ECLI:NL:RBNHO:2019:3582

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 april 2019
Publicatiedatum
30 april 2019
Zaaknummer
15/151330-18 en 15/030136-18
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van poging tot diefstal met geweld en poging tot doodslag met terbeschikkingstelling

Op 30 april 2019 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaken met parketnummers 15/151330-18 en 15/030136-18. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan poging tot diefstal met geweld en poging tot doodslag. De feiten vonden plaats op 28 juli 2018 te Den Helder, waar de verdachte samen met een medeverdachte de woning van slachtoffer [slachtoffer 1] binnendrongen. Ze hebben het slachtoffer mishandeld en geprobeerd geld te stelen. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte. De verdachte heeft het slachtoffer meermalen geslagen en met een klemtang verwondingen toegebracht. Daarnaast is de verdachte ook schuldig bevonden aan het steken van [slachtoffer 2] op 12 februari 2018, waarbij hij meerdere keren met een mes in de richting van het slachtoffer stak, wat leidde tot ernstige verwondingen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot bewezenverklaring van de feiten gehonoreerd en heeft de verdachte ter beschikking gesteld met verpleging van overheidswege opgelegd, gezien de ernst van de feiten en de geestelijke toestand van de verdachte. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de slachtoffers voor de geleden immateriële en materiële schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/151330-18 en 15/030136-18 (ttzgev.) (P)
Uitspraakdatum: 30 april 2019
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 16 april 2019 in de zaak tegen:
[verdachte]
[geboortedatum]
thans gedetineerd in P.I. Flevoland, HvB Lelystad.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. G. Visser en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. G. Lieffijn, advocaat te Den Helder, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
onder parketnummer 15/151330-18:
hij op of omstreeks 28 juli 2018 te Den Helder, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëgening in of uit een woning [adres] weg te nemen geld en/of (een) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich en/of zijn mededader(s) daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of die/dat geld en/of goed(eren) onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming en/of daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen genoemde [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededader(s) de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, de deur van voornoemde woning heeft/hebben ingetrapt, althans vernield en/of vervolgens die woning is/zijn binnengegaan en/of genoemde woning heeft/hebben doorzocht en welk geweld en/of bedreiging met geweld hierin bestond, dat hij en/of zijn mededader(s)
- tegen die [slachtoffer 1] meermalen heeft/hebben geroepen 'ik moet geld', althans woorden van gelijke strekking en/of
- die [slachtoffer 1] heeft/hebben vastgegrepen en/of bovenop die [slachtoffer 1] is/zijn gaan zitten en/of
- die [slachtoffer 1] meermalen met zijn/hun, verdachtes vuist(en) heeft/hebben geslagen in diens gezicht, althans tegen diens lichaam en/of
- die [slachtoffer 1] meermalen tegen zijn ribben en/of in zijn gezicht heeft/hebben geschopt/getrapt en/of
- die [slachtoffer 1] een laken/kleed in zijn mond heeft/hebben gestopt waardoor die [slachtoffer 1] geen lucht (meer) kreeg en/of
- een klemtang op de ballen van die [slachtoffer 1] heeft/hebben gezet en/of vervolgens in die klemtang heeft/hebben geknepen en/of
- die [slachtoffer 1] naar de keuken en/of de slaapkamer heeft/hebben gesleept
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
onder parketnummer 15/030136-18:
primairhij op of omstreeks 12 februari 2018 te Den Helder ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer 2] meerdere malen met een mes, althans een scherp puntig voorwerp, heeft gestoken in de hals en/of maagstreek en/of (linker)schouder, althans in het lichaam, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnenleiden:hij op of omstreeks 12 februari 2018 te Den Helder, althans in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen voornoemde [slachtoffer 2] meerdere malen met een mes, althans een scherp puntig voorwerp, heeft gestoken in de hals en/of maagstreek en/of (linker)schouder, althans in het lichaam, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:hij op of omstreeks 12 februari 2018 te Den Helder, althans in Nederland [slachtoffer 2] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 2] meerdere malen met een mes, althans een scherp puntig voorwerp, te steken in de hals en/of maagstreek en/of (linker)schouder, althans in het lichaam.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit onder parketnummer 15/151330-18 en het primair ten laste gelegde feit onder parketnummer 15/030136-18.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Met betrekking tot het ten laste gelegde feit onder parketnummer 15/151330-18 heeft de raadsman van verdachte integrale vrijspraak bepleit wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs.
Met betrekking tot het ten laste gelegde onder parketnummer 15/030136-18 heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu hem een beroep toekomt op noodweer dan wel noodweerexces.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde onder parketnummer 15/151330-18 en het primair ten laste gelegde onder parketnummer 15/030136-18 op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsmotivering
Met betrekking tot parketnummer 15/151330-18 overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende vast.
Op 28 juli 2018 zijn verdachte en [medeverdachte] naar de woning van S.R. [slachtoffer 1] gegaan. Bij de woning van [slachtoffer 1] hebben zij schreeuwend [slachtoffer 1] gesommeerd om de deur open te doen. Vervolgens zijn ze de woning van [slachtoffer 1] binnengegaan. In de woning is de medeverdachte bovenop [slachtoffer 1] gaan zitten, die op dat moment op zijn bed lag. De medeverdachte heeft [slachtoffer 1] diverse keren met zijn vuist tegen zijn lichaam geslagen en daarbij geld geëist. Verdachte heeft ondertussen de spullen van [slachtoffer 1] overhoop gehaald. Verdachte heeft [slachtoffer 1] mishandeld door hem tegen zijn ribben te trappen en een klemtang op zijn ballen te zetten en daarin te knijpen.
[slachtoffer 1] is op enig moment van het balkon van zijn woning naar beneden gesprongen om zo aan verdachte en de medeverdachte te ontkomen.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte, die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering van het voorgenomen misdrijf om met geweld geld en/of goederen weg te nemen. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Met betrekking tot parketnummer 15/030136-18 overweegt de rechtbank als volgt.
Op basis van het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat verdachte met een mes in zijn hand stekende bewegingen in de richting van [slachtoffer 2] heeft gemaakt waardoor [slachtoffer 2] gewond is geraakt. Uit de geneeskundige rapportage van [deskundige 1] blijkt dat er sprake was van twee snij- of steekwondjes onder de kin, een steekwond in de linker flank en thoraxwand met een slagaderlijke bloeding en een steekwond in de linker schouder met aanwijzingen van actieve bloeding.
De rechtbank is van oordeel dat het steken in de hals en de linkerflank van [slachtoffer 2] naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer oplevert. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in de hals en de flank, ter hoogte van de thorax, van een mens vitale organen en vitale slagaders bevinden en dat verwondingen aan dergelijke vitale delen levensbedreigend kunnen zijn en tot de dood kunnen leiden. De verdachte moet hiervan eveneens op de hoogte zijn geweest.
De gedragingen van verdachte kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op de dood van [slachtoffer 2] dat het – behoudens contra-indicaties die in het onderhavige geval niet aannemelijk zijn geworden – niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op die gevolgen heeft aanvaard.
De conclusie van de rechtbank is dan ook dat verdachte door zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 2] als gevolg van het steken met het mes zou komen te overlijden. Het opzet van verdachte is derhalve in voorwaardelijke zin gericht geweest op het van het leven beroven van [slachtoffer 2] .
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder parketnummer 15/151330-18 ten laste gelegde feit en het onder parketnummer 15/030136-18 primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
onder parketnummer 15/151330-18:
hij op 28 juli 2018 te Den Helder, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning, gelegen aan de [adres] , weg te nemen geld en/of goederen, toebehorende aan [slachtoffer 1] , en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en te doen vergezellen van geweld tegen genoemde [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, die woning zijn binnengegaan en genoemde woning hebben doorzocht en welk geweld hierin bestond, dat hij en/of zijn mededader
- tegen die [slachtoffer 1] meermalen hebben geroepen 'ik moet geld', althans woorden van gelijke strekking en
- die [slachtoffer 1] hebben vastgegrepen en bovenop die [slachtoffer 1] zijn gaan zitten en
- die [slachtoffer 1] meermalen met hun vuisten hebben geslagen tegen diens lichaam en
- die [slachtoffer 1] meermalen tegen zijn ribben hebben geschopt en
- een klemtang op de ballen van die [slachtoffer 1] hebben gezet en vervolgens in die klemtang hebben geknepen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
onder parketnummer 15/030136-18:
primairhij op 12 februari 2018 te Den Helder ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer 2] meerdere malen met een mes heeft gestoken in de hals en maagstreek en schouder, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

beroep op noodweer:
Met betrekking tot het onder parketnummer 15/030136-18 ten laste gelegde feit heeft de raadsman overeenkomstig zijn pleitnota aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft gesteld dat de verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, nu [slachtoffer 2] , al dan niet samen met [getuige 1] , verdachte aanviel met een mes. Verdachte heeft zichzelf daartegen mogen verdedigen zoals hij heeft gedaan.
De rechtbank acht de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, niet aannemelijk geworden. De door de verdediging gegeven lezing van de gebeurtenissen vindt zijn weerlegging in de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden.
De verklaring van verdachte dat [slachtoffer 2] en [getuige 1] hem aanvielen met een mes, wordt niet ondersteund door andere bewijsmiddelen. Zo is niet gebleken van snijletsel aan de zijde van verdachte en blijkt uit de verklaringen van [slachtoffer 2] en [getuige 1] niet van enige aanval. Ook hebben de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] , die volgens verdachte het incident gezien zouden moeten hebben, evenmin verklaard over een aanval richting verdachte. [getuige 3] heeft juist verklaard dat hij kort ervoor tegen verdachte heeft gezegd dat hij ‘normaal’ moest doen, hetgeen past in de verklaring van [slachtoffer 2] omtrent het gedrag van verdachte.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte de hem verweten gedragingen niet heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. De enkele omstandigheid dat [slachtoffer 2] op het moment van het incident in het bezit was van een stanleymes, acht de rechtbank onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.
Het verweer wordt verworpen.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van parketnummer 15/151330-18:
poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
ten aanzien van parketnummer 15/030136-18 primair:
poging tot doodslag.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

met betrekking tot parketnummer 15/030136-18:
beroep op noodweerexces:
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie, zodat het beroep op noodweerexces reeds daarom niet kan slagen.
Het verweer wordt verworpen.
met betrekking tot parketnummers 15/151330-18 en 15/030136-18:
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank kennis genomen van het psychiatrisch rapport Pro Justitia d.d. 29 maart 2019, opgesteld door [deskundige 2] , psychiater en [deskundige 3] , klinisch psycholoog.
De rechtbank neemt de bevindingen en de conclusies van de deskundigen over en maakt deze tot de hare.
Op grond daarvan is de rechtbank van oordeel dat het bewezen verklaarde feit onder parketnummer 15/151330-18 aan verdachte kan worden toegerekend, zij het in verminderde mate. Het bewezen bewezenverklaarde feit onder parketnummer 15/030136-18 kan aan verdachte in minst genomen licht verminderde mate worden toegerekend.
Nu geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluit, is verdachte strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier jaren en dat de rechtbank zal gelasten dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en bevelen dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
6.2.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met een ander zich schuldig gemaakt aan een poging tot diefstal met geweld. Verdachte is met de medeverdachte de woning van het slachtoffer binnengedrongen, die op dat moment op zijn bed lag. In de woning is het slachtoffer meermalen tegen het lichaam geslagen en tegen zijn ribben geschopt. Verder heeft verdachte een klemtang om de ballen van het slachtoffer gezet en daarin geknepen. Toen het slachtoffer de kans kreeg, heeft hij uit doodsangst zijn woning verlaten door vanaf zijn balkon naar beneden te springen. Verdachte heeft daarmee niet alleen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke, maar ook op de persoonlijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag, waarbij verdachte het slachtoffer in de hals en in de flank heeft gestoken. Bij de steekverwonding in de flank was er zelfs sprake van een slagaderlijke bloeding. Het slachtoffer mag van geluk spreken, dat het bij een poging is gebleven.
De ervaring leert dat slachtoffers van geweldsmisdrijven daarvan nog lange tijd psychisch nadelige gevolgen kunnen ondervinden. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank tevens gelet op
het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 14 maart 2019, waaruit blijkt dat hij reeds eerder ter zake van geweldsdelicten onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van verdachte mee bij de straftoemeting.
Het psychiatrisch rapport Pro Justitia d.d. 29 maart 2019, opgesteld door [deskundige 2] , psychiater en [deskundige 3] klinisch psycholoog houdt onder meer het volgende in:
Betrokkene weigerde aanvankelijk om onderzoekers te woord te staan, maar was gaandeweg het onderzoek toch bereid met hen in gesprek te gaan. Van medewerking aan het onderzoek was echter slechts beperkt sprake.
De opstelling van betrokkene werd overduidelijk gestuurd vanuit zijn procespositie, waarbij hij vooral zijn visie op (enkele van) de ten laste gelegde feiten bij herhaling naar voren bracht en aangaf niet van zins te zijn in gesprek te gaan over onderwerpen die hij niet relevant of in zijn "voordeel" vond.
De conclusies houden samengevat in dat er ten tijde van de ten laste gelegde feiten sprake was van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een
persoonlijkheidsstoornis (antisociaal met ook paranoïde trekken), alsook van ziekelijke stoornissen in het gebruik van middelen (alcohol, amfetaminen, benzodiazepinen).
Duidelijk is geworden dat er sprake is van een zeer langdurig bestaand antisociaal gedragspatroon, met beperkt ontwikkelde gewetensfuncties en autoriteitsproblematiek; bij betrokkene bovendien geworteld in een kwetsbare of stressgevoelige persoonlijkheidsorganisatie. Zijn zelfgevoel is broos, waardoor hij zich veelal in het contact met anderen onheus bejegend voelt. Betrokkene bouwt gemakkelijk spanning op, heeft daar geen inzicht in en kan deze slechts beperkt reguleren. Zijn zelfsturing is gestoord.
Spanning, desintegratie in denken en handelen, vervreemding, achterdocht, vijandigheid, gebrek aan remming en daarmee agressief gedrag, lopen bij betrokkene met andere woorden gemakkelijk in elkaar over. Beschreven stoornissen zijn al zeer lang bestaand en waren zeker aanwezig ten tijde van de ten laste gelegde feiten.
Dit geheel van historische, klinische en risicohanteringsfactoren en de interactie daarvan, leidt tot de inschatting van een hoog recidiverisico.
Door de jaren heen zijn er meerdere pogingen gedaan om betrokkene in behandeling te krijgen. Dit is nooit echt gelukt. De reclassering heeft eerder aangegeven dat ambulante behandeling niet mogelijk is en in eerder Pro Justitia onderzoek is tevens klinische behandeling geadviseerd. Betrokkene heeft enig probleembesef, maar externaliseert daarbij continu. Inzicht in zijn problematiek en de onderliggende dynamiek is afwezig. Door betrokkenes pathologie lukt het hem niet om aan het beperkte probleembesef gevolg te geven, waardoor het hem niet lukt vanuit een intrinsieke motivatie tot behandeling te komen. Derhalve is het niet mogelijk betrokkene te behandelen onder voorwaarden.
Gezien de aard en ernst van de bovenbeschreven pathologie en het daarmee samen hangende hoge recidiverisico, wanneer de ten laste gelegde feiten bewezen worden geacht, wordt de rechtbank geadviseerd aan betrokkene de maatregel van een tbs met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen.
Met de conclusie van dit rapport kan de rechtbank zich verenigen en maakt deze tot de hare.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. Daar de rechtbank naast een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf tevens een vrijheidsbenemende maatregel zal opleggen, zal de rechtbank de duur van de vrijheidsbenemende straf aanzienlijk beperken.

7.Vrijheidsbenemende maatregel

De rechtbank is van oordeel dat de terbeschikkingstelling van verdachte dient te worden gelast en dat zijn verpleging van overheidswege dient te worden bevolen, nu bij verdachte tijdens het begaan van de feiten een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en de door verdachte begane feiten misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de algemene veiligheid van personen het opleggen van deze maatregel eist.
Nu de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten poging tot doodslag en diefstal met geweld kan de totale duur van de maatregel een periode van vier jaar te boven gaan.
met betrekking tot parketnummer 15/030136-18:
Gebiedsverbod en contactverbod.
Bij schrijven van 1 mei 2018 heeft het slachtoffer [slachtoffer 2] de rechtbank verzocht een gebieds- en/of een contactverbod op te leggen.
De rechtbank acht, gelet op de op te leggen langdurige gevangenisstraf en de maatregel van terbeschikkingstelling van verdachte met dwangverpleging, het opleggen van een gebieds- en/of een contactverbod niet opportuun.

8.Vordering benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

met betrekking tot parketnummer 15/151330-18:
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 10.000,00 ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Met betrekking tot de hoogte van de gevorderde immateriële schade acht de rechtbank op basis van de beschikbare gegevens in deze procedure, toewijzing tot een bedrag van € 3.000,00 billijk als zijnde het bedrag waarop de schade op basis van de thans bekende gegevens minst genomen kan worden gewaardeerd. De rechtbank heeft daarbij gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, in het licht van de bedragen aan immateriële schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen plegen te worden toegekend.
De vordering zal dan ook worden toegewezen tot een bedrag van € 3.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 juli 2018 tot aan de dag der algehele voldoening. In het meer gevorderde aan immateriële schadevergoeding zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
De benadeelde partij kan de delen van de vordering, die tot niet-ontvankelijkheid zullen leiden, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: poging tot diefstal met geweld door twee of meer verenigde personen] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
met betrekking tot parketnummer 15/030136-18:
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 3.240,91 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit:
- leren motor jas (afschrijving) € 261,75
- spijkerbroek € 30,00
- T-shirt € 40,00
- schoenen € 140,00
- ziekenhuisdaggeldvergoeding € 60,00
- eigen risico zorgverzekering € 359,16
- immateriële schade
€ 2.350,00
totaal € 3.240,91
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Tevens komt vergoeding van de immateriële schade de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting.
De vordering zal dan ook integraal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 februari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: poging tot doodslag] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 36f, 37a, 37b, 38e, 45, 57, 287 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 15/151330-18 ten laste gelegde feit en het onder parketnummer 15/030136-18 primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder parketnummers 15/151330-18 en 15/030136-18 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder parketnummers 15/151330-18 en 15/030136-18 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
3 (drie) JAREN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld, en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 3.000,00 (drieduizend euro), als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 juli 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 3.000,00 (drieduizend euro), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
40 (veertig) dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 juli 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 3.240,91 (drieduizendtweehonderdenveertig euro en eenennegentig cent), bestaande uit € 890,91 als vergoeding voor de materiële en € 2.350,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 februari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 3.240,91 (drieduizendtweehonderdenveertig euro en eenennegentig cent)bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
42 (tweeënveertig) dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 februari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.H.B. Littooy, voorzitter,
mrs. H.H.E. Boomgaart en R.P. Boon rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier D.H. Geuze, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 april 2019.
Mr. Boon is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage
De bewijsmiddelen
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben en, voor zover het geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
Ten aanzien van parketnummer 15/151330-18:
I
Verklaring van verdachte ter terechtzitting
De verklaring die verdachte ter terechtzitting van 16 april 2019 heeft afgelegd, houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in.
Op 28 juli 2018 kwam ik [medeverdachte] tegen. Hij vroeg of ik meeging naar een bepaald adres. Ik ben meegegaan naar het adres. Hij schreeuwde naar boven. De deur ging open. Ik ben samen met [medeverdachte] naar boven gegaan. [slachtoffer 1] zat op het bed. [medeverdachte] begon over geld. Ze kregen woorden en toen ging [medeverdachte] bovenop hem zitten. [medeverdachte] hield [slachtoffer 1] bij zijn nek vast en heeft hem een paar serieuze klappen gegeven.
II
Een proces-verbaal van aangifte. Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 28 juli 2018 door aangever [slachtoffer 1] ten overstaan van [verbalisant] afgelegde verklaring (doorgenummerde pagina’s 156 tot en met 158):
Ik woon op het adres [adres] . Op 28 juli 2018 lag ik op mijn bed in de woonkamer en had mijn ogen dicht. Ik hoorde ineens iemand roepen "ik moet geld".
Ik kijk op en herken [medeverdachte] . Ik voel dat [medeverdachte] mij vastgrijpt en boven op mij zit. Hij blijft maar om geld vragen. Ik voel dat [medeverdachte] mij begint te slaan met zijn vuist. Hij slaat met zijn vuist op mijn gezicht op mijn hals, mijn nek overal waar hij mij kan slaan, slaat hij mij. Ik heb heel hard geschreeuwd "Help, ik heb geen geld, geloof me, ik heb echt geen geld".
Ze waren met zijn tweeën. Ik hoorde dat die andere jongen, spullen van mij overhoop haalde, en dingen in de woonkamer omgooide. Hij had lang haar. Toen ging die andere jongen mij schoppen in mijn ribben. Hij deed dit meerdere malen. Toen heeft die jongen met dat lange haar een klemtang op mijn ballen gezet en mij tot bloedens aan toe geknepen.
III
Een schriftelijk bescheid, inhoudende een verslag van de [arts] d.d. 29 juli 2018 als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 4°, van het Wetboek van Strafvordering (pagina’s 165 en 166).
Dit geschrift houdt onder meer in:
Op 29 juli 2019 heeft de forensisch arts [arts] [slachtoffer 1] lichamelijk onderzocht. Bij [slachtoffer 1] worden door de forensisch arts verschijnselen geconstateerd passend bij ribkneuzingen en bij traumatisering/doorstane doodsnood. Verder wordt door de deskundige het volgende uitwendige letsel waargenomen: streepvormige schrammen in de hals, een schaafwond aan de linker hals, vingertop-vormige blauwe plekken rechter hals, blauwe plekken in het gelaat, een scheurwond aan de balzakhuid en ontvellingen aan de linker onderbeen en linkervoet.
De herstelperiode van het zichtbare letsel wordt geschat op 4 weken. De duur van de verdere genezing van de overige letsels wordt geschat op 3 maanden.
IV
Een schriftelijk bescheid, inhoudende een aanvullend verslag van de [arts] d.d. 15 januari 2019 als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 4°, van het Wetboek van Strafvordering (separaat in dossier)
De wond aan het scrotum was 1 á 2 centimeter groot, ruwrandig, wel lineair maar niet in rechte lijn maar bijna 90 graden geknikte lijn-vorming met het karakter van een scheurwond.
Vanwege het kleine en strikte solitaire letsel in aanwezigheid van omringende letsels, is een tot verscheuring trekken aan de huid van de balzak met een waarschijnlijke verklaring voor de toedracht en een val op een schutting een niet-waarschijnlijke toedracht.
V
Een proces-verbaal van verhoor. Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 14 februari 2019 door de getuige [medeverdachte] ten overstaan van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, afgelegde verklaring:
Ik was op 28 juli met [verdachte] . Ik wilde nog drugs ophalen en ook mijn werktelefoons bij [slachtoffer 1] . [verdachte] was bij mij. Ik drukte [slachtoffer 1] op zijn bed en ging op hem zitten. Ik gaf hem een tik met mijn rechterhand. Hij ging schreeuwen. Ik zag dat [verdachte] een tang op de ballen van [slachtoffer 1] had gezet. Ik zag bloed uit zijn onderbroek komen.
Ten aanzien van parketnummer: 15/030136-18:
VI
Verklaring van verdachte ter terechtzitting
De verklaring die verdachte ter terechtzitting van 16 april 2019 heeft afgelegd, houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in.
Ik heb die dag richting [slachtoffer 2] lopen zwaaien met een aardappelschilmesje.
VII
Een proces-verbaal van aangifte. Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 26 februari 2018 door aangever [slachtoffer 2] ten overstaan van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] afgelegde verklaring (pagina’s Z20 tot en met Z25):
pleegplaats: Den Helder
pleegdatum: 12 februari 2018.
Wij zaten met 5 personen in de kamer. Opeens trok [verdachte] zich terug richting de keuken. Hij deed toen een shawl voor zijn neus en mond als een hooligan en deed een jas aan en hoed op. Ik zag [verdachte] bij de overgang van de keuken naar de woonkamer staan. Ik wilde weg. Mijn kleding zoals mijn jas, mijn pet en mijn telefoons, had ik bij de open haard liggen. Ik stond op. [verdachte] deed een paar stappen op mij af en toen stak hij mij meteen.
De eerste steek was onderhands. Alle steken waren met zijn rechterhand. Op mijn rechterpink heb ik de tweede uithaal van [verdachte] kunnen afweren. [verdachte] stak mij weer in de richting van mijn buik. Op mijn rechterduim ben ik door dat mes van [verdachte] geschampt. Ik heb continu herhaald "stop nou, [verdachte] , je heb al gewonnen, ik bloed, je hebt me al".Binnen een seconde stak [verdachte] mij in de oksel en op de spier zelf, onderhands naar boven toe gericht.Bij de 3e serie stak [verdachte] mij in mijn nek. Allemaal net weer langs mijn halsslagader maar wel in mijn keel.
VIII
Een schriftelijk bescheid inhoudende een verslag van de deskundige [arts] chirurg in als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 4°, van het Wetboek van Strafvordering (separaat in dossier).
Dit geschrift houdt onder meer in:
betreft [slachtoffer 2] , geboren op 29 april 1974.
Patiënt werd op 12-02-2018 in de avond gepresenteerd op onze spoedeisende hulp na betrokkenheid bij een steekpartij waarbij in de ambulance sprake was van een spuitend bloedend letsel van de linker thoraxwand waarop een drukverband en compressie werd aangelegd. Er was sprake van uitwendig en inwendig bloedverlies zonder tekenen van shock. Er waren aanwijzingen voor inwendig bloedend letsel waarvoor acute operatieve behandeling noodzakelijk was.
Qua verwondingen was er sprake van twee snij- of steekwondjes onder de kin, een steekwond in de linker flank met een slagaderlijke bloeding en een steekwond in de linker schouder met aanwijzingen van actieve bloeding.
IX
Een proces-verbaal van verhoor getuige. Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 20 februari 2018 door getuige [getuige 1] ten overstaan van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] afgelegde verklaring (pagina G2 10):
Ik zag dat [verdachte] drie keer stak. Alles ging onderhands. [slachtoffer 2] probeerde zich te verweren. Hij had een wond op zijn hand.