot doel heeft om de overtreding op te heffen en het verwijderen van het leidingwerk tot doel heeft om herhaling van de overtreding te voorkomen, kan een derde van elk onderdeel worden toegerekend aan het verwijderen van het leidingwerk. Derhalve is een bedrag van € 2.500,- ingevorderd.
7. De rechtbank leidt uit de bovenstaande berekening af dat per voorziening het niet verwijderen van het leidingwerk de invordering is bepaald op € 833,33. Deze berekening acht de rechtbank redelijk. De vraag die overblijft is of het invorderen van de dwangsom voor het niet verwijderen van het leidingwerk voor álle voorzieningen een bijzondere omstandigheid vormt dat van invordering moet worden afgezien.
8 Blijkens de foto’s in het rapport van 22 december 2017 was tijdens de controle in het toiletgedeelte een staande waterleiding ten behoeve van de stortbak aanwezig en in het keukengedeelte was de aansluiting van de koperen leiding ten behoeve van de cv ketel volledig in tact. Deze voorzieningen konden dus opnieuw aangesloten worden. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht de verbeurde dwangsom heeft ingevorderd met betrekking tot het niet voldoen aan de last voor zover deze strekt tot het verwijderen van het leidingwerk in het toiletgedeelte en het keukengedeelte. Uit de foto van de doucheruimte behorende bij het rapport van 12 januari 2018 blijkt echter niet van een andere situatie dan de situatie die op de foto behorende bij het rapport van 22 december 2018 is weergegeven. Ook blijkt niet uit de omschrijving in de rapporten waarom in de doucheruimte niet aan de last is voldaan. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onterecht heeft ingevorderd voor zover de last ziet op het verwijderen van het leidingwerk in de doucheruimte, omdat niet is gebleken dat op dit onderdeel niet aan de last is voldaan. Dit betreft een bijzondere omstandigheid op grond waarvan de rechtbank de invordering zal matigen met € 833,33.