Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Beschikking van de kantonrechter ex artikel 4:206 lid 3 BW
[verzoeker] ,
de nalatenschap van [erflater] ,
De procedure
- het verzoek van de vereffenaar van 8 januari 2019;
- de beschikking van de kantonrechter van 28 januari 2019;
- de brief van de vereffenaar van 5 februari 2019;
- de mondelinge behandeling van 17 april 2019, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt;
- de na de mondelinge behandeling door de vereffenaar aan de kantonrechter verzonden brieven van 17 en 18 april 2019.
Het verzoek
De uitgangspunten
€ 265.000,00. Deze uitkering valt niet in de nalatenschap van de erflater.
De beoordeling
De kantonrechter begrijpt dat tot deze werkzaamheden mede heeft behoord de discussie die de vereffenaar heeft gevoerd met de heren [naam 2] en [naam 3] , die zich de belangen van de minderjarige erfgenaam van de erflater hebben aangetrokken. Voorts begrijpt de kantonrechter dat de belangen van de minderjarige erfgenaam met het bestaan van de vordering van de moeder van de erflater zijn verbonden, omdat uitgaande van het bestaan van deze vordering, sprake is van een negatieve nalatenschap wat mogelijkerwijs zal kunnen leiden tot inkorting op de levensverzekeringsuitkering aan de minderjarige erfgenaam.
De onzekerheid over het bestaan van de schuld van de moeder van de erflater duurt tot op heden voort, waarbij ook ter zitting geen duidelijkheid is verkregen over de vraag wanneer hierover een definitief standpunt door de vereffenaar wordt ingenomen.