ECLI:NL:RBNHO:2019:4217

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 mei 2019
Publicatiedatum
17 mei 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1732
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom opgelegd aan derde-partij met betrekking tot perceel in Warmenhuizen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 10 mei 2019 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. De zaak betreft een last onder dwangsom die door het college van burgemeester en wethouders van Schagen is opgelegd aan [naam bedrijf] Beheer V BV, met betrekking tot een perceel in Warmenhuizen. De last houdt in dat [naam bedrijf] binnen tien weken na 29 maart 2019 bepaalde activiteiten moet staken en een beschoeiing aan de westzijde van het perceel moet verwijderen.

Verzoekster, de Vereniging van Erfpachters en Eigenaren, heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 10 mei 2019 is de vertegenwoordiger van verzoekster, bijgestaan door haar gemachtigde, aanwezig geweest, evenals de gemachtigde van verweerder en de vertegenwoordiger van de derde-partij. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de termijn van tien weken om aan de last te voldoen niet redelijk is en heeft deze termijn bekort tot twee weken, die afloopt op 24 mei 2019.

De voorzieningenrechter heeft ook bepaald dat verweerder het betaalde griffierecht van € 345,- aan verzoekster moet vergoeden en dat verweerder in de proceskosten van verzoekster moet worden veroordeeld tot een bedrag van € 1.024,-. De uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, in aanwezigheid van mr. M. van Excel, griffier. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
Zaaknummer: HAA 19/1732
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter ter zitting van 10 mei 2019 in de zaak tussen
Vereniging van Erfpachters en Eigenaren “ [naam 1] ”, te [plaats] , verzoekster
(gemachtigde: mr. R. Oosterbroek),
en

het college van burgemeester en wethouders van Schagen, verweerder

(gemachtigde: M.J.A. Ruigrok).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam bedrijf] Beheer V BV, te Warmenhuizen.

Procesverloop

Bij besluit van 29 maart 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan derde-partij ( [naam bedrijf] ) een last onder dwangsom opgelegd met betrekking tot het perceel [het perceel] (het perceel) in Warmenhuizen. De last houdt in dat [naam bedrijf] binnen tien weken na 29 maart 2019:
de activiteiten van de materieeldienst op het perceel dient te staken en gestaakt te houden;
de beschoeiing aan de westzijde van het perceel dient te verwijderen en verwijderd te houden.
Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Ook heeft zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Verzoekster en [naam bedrijf] hebben nog stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 mei 2019. Verzoekster is vertegenwoordigd door [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] , bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Derde-partij is vertegenwoordigd door [naam 5] .

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • schorst het primaire besluit voor zover daarbij de termijn om aan punt 1 van de last te voldoen is bepaald op tien weken na 29 maart 2019, treft als voorlopige voorziening dat deze termijn afloopt op 24 mei 2019 en bepaalt dat deze voorlopige voorziening vervalt op de verzenddatum van de te nemen beslissing op het bezwaar van verzoekster;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 345,- aan verzoekster te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.024,-.

Overwegingen

1. Het gaat in deze procedure alleen om de bij het primaire besluit gestelde termijn om aan de last te voldoen. Volgens de rechtspraak mag deze termijn niet wezenlijk langer worden gesteld dan noodzakelijk is om de overtreding te kunnen opheffen. Bij het bepalen van de termijn heeft verweerder dus enige beslissingsruimte. Daarbij is alleen van belang of [naam bedrijf] binnen de termijn aan de last kan voldoen en niet of dat vanuit het perspectief van [naam bedrijf] op een zo gunstig mogelijke manier kan.
2. Verweerder moet aannemelijk maken dat een termijn van tien weken redelijk is. Dat heeft hij niet gedaan. De toelichting van verweerder dat de beëindiging van de activiteiten binnen een kortere termijn voor meer overlast zou zorgen, is op geen enkele manier onderbouwd en is dus ook geen adequate onderbouwing van de termijn van tien weken. Daarnaast heeft [naam bedrijf] niet gezegd dat het beëindigen van de activiteiten niet sneller had gekund, maar alleen ter zitting verklaard op dit moment uit te gaan van een termijn van tien weken. Daarmee is ook niet gezegd dat de activiteiten niet alsnog eerder kunnen worden beëindigd. Verder heeft verzoekster geloofwaardig toegelicht dat forse overlast wordt ondervonden van de activiteiten, vooral bestaand uit geluidsoverlast.
3. Dit alles afwegend is het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat een termijn van tien weken een redelijke termijn is. De voorzieningenrechter zal de nu nog resterende termijn van vier weken daarom bekorten tot twee weken; deze loopt dan af op 24 mei 2019. Deze bekorting heeft alleen betrekking op punt 1 van de last, het staken en gestaakt houden van de activiteiten van de materieeldienst op het perceel, en niet op punt 2, omdat het verzoek en bezwaar daarop geen betrekking hebben.
4. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, draagt hij verweerder op het betaalde griffierecht aan verzoekster te vergoeden.
5. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van €512,- en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. van Excel, griffier, op 10 mei 2019.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open