In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 16 april 2019 uitspraak gedaan in een arbeidsrechtelijke kwestie tussen een werknemer, aangeduid als [verzoeker], en zijn werkgever, een coöperatieve handelsvereniging, aangeduid als [naam vereniging]. De werknemer had een verzoek ingediend tot vernietiging van zijn ontslag op staande voet, dat op 24 december 2018 en opnieuw op 30 januari 2019 was gegeven. De werkgever had het ontslag gebaseerd op vermeende chantage en bedreiging door de werknemer, die vertrouwelijke informatie met leden van de vereniging had gedeeld. De werknemer stelde dat hij als klokkenluider bescherming genoot onder de klokkenluidersregeling van artikel 7:653c BW, omdat hij vermoedens van misstanden had gemeld.
De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was, omdat de werknemer op redelijke gronden een vermoeden van misstanden had gemeld. Echter, de wijze waarop hij dit deed, werd als ongepast en dwingend beschouwd, waardoor hij geen aanspraak kon maken op bescherming als klokkenluider. De rechter concludeerde dat het verwijtbare gedrag van de werknemer geen ontslag op staande voet rechtvaardigde, maar wel een ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De arbeidsovereenkomst werd ontbonden met ingang van 1 augustus 2019, en de werkgever werd veroordeeld tot betaling van het achterstallige loon en een transitievergoeding aan de werknemer.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor werknemers om misstanden op een juiste en zorgvuldige manier te melden om in aanmerking te komen voor bescherming onder de klokkenluidersregeling. De kantonrechter heeft ook de proceskosten ten laste van de werkgever gesteld, omdat deze ongelijk kreeg in de procedure.