6.3Oordeel van de rechtbank
De rechtbank toetst het aanhoudingsverzoek aan het noodzaakcriterium. De rechtbank vindt dat zij voldoende is voorgelicht om een beslissing te kunnen nemen over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd. Er is over de verdachte een recent klinisch multidisciplinair onderzoeksrapport Pro Justitia uitgebracht door het ForCA (hierna: het ForCA-rapport), een samenwerkingsverband tussen justitiële jeugdinrichtingen, de drie reclasseringsorganisaties, het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, centra voor kinder- en jeugdpsychiatrie en instellingen voor wetenschap en onderzoek. Blijkens het ForCA-rapport en het (ook hierna te noemen) rapport van de Raad voor de Kinderbescherming zijn expliciet diverse, in zwaarte variërende alternatieven onderzocht en overwogen. De ouders van de verdachte hebben op eigen initiatief een Eigen Plan traject ingezet waarover de informatie aan de rechtbank ter beschikking staat. De deskundigen hebben aangegeven dat het op dit moment niet nodig is om volledige duidelijkheid te hebben over de instelling(en) waar de verdachte in het kader van een op te leggen PIJ-maatregel zou moeten worden geplaatst. Dat hangt volgens hen af van de actuele situatie en het stadium waarin de behandeling van de verdachte zich bevindt.
De rechtbank vindt dat het ForCA-rapport voldoet aan de daaraan te stellen eisen en zij ziet in hetgeen de raadsman heeft aangevoerd geen reden om de deskundigheid van de onderzoekers of de uitkomsten van het onderzoek te betwijfelen. De noodzaak voor nader onderzoek ontbreekt dus. De rechtbank zal de zaak daarom niet aanhouden, maar beslissen over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd.
Bij die beslissing heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft twee winkels overvallen en heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan een afpersing en een poging daartoe. De overval bij het [naam winkel] is bij een poging gebleven door het ingrijpen van een getuige. Beide keren heeft verdachte zijn gezicht bedekt gehouden. Ook heeft hij beide keren een wapen gebruikt, namelijk een mes en een nepvuurwapen dat er bijzonder echt uitzag. Verdachte heeft deze wapens op de aangevers gericht om het geld te bemachtigen. In het geval van het [naam winkel] heeft verdachte stekende bewegingen richting de kassamedewerker gemaakt. Hij wilde daarmee angst veroorzaken en daarmee de kans op een succesvolle overval vergroten.
Dit alles vindt de rechtbank zeer zorgelijk, zeker gelet op het feit dat verdachte ten tijde van het plegen van beide feiten pas twaalf jaar oud was.
Feiten als deze tasten het gevoel van veiligheid in de maatschappij aan, en zeker bij de winkelmedewerkers om wie het in dit geval ging. De rechtbank verwijt de verdachte dat hij zich heeft laten leiden door spanning, sensatie en de behoefte aan geld. Hij heeft er toen hij de feiten ging plegen niet bij stil gestaan dat de slachtoffers nog lang kunnen lijden onder de gevolgen van wat hen is aangedaan.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 14 november 2018, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld;
- het over verdachte uitgebrachte ForCA-rapport, van 21 februari 2019 van GZ-psycholoog [GZ-psycholoog] en kinder- en jeugdpsychiater [kinder- en jeugdpsychiater] ;
- het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport, gedateerd 8 april 2019, van [raadsonderzoeker] , als raadsonderzoeker verbonden aan de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
Het ForCA-rapport van 21 februari 2019 houdt onder meer – zakelijk weergegeven – het volgende in.
Verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Er is bij verdachte sprake van complexe en meervoudige problematiek. Deze was ook aanwezig tijdens het plegen, indien bewezen, van het ten laste gelegde en beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte.
Als wordt gekeken naar de invloed van zijn problematiek in de totstandkoming van deze feiten valt op dat hij in zijn eentje heeft gehandeld. Het is opmerkelijk dat een jongen van twaalf jaar oud hierbij niet door angstgevoelens is weerhouden. Het is zeer ongewoon gedrag voor een twaalfjarige.
Geadviseerd wordt om verdachte het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen.
Het risico op herhaling wordt als hoog ingeschat. Als belangrijkste risicofactoren worden gezien het gebrek aan schuld en berouw, problemen met het hanteren van boosheid en riskant en impulsief gedrag. De morele ontwikkeling en de empathie zijn lacunair. Er is sprake van een fascinatie voor criminaliteit en geweld. Het risico van impulsief geweld wordt als hoog en het risico van gepland geweld als verhoogd ingeschat. De interactie in de thuissituatie werkt destabiliserend en recidive verhogend. De geconstateerde risicofactoren versterken elkaar in negatieve zin.
Op grond hiervan staat vast dat een eventuele behandeling klinisch zal moeten starten. De zorgintensiteit dient hierbij hoog te zijn. Verdachte profiteert van een meer individuele aanpak en kleinere groepen. Verdachte is erg jong om in een justitiële jeugdinrichting te verblijven, maar de gedragsproblematiek van verdachte is dermate ernstig dat hij eigenlijk niet in een reguliere orthopedagogische setting is te behandelen. Hij heeft, ondanks zijn jeugdige leeftijd een hoge mate van beveiliging en beheersing nodig om de basis voor een behandelinterventie te kunnen leggen.
De plaatsing dient gesloten te zijn omdat verdachte anders weg zou lopen. Een plaatsing binnen de orthopsychiatrie (bijvoorbeeld De Catamaran) is geen optie gebleken omdat daarvoor de minimumleeftijd van veertien jaar geldt. De problematiek van verdachte is te externaliserend en antisociaal van aard om hem binnen de psychiatrie met minder beveiliging te kunnen behandelen. De behandelmodaliteiten binnen de gesloten jeugdzorg sluiten onvoldoende aan bij de problematiek van verdachte. Qua intensiteit van behandeling zou hij op de Individuele Behandel Afdeling (IBA) van Harreveld passen, maar deze lijkt het orthopsychiatrische aspect minder op de voorgrond te hebben en een plaatsing in de gesloten jeugdzorg heeft het nadeel van een snelle opstart van verlof.
Gelet daarop kan een behandeling het beste worden vormgegeven binnen een justitiële jeugdinrichting (hierna: JJI). De groepsleiding binnen een JJI is gewend om met deze mate van agressie om te gaan en is in staat om verdachte intensief te begeleiden. In het bijzonder lijkt de aanpak van een Very Intensive Care (VIC) afdeling, zoals dat bij [RJJI] gebeurt, geïndiceerd vanwege de grotere formatie aan groepsleiders, de psychiatrische kennis en de kleinere groepsgrootte. Een groot voordeel van plaatsing in een JJI is verder dat verdachte scholing krijgt aangeboden op zijn niveau.
Een gedragsbeïnvloedende maatregel is vanwege de beperkte duur en het meer “open” karakter daarvan niet geschikt. In het kader van die maatregel zijn geen langdurige, intensieve klinische behandelingen.
Geadviseerd wordt een (onvoorwaardelijke) PIJ-maatregel. De PIJ-maatregel biedt zowel de juiste mate van beveiliging als de juiste behandelintensiteit. Er bestaat een sterke voorkeur voor plaatsing op de VIC afdeling van [RJJI] .
In aanvulling op het ForCA-rapport hebben de deskundigen [GZ-psycholoog] en [kinder- en jeugdpsychiater] ter terechtzitting desgevraagd verklaard dat hun advies tot oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel aan zo’n jonge verdachte zeer zorgvuldig is afgewogen. De door hen gemaakte afweging kent twee pijlers, namelijk het recidiverisico en de benodigde behandelintensiteit, met als doel een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
De deskundigen hebben toegelicht dat zij kennis hebben genomen van de eerder door anderen verrichte onderzoeken en gestelde diagnose(s) en dat zij een eigen multidisciplinair ForCA-onderzoek op een gespecialiseerde observatieafdeling hebben verricht. Daarbij hebben ze aangegeven dat de afdelingsomgeving, de samenstelling van de afdelingsgroep en de druk van het forensisch onderzoek op verdachte naar hun mening geen invloed hebben gehad op de uitkomsten van het onderzoek.
De deskundigen hebben hun conclusie en advies gehandhaafd dat in dit geval enkel de PIJ-maatregel voldoende behandelmogelijkheden en -intensiviteit biedt en passend is bij het hoge recidiverisico, ook in de thuissituatie.
De rechtbank kan zich verenigingen met de conclusies van het ForCA-rapport ten aanzien van de problematiek van verdachte, de mate van toerekeningsvatbaarheid en het recidiverisico, en maakt die tot de hare.
Het raadsrapport van 8 april 2019 houdt onder meer – zakelijk weergegeven – het volgende in.
De Raad adviseert oplegging van een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van het voorarrest en van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
De Raad sluit zich aan bij de bevindingen en conclusies van het ForCA-rapport.
De Raad neemt daarbij ook de vele escalaties en gewelddadige incidenten binnen de JJI in aanmerking. De verdachte heeft soms meerdere malen per dag waarschuwingen en sancties opgelegd gekregen omdat hij grensoverschrijdend, intimiderend en gewelddadig gedrag laat zien.
Verdachte is zijn hele leven bekend met gedragsproblemen en hulpverlening, maar alle ingezette hulp en interventies hebben de gedragsproblemen niet voldoende kunnen beperken en het plegen van onderhavige delicten niet kunnen voorkomen.
De Raad schat, mede op basis van het ForCA-rapport, in dat er een langdurige, intensieve klinische behandeling nodig is om aan de kernproblematiek van verdachte te werken en de basis te leggen voor verdere (langdurige) resocialisatie.
De Raad heeft de diverse trajecten zorgvuldig tegen elkaar afgewogen en komt tot de inschatting dat het traject van de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel de meeste kansen tot succes biedt voor verdachte, waardoor het recidiverisico in de toekomst het meest verlaagd kan worden. Wegens het verplichte karakter van een PIJ-maatregel en omdat deze maatregel uitvoering vindt binnen een JJI, biedt de maatregel de mogelijkheid om direct en gepast in te grijpen wanneer het gedrag van verdachte escaleert en er opnieuw sprake is van disproportioneel geweld en normoverschrijdend gedrag. De beveiliging binnen de JJI kan gewelddadige uitbarstingen van verdachte kanaliseren en voorkomt dat verdachte hier, zoals bij eerdere instellingen, wegloopt.
De Raad maakt de gemotiveerde afweging dat een voorwaardelijke PIJ-maatregel onvoldoende veilig en beveiligd alternatief biedt en dat het civiele (kinderbeschermings)kader niet aan de orde is vanwege de (ernst van de) problematiek van verdachte, het gevaar van escalatie, de ernst van de delicten en het recidive- en veiligheidsrisico.
De rechtbank kan zich verenigen met de conclusies van de Raad ten aanzien van de factoren die een rol hebben gespeeld ten tijde van het delictgedrag en het recidiverisico.