Op 30 april 2019 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van bedreiging en vernieling. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de bedreiging van [slachtoffer 1], omdat de verklaring van de aangeefster niet als wettig en overtuigend bewijs werd beschouwd. De aangeefster had verklaard dat de verdachte haar op 6 november 2016 had bedreigd via een dreigend bericht, maar de rechtbank oordeelde dat deze verklaring onvoldoende betrouwbaar was.
De rechtbank oordeelde echter wel dat de verdachte schuldig was aan de vernieling van een keukenraam, toebehorende aan [slachtoffer 2], op 2 augustus 2016. De verdachte had dit raam opzettelijk en wederrechtelijk vernield door een oud tv-meubel door het raam te gooien. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van de aangeefster en de bevindingen van de politie ter plaatse.
Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met eerdere strafzaken van de verdachte en besloot geen straf of maatregel op te leggen, gezien de omstandigheden van de zaak. De rechtbank verklaarde dat de verdachte strafbaar was voor de vernieling, maar dat er geen straf of maatregel werd opgelegd, mede door de vrijspraak van de bedreiging en de reeds lopende strafzaken.