ECLI:NL:RBNHO:2019:3714

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 mei 2019
Publicatiedatum
2 mei 2019
Zaaknummer
15/198389-18
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugddetentie en PIJ-maatregel voor minderjarige verdachte na overvallen met geweld

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 2 mei 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een twaalfjarige verdachte die op jonge leeftijd twee winkels heeft overvallen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan afpersing en een poging daartoe, waarbij hij in beide gevallen een wapen heeft gebruikt en zijn gezicht bedekt hield. Deskundigen hebben vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, wat de rechtbank overneemt in haar oordeel. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van vier maanden, met aftrek van het voorarrest, en legt daarnaast een PIJ-maatregel op. Deze maatregel is noodzakelijk vanwege de ernstige problematiek van de verdachte en de behoefte aan behandeling in een streng beveiligd kader. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de jonge leeftijd van de verdachte, zijn gedragsproblemen en het risico op recidive. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging. De officier van justitie heeft gevorderd tot vrijspraak van enkele feiten, maar de rechtbank heeft de verdachte voor de bewezenverklaarde feiten schuldig bevonden. De rechtbank heeft de noodzaak van de PIJ-maatregel onderbouwd met rapportages van deskundigen, die hebben aangegeven dat de verdachte intensieve behandeling nodig heeft. De rechtbank heeft de zaak niet aangehouden, omdat zij voldoende geïnformeerd was om een beslissing te nemen over de sancties.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
Locatie Haarlem
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 15/198389-18
Uitspraakdatum: 2 mei 2019
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 18 april 2019 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] ,
thans gedetineerd in [justitiële jeugdinrichting] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. T. Fikkers en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M. de Klerk, advocaat te Velserbroek, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hierna: feit 1)
hij op of omstreeks 8 oktober 2018 te [plaats] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag (diverse munten en/of een of meer biljetten
van 20 euro) , in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam winkel] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [aangever] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte
-die [naam winkel] is binnengegaan en/of
-die [aangever] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft getoond en/of
-dit vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in de richting van voornoemde [aangever] heeft gericht en/of gehouden
-die [aangever] de woorden toegevoegd: “Ik wil geld” en/of “ik wil blowen, ik heb geld nodig”, althans woorden van gelijke strekking
-die [aangever] (onder bedreiging van voornoemd wapen) een tas heeft gegeven met de opdracht die tas te vullen met biljetten en/of kleingeld;
2 ( hierna: feit 2)
hij op of omstreeks 8 oktober 2018 te [plaats] , met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [aangever] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag (diverse munten en/of een of meer biljetten van 20 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
[naam winkel] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte
-die [naam winkel] is binnengegaan en/of
-die [aangever] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft getoond en/of
-dit vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in de richting van voornoemde [aangever] heeft gericht en/of gehouden
-die [aangever] de woorden toegevoegd: “Ik wil geld” en/of “ik wil blowen, ik heb geld nodig”, althans woorden van gelijke strekking
-die [aangever] (onder bedreiging van voornoemd wapen) een tas heeft gegeven met de opdracht die tas te vullen met biljetten en/of kleingeld;
3 ( hierna: feit 3)
hij op of omstreeks 6 september 2018 te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen
een geld, althans enig goed (van waarde) geheel of ten dele toebehorende aan [naam winkel] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [aangever] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
-met een sjaal over zijn gezicht, althans gezichtsbedekking het [naam winkel] is ingerend en/of
-die [aangever] een mes, althans een scherp voorwerp heeft getoond en/of
-in de richting van voornoemde [aangever] stekende bewegingen heeft gemaakt en/of
-die [aangever] de woorden toegevoegd: “geld, geld, ik wil je geld”, althans woorden van gelijke strekking;
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4 ( hierna: feit 4)
hij op of omstreeks 6 september 2018 te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [aangever] te dwingen tot de afgifte van een geld, althans enig goed (van waarde) in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam winkel] ), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
-met een sjaal over zijn gezicht, althans gezichtsbedekking het [naam winkel] is ingerend en/of
-die [aangever] een mes, althans een scherp voorwerp heeft getoond en/of
-in de richting van voornoemde [aangever] stekende bewegingen heeft gemaakt en/of
-die [aangever] de woorden toegevoegd: “geld, geld, ik wil je geld”, althans woorden van gelijke strekking;
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.Voorvragen en aanhoudingsverzoek

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
De raadsman heeft in zijn pleidooi gevraagd om aanhouding van de zaak. De rechtbank zal dit verzoek afwijzen op basis van de hierna onder 6.3 weergegeven overwegingen.

3.Bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van feit 1 en feit 3 en tot bewezenverklaring van feit 2 en feit 4.
3.2
Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen wat verdachte onder 1 en 3 ten laste is gelegd en moet hij daarvan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De officier van justitie heeft ervoor gekozen om de gebeurtenis op 8 oktober 2018 bij [naam winkel] als twee naast elkaar staande feiten op de tenlastelegging te vermelden: een diefstal met geweld en een afpersing. Ook de gebeurtenis op 6 september 2018 bij het [naam winkel] heeft de officier van justitie op die manier tenlastegelegd, zodat er in plaats van twee, vier feiten op de tenlastelegging staan. De rechtbank staat dus in het geval van het [naam winkel] voor de vraag of bewezen is dat de verdachte zélf iets heeft weggenomen (wat een diefstal met geweld oplevert) of dat bewezen is dat hij een ander heeft gedwongen tot afgifte van iets (een afpersing). In het geval van het [naam winkel] is de vraag of hij dat allebei heeft geprobeerd.
Ten aanzien van feit 1 (de diefstal met geweld) blijkt niet uit het dossier dat verdachte in [naam winkel] zelf een geldbedrag of enig goed heeft weggenomen: al het geld is door aangever [aangever] aan de verdachte afgegeven. Ten aanzien van feit 3 (de poging tot diefstal met geweld) kan op basis van de dossierstukken niet bewezen worden dat verdachte geprobeerd heeft om zelf iets weg te nemen. Uit de gang van zaken zoals die volgt uit het dossier – aangever [aangever] haalt onder bedreiging van een mes geld uit de kassalade – leidt de rechtbank af dat de bedreiging met het mes erop was gericht dat zij het geld aan de verdachte zou afgeven.
3.3
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van feit 2 en feit 4 op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – omdat verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
Ten aanzien van feit 2:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • het proces-verbaal van aangifte van [aangever] van 8 oktober 2018 (dossierpagina’s 12 tot en met 15);
Ten aanzien van feit 4:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • het proces-verbaal van aangifte van [aangever] van 8 september 2018 (dossierpagina’s 244 tot en met 246).
De door de rechtbank als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 2 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 2:
hij op 8 oktober 2018 te [plaats] , met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [aangever] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag (diverse munten en biljetten van 20 euro), toebehorende aan [naam winkel] ,
welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte
  • die [naam winkel] is binnengegaan en
  • die [aangever] een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft getoond en
  • dit op een vuurwapen gelijkend voorwerp in de richting van voornoemde [aangever] heeft gericht en gehouden en
  • die [aangever] de woorden heeft toegevoegd: “Ik wil geld” en “Ik wil blowen, ik heb geld nodig” en
  • die [aangever] onder bedreiging van voornoemd wapen een tas heeft gegeven met de opdracht die tas te vullen met biljetten en kleingeld;
Feit 4:
hij op 6 september 2018 te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [aangever] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag, toebehorende aan [naam winkel] ,
  • met gezichtsbedekking het [naam winkel] is ingerend en
  • die [aangever] een mes heeft getoond en
  • in de richting van voornoemde [aangever] stekende bewegingen heeft gemaakt en
  • die [aangever] de woorden heeft toegevoegd: “Geld, geld, ik wil je geld”;
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Wat aan verdachte onder 2 en 4 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 2: afpersing;
feit 4: poging tot afpersing.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van vier maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Daarnaast heeft de officier van justitie oplegging van een onvoorwaardelijke maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel) gevorderd.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een verzoek tot aanhouding gedaan. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de rechtbank onvoldoende is geïnformeerd om een PIJ-maatregel te kunnen opleggen. Alternatieven zoals een gedragsbeïnvloedende maatregel of een ondertoezichtstelling zijn onvoldoende onderzocht. De stap van vrijwillige hulpverlening naar een PIJ-maatregel is te groot. Bovendien is het onduidelijk waar verdachte zal worden geplaatst. Wellicht zorgt een nieuw onderzoek door een andere psychiater en een psycholoog zonder kennis van het huidige rapport voor alternatieven.
6.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank toetst het aanhoudingsverzoek aan het noodzaakcriterium. De rechtbank vindt dat zij voldoende is voorgelicht om een beslissing te kunnen nemen over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd. Er is over de verdachte een recent klinisch multidisciplinair onderzoeksrapport Pro Justitia uitgebracht door het ForCA (hierna: het ForCA-rapport), een samenwerkingsverband tussen justitiële jeugdinrichtingen, de drie reclasseringsorganisaties, het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, centra voor kinder- en jeugdpsychiatrie en instellingen voor wetenschap en onderzoek. Blijkens het ForCA-rapport en het (ook hierna te noemen) rapport van de Raad voor de Kinderbescherming zijn expliciet diverse, in zwaarte variërende alternatieven onderzocht en overwogen. De ouders van de verdachte hebben op eigen initiatief een Eigen Plan traject ingezet waarover de informatie aan de rechtbank ter beschikking staat. De deskundigen hebben aangegeven dat het op dit moment niet nodig is om volledige duidelijkheid te hebben over de instelling(en) waar de verdachte in het kader van een op te leggen PIJ-maatregel zou moeten worden geplaatst. Dat hangt volgens hen af van de actuele situatie en het stadium waarin de behandeling van de verdachte zich bevindt.
De rechtbank vindt dat het ForCA-rapport voldoet aan de daaraan te stellen eisen en zij ziet in hetgeen de raadsman heeft aangevoerd geen reden om de deskundigheid van de onderzoekers of de uitkomsten van het onderzoek te betwijfelen. De noodzaak voor nader onderzoek ontbreekt dus. De rechtbank zal de zaak daarom niet aanhouden, maar beslissen over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd.
Bij die beslissing heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft twee winkels overvallen en heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan een afpersing en een poging daartoe. De overval bij het [naam winkel] is bij een poging gebleven door het ingrijpen van een getuige. Beide keren heeft verdachte zijn gezicht bedekt gehouden. Ook heeft hij beide keren een wapen gebruikt, namelijk een mes en een nepvuurwapen dat er bijzonder echt uitzag. Verdachte heeft deze wapens op de aangevers gericht om het geld te bemachtigen. In het geval van het [naam winkel] heeft verdachte stekende bewegingen richting de kassamedewerker gemaakt. Hij wilde daarmee angst veroorzaken en daarmee de kans op een succesvolle overval vergroten.
Dit alles vindt de rechtbank zeer zorgelijk, zeker gelet op het feit dat verdachte ten tijde van het plegen van beide feiten pas twaalf jaar oud was.
Feiten als deze tasten het gevoel van veiligheid in de maatschappij aan, en zeker bij de winkelmedewerkers om wie het in dit geval ging. De rechtbank verwijt de verdachte dat hij zich heeft laten leiden door spanning, sensatie en de behoefte aan geld. Hij heeft er toen hij de feiten ging plegen niet bij stil gestaan dat de slachtoffers nog lang kunnen lijden onder de gevolgen van wat hen is aangedaan.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
  • het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 14 november 2018, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld;
  • het over verdachte uitgebrachte ForCA-rapport, van 21 februari 2019 van GZ-psycholoog [GZ-psycholoog] en kinder- en jeugdpsychiater [kinder- en jeugdpsychiater] ;
  • het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport, gedateerd 8 april 2019, van [raadsonderzoeker] , als raadsonderzoeker verbonden aan de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
Het ForCA-rapport van 21 februari 2019 houdt onder meer – zakelijk weergegeven – het volgende in.
Verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Er is bij verdachte sprake van complexe en meervoudige problematiek. Deze was ook aanwezig tijdens het plegen, indien bewezen, van het ten laste gelegde en beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte.
Als wordt gekeken naar de invloed van zijn problematiek in de totstandkoming van deze feiten valt op dat hij in zijn eentje heeft gehandeld. Het is opmerkelijk dat een jongen van twaalf jaar oud hierbij niet door angstgevoelens is weerhouden. Het is zeer ongewoon gedrag voor een twaalfjarige.
Geadviseerd wordt om verdachte het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen.
Het risico op herhaling wordt als hoog ingeschat. Als belangrijkste risicofactoren worden gezien het gebrek aan schuld en berouw, problemen met het hanteren van boosheid en riskant en impulsief gedrag. De morele ontwikkeling en de empathie zijn lacunair. Er is sprake van een fascinatie voor criminaliteit en geweld. Het risico van impulsief geweld wordt als hoog en het risico van gepland geweld als verhoogd ingeschat. De interactie in de thuissituatie werkt destabiliserend en recidive verhogend. De geconstateerde risicofactoren versterken elkaar in negatieve zin.
Op grond hiervan staat vast dat een eventuele behandeling klinisch zal moeten starten. De zorgintensiteit dient hierbij hoog te zijn. Verdachte profiteert van een meer individuele aanpak en kleinere groepen. Verdachte is erg jong om in een justitiële jeugdinrichting te verblijven, maar de gedragsproblematiek van verdachte is dermate ernstig dat hij eigenlijk niet in een reguliere orthopedagogische setting is te behandelen. Hij heeft, ondanks zijn jeugdige leeftijd een hoge mate van beveiliging en beheersing nodig om de basis voor een behandelinterventie te kunnen leggen.
De plaatsing dient gesloten te zijn omdat verdachte anders weg zou lopen. Een plaatsing binnen de orthopsychiatrie (bijvoorbeeld De Catamaran) is geen optie gebleken omdat daarvoor de minimumleeftijd van veertien jaar geldt. De problematiek van verdachte is te externaliserend en antisociaal van aard om hem binnen de psychiatrie met minder beveiliging te kunnen behandelen. De behandelmodaliteiten binnen de gesloten jeugdzorg sluiten onvoldoende aan bij de problematiek van verdachte. Qua intensiteit van behandeling zou hij op de Individuele Behandel Afdeling (IBA) van Harreveld passen, maar deze lijkt het orthopsychiatrische aspect minder op de voorgrond te hebben en een plaatsing in de gesloten jeugdzorg heeft het nadeel van een snelle opstart van verlof.
Gelet daarop kan een behandeling het beste worden vormgegeven binnen een justitiële jeugdinrichting (hierna: JJI). De groepsleiding binnen een JJI is gewend om met deze mate van agressie om te gaan en is in staat om verdachte intensief te begeleiden. In het bijzonder lijkt de aanpak van een Very Intensive Care (VIC) afdeling, zoals dat bij [RJJI] gebeurt, geïndiceerd vanwege de grotere formatie aan groepsleiders, de psychiatrische kennis en de kleinere groepsgrootte. Een groot voordeel van plaatsing in een JJI is verder dat verdachte scholing krijgt aangeboden op zijn niveau.
Een gedragsbeïnvloedende maatregel is vanwege de beperkte duur en het meer “open” karakter daarvan niet geschikt. In het kader van die maatregel zijn geen langdurige, intensieve klinische behandelingen.
Geadviseerd wordt een (onvoorwaardelijke) PIJ-maatregel. De PIJ-maatregel biedt zowel de juiste mate van beveiliging als de juiste behandelintensiteit. Er bestaat een sterke voorkeur voor plaatsing op de VIC afdeling van [RJJI] .
In aanvulling op het ForCA-rapport hebben de deskundigen [GZ-psycholoog] en [kinder- en jeugdpsychiater] ter terechtzitting desgevraagd verklaard dat hun advies tot oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel aan zo’n jonge verdachte zeer zorgvuldig is afgewogen. De door hen gemaakte afweging kent twee pijlers, namelijk het recidiverisico en de benodigde behandelintensiteit, met als doel een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
De deskundigen hebben toegelicht dat zij kennis hebben genomen van de eerder door anderen verrichte onderzoeken en gestelde diagnose(s) en dat zij een eigen multidisciplinair ForCA-onderzoek op een gespecialiseerde observatieafdeling hebben verricht. Daarbij hebben ze aangegeven dat de afdelingsomgeving, de samenstelling van de afdelingsgroep en de druk van het forensisch onderzoek op verdachte naar hun mening geen invloed hebben gehad op de uitkomsten van het onderzoek.
De deskundigen hebben hun conclusie en advies gehandhaafd dat in dit geval enkel de PIJ-maatregel voldoende behandelmogelijkheden en -intensiviteit biedt en passend is bij het hoge recidiverisico, ook in de thuissituatie.
De rechtbank kan zich verenigingen met de conclusies van het ForCA-rapport ten aanzien van de problematiek van verdachte, de mate van toerekeningsvatbaarheid en het recidiverisico, en maakt die tot de hare.
Het raadsrapport van 8 april 2019 houdt onder meer – zakelijk weergegeven – het volgende in.
De Raad adviseert oplegging van een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van het voorarrest en van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
De Raad sluit zich aan bij de bevindingen en conclusies van het ForCA-rapport.
De Raad neemt daarbij ook de vele escalaties en gewelddadige incidenten binnen de JJI in aanmerking. De verdachte heeft soms meerdere malen per dag waarschuwingen en sancties opgelegd gekregen omdat hij grensoverschrijdend, intimiderend en gewelddadig gedrag laat zien.
Verdachte is zijn hele leven bekend met gedragsproblemen en hulpverlening, maar alle ingezette hulp en interventies hebben de gedragsproblemen niet voldoende kunnen beperken en het plegen van onderhavige delicten niet kunnen voorkomen.
De Raad schat, mede op basis van het ForCA-rapport, in dat er een langdurige, intensieve klinische behandeling nodig is om aan de kernproblematiek van verdachte te werken en de basis te leggen voor verdere (langdurige) resocialisatie.
De Raad heeft de diverse trajecten zorgvuldig tegen elkaar afgewogen en komt tot de inschatting dat het traject van de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel de meeste kansen tot succes biedt voor verdachte, waardoor het recidiverisico in de toekomst het meest verlaagd kan worden. Wegens het verplichte karakter van een PIJ-maatregel en omdat deze maatregel uitvoering vindt binnen een JJI, biedt de maatregel de mogelijkheid om direct en gepast in te grijpen wanneer het gedrag van verdachte escaleert en er opnieuw sprake is van disproportioneel geweld en normoverschrijdend gedrag. De beveiliging binnen de JJI kan gewelddadige uitbarstingen van verdachte kanaliseren en voorkomt dat verdachte hier, zoals bij eerdere instellingen, wegloopt.
De Raad maakt de gemotiveerde afweging dat een voorwaardelijke PIJ-maatregel onvoldoende veilig en beveiligd alternatief biedt en dat het civiele (kinderbeschermings)kader niet aan de orde is vanwege de (ernst van de) problematiek van verdachte, het gevaar van escalatie, de ernst van de delicten en het recidive- en veiligheidsrisico.
De rechtbank kan zich verenigen met de conclusies van de Raad ten aanzien van de factoren die een rol hebben gespeeld ten tijde van het delictgedrag en het recidiverisico.
6.4
Hoofdstraf
In zijn algemeenheid geldt dat bij feiten als de onderhavige een vrijheidsbenemende straf passend en geboden is. Gelet op de oriëntatiepunten straftoemeting minderjarigen neemt de rechtbank tot uitgangspunt voor een overval op een winkel een jeugddetentie van 4 maanden.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat ten voordele van verdachte rekening gehouden met zijn zeer jonge leeftijd, het feit dat hij niet eerder in aanraking is gekomen met justitie en dat het bewezenverklaarde aan hem door de uitgebreide problematiek in verminderde mate dient te worden toegerekend.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een jeugddetentie voor de duur van vier maanden dient te worden opgelegd, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.5
PIJ-maatregel
Om te kunnen beoordelen of aan de voorwaarden voor het opleggen van een PIJ-maatregel is voldaan, zal de rechtbank hierna de criteria van artikel 77s van het Wetboek van Strafrecht uiteenzetten.
De rechtbank stelt vast dat de bewezenverklaarde feiten misdrijven betreffen waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld.
Op grond van het ForCA-rapport komt de rechtbank tot het oordeel dat bij verdachte ten tijde van het begaan van die misdrijven een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond.
Bij de beoordeling van de mate waarin de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de PIJ-maatregel eist, is van belang dat uit zowel het ForCA-rapport als het raadsrapport naar voren komt dat het risico op herhaling als hoog wordt beschouwd. De onverminderde aanwezigheid van het gevaar van (gewelds)escalatie en van de veiligheidsrisico’s is ook ter zitting benadrukt. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat aan dit criterium is voldaan.
Tot slot vindt de rechtbank de PIJ-maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte. Uit de adviezen van de ForCA en de Raad blijkt dat een langdurige, intensieve klinische behandeling nodig is om aan de problematiek van verdachte te werken en de basis te leggen voor zijn verdere (langdurige) resocialisatie. Ook blijkt dat de behandelmogelijkheden en –intensiteit uitsluitend in een JJI in het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel kunnen worden geboden, evenals scholing op zijn hoge niveau. Verdachte profiteert van een individuelere aanpak en van kleinere groepen. Ondanks zijn jeugdige leeftijd heeft hij een hoge mate van beveiliging en beheersing nodig om toe te kunnen komen aan behandeling.
De rechtbank is het eens met de ForCA-deskundigen, de Raad en de jeugdreclassering dat plaatsing van verdachte op de VIC afdeling van [RJJI] op dit moment wenselijk is. Aangezien de indicatie voor die plaatsing afhankelijk is van de actuele situatie, ziet de rechtbank af van opname van een advies als bedoeld in artikel 77v van het Wetboek van Strafrecht.
Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel moet worden opgelegd, zoals gevorderd door de officier van justitie.
De rechtbank overweegt dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
45, 77a, 77g, 77i, 77s, 77gg, 317 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
Wijst af het aanhoudingsverzoek van de verdediging.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 3 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 2 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 2 en 4 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de hierboven onder 3.4 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
vier maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt op de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.S. van Leeuwen, voorzitter, tevens kinderrechter,
mrs. E. de Greeve en G. Drenth, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mrs. D.A.C. Sinnige en A. Hausenblasová,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 mei 2019.