Op 5 april 2019 is een beroepschrift ingediend door mr. H.J. Oosterhagen, gemachtigde van betrokkene, tegen een gedragsaanwijzing ex artikel 509hh van het Wetboek van Strafvordering, uitgevaardigd door de officier van justitie op 1 februari 2019. De zaak werd behandeld op 23 april 2019 in een openbare zitting, waar betrokkene en zijn raadsman aanwezig waren, evenals de officier van justitie, mr. R. Hagemeier. De gedragsaanwijzing hield in dat betrokkene zich gedurende drie maanden diende te onthouden van contact met bepaalde personen en zich niet op de openbare weg of in de nabijheid van een specifieke locatie mocht bevinden.
De rechtbank heeft de stukken en de standpunten van beide partijen bestudeerd. De officier van justitie verzocht de rechtbank het beroep ongegrond te verklaren en de gedragsaanwijzing te verlengen, terwijl de verdediging stelde dat de gedragsaanwijzing buitenproportioneel was. Betrokkene gaf aan zich neer te leggen bij de situatie en wenste contact met zijn moeder, die in een zorginstelling verbleef. De rechtbank oordeelde dat er voldoende ernstige bezwaren waren voor de gedragsaanwijzing, maar dat de situatie inmiddels was verbeterd en er geen vrees meer bestond voor ernstig belastend gedrag van betrokkene jegens zijn moeder.
De rechtbank concludeerde dat de gedragsaanwijzing niet langer noodzakelijk was en verklaarde het beroep gegrond. De rechtbank heeft de gedragsaanwijzing met onmiddellijke ingang opgeheven. De beschikking is gegeven door mr. J. van Beek, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Dambrink, griffier, en is openbaar uitgesproken op 25 april 2019.