ECLI:NL:RBNHO:2019:3589

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 april 2019
Publicatiedatum
30 april 2019
Zaaknummer
15/800246-16
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zware mishandeling van partner na inconsistenties in verklaringen

Op 30 april 2019 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van zware mishandeling van zijn partner op 9 juni 2016 in Den Helder. De rechtbank sprak de verdachte integraal vrij van de tenlastegelegde feiten. Tijdens de openbare terechtzitting op 16 april 2019 heeft de officier van justitie, mr. G. Visser, gevorderd tot vrijspraak van het primair en subsidiair ten laste gelegde feit, en tot bewezenverklaring van het meer subsidiair ten laste gelegde feit. De verdediging, vertegenwoordigd door raadsman mr. G. Lieffijn, pleitte ook voor vrijspraak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om te stellen dat de verdachte het hem ten laste gelegde feit had begaan. De verklaringen van het slachtoffer waren inconsistent en niet concreet, en de rechtbank oordeelde dat de waarneming van het slachtoffer, gezien haar alcohol- en valiumintoxicatie, met terughoudendheid moest worden bezien. De rechtbank vond ook dat de verklaringen van getuigen niet voldoende steun boden voor de beschuldigingen tegen de verdachte.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat niet buiten redelijke twijfel kon worden vastgesteld dat de verdachte de mishandeling had gepleegd, en sprak hem vrij van alle ten laste gelegde feiten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit mr. P.H.B. Littooy als voorzitter, mr. H.H.E. Boomgaart en mr. R.P. Boon, in aanwezigheid van griffier D.H. Geuze.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/800246-16 (P)
Uitspraakdatum: 30 april 2019
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 16 april 2019 in de zaak tegen:
[verdachte]
[geboortedatum]
thans uit andere hoofde gedetineerd in P.I. Flevoland, HvB Lelystad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. G. Visser en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. G. Lieffijn, advocaat te Den Helder, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 9 juni 2016 te Den Helder aan (diens partner) M. [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een (diepe) hoofdwond en/of een bloedschil aan de binnenzijde van de schedel en/of bloedingshaarden aan/bij de rechterachterzijde van de schedel/hersenen, heeft toegebracht door die [slachtoffer] (met kracht) met een (ijzeren) pook en/of een bezemsteel, althans een voorwerp, op/tegen het hoofd te slaan, dan wel (met kracht) tegen het hoofd te slaan en/of te schoppen;
Subsidiair
hij op of omstreeks 9 juni 2016 te Den Helder ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan (diens partner) [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet (met kracht) met een (ijzeren) pook en/of een bezemsteel, althans een voorwerp, op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen dan wel tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen en/of geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Meer Subsidiair
hij op of omstreeks 9 juni 2016 te Den Helder (diens partner) [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] (met kracht) met een (ijzeren) pook en/of een bezemsteel, althans een voorwerp, op/tegen het hoofd te slaan, danwel tegen het hoofd te slaan en/of te schoppen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Standpunten van partijen

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het primair en subsidiair ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van het meer subsidiair ten laste gelegde feit.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 16 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft op gronden zoals vermeld in zijn pleitaantekeningen vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit.

4.Vrijspraak

Aan de hand van de stukken die zich in het dossier bevinden kan naar het oordeel van de rechtbank niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat verdachte hetgeen hem ten laste is gelegd heeft begaan, zodat de rechtbank hem daarvan zal vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Uit het dossier volgt dat enkel verdachte en het slachtoffer op 9 juni 2016 in de woning van het slachtoffer waren. Op enig moment heeft het slachtoffer letsel aan het hoofd opgelopen waarna verdachte 112 heeft gebeld. Het slachtoffer is hierop naar het ziekenhuis overgebracht. In het ziekenhuis is onder meer een diepe hoofdwond met een bloedschil aan de binnenzijde van hersenen geconstateerd bij een alcohol- en valiumintoxicatie van het slachtoffer. Het slachtoffer heeft op de dag zelf verdachte aangewezen als veroorzaker van haar verwondingen, in haar latere verklaringen tegenover de politie weet zij zich niets meer van het voorval te herinneren. Verdachte ontkent dit stellig en verklaart dat hij haar onder aan de trap heeft gevonden met een gat in haar hoofd.
Uit het vorenstaande volgt dat enkel het slachtoffer uit eerste hand kan vertellen hoe zij aan haar verwondingen is gekomen. Haar verklaringen over de oorzaak van haar verwondingen zijn echter niet consistent en niet concreet, zodat deze verklaringen nauwelijks aanknopingspunten bieden voor hetgeen is voorgevallen op 9 juni 2016. Daar komt bij dat de waarneming van het slachtoffer ten tijde van het incident gelet op de vastgestelde alcohol-valiumintoxicatie met de nodige terughoudendheid bezien moet worden.
Ondersteuning voor de eerst afgelegde verklaringen van het slachtoffer kan mogelijk worden gevonden in de bevindingen van de forensisch arts en de verklaringen van [getuige]. Laatstgenoemde heeft kort samengevat verklaard dat verdachte achteraf tegen hem heeft verteld dat hij de verwondingen aan het hoofd van het slachtoffer heeft toegebracht.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van [getuige] niet kunnen bijdragen aan de overtuiging dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan. De verklaringen van [getuige] zijn eerst geruime tijd na het incident afgelegd, niet consistent en op onderdelen aantoonbaar in strijd met de waarheid.
De bevindingen van de forensisch arts, kort gezegd dat er sprake moet zijn geweest van 2 á 3 momenten van inwerken van mechanisch geweld met hoge impact op het hoofd van het slachtoffer en het geconstateerde letsel niet passend is bij een val van een trap, kan naar het oordeel van de rechtbank evenmin in voldoende mate bijdragen aan de overtuiging dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan. De verklaring van de buurvrouw, inhoudende dat zij het slachtoffer diezelfde dag op het balkon heeft zien vallen, het gegeven dat het slachtoffer last heeft van evenwichtsstoornissen alsmede de omstandigheid dat het sporenonderzoek van de politie geen concrete resultaten heeft opgeleverd betreffende het ontstaan van de verwondingen en dat de politie het balkon niet in haar sporenonderzoek heeft betrokken, ligt hieraan mede ten grondslag.

5.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder primair, subsidiair en meer subsidiair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.H.B. Littooy, voorzitter,
mr. H.H.E. Boomgaart en mr. R.P. Boon, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier D.H. Geuze,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 april 2019.
Mr. Boon is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.