ECLI:NL:RBNHO:2019:3577

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 april 2019
Publicatiedatum
29 april 2019
Zaaknummer
C/15/287015 / HA RK 19/74
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van rechter in civiele procedure

Op 5 april 2019 heeft verzoekster een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. P.J. Jansen, de rechter in een aanhangige civiele procedure bij de Rechtbank Noord-Holland. Verzoekster stelt dat de rechter vooringenomen is, omdat hij heeft toegestaan dat zonder advocaat geprocedeerd kan worden in een zaak die eerder als executiegeschil werd gekwalificeerd, waarvoor advocaatstelling verplicht is. Daarnaast heeft verzoekster aangevoerd dat zij niet in de gelegenheid is gesteld om verhinderdata door te geven en dat de dagvaarding goedgekeurd is met voorwaarden die in strijd zouden zijn met het procesreglement.

De rechter heeft in zijn verweer aangegeven dat er geen feiten zijn die zijn onpartijdigheid in twijfel trekken. Hij legt uit dat de kwalificatie van de hoofdzaak als kantonzaak correct is en dat partijen in deze procedure zonder advocaat kunnen procederen. De rechter heeft ook toegelicht dat de zitting is gepland op basis van de informatie die door de wederpartij is verstrekt, en dat verzoekster geen verhinderdata heeft doorgegeven. De wrakingskamer heeft de argumenten van verzoekster en de rechter zorgvuldig afgewogen.

De wrakingskamer concludeert dat er geen grond is voor de vrees dat de rechter niet onpartijdig is. De feiten en omstandigheden die verzoekster heeft aangevoerd, zijn niet voldoende om te concluderen dat de rechterlijke onpartijdigheid in het geding is. Daarom wordt het verzoek tot wraking afgewezen. De rechtbank beveelt aan dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Wrakingskamer
AJB/PHL/SK/DH
zaaknummer / rekestnummer: C/15/287015 / HA RK 19/74
Beslissing van maandag 29 april 2019
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoekster]
verblijvende te [woonplaats]
hierna te noemen: verzoekster.
Het verzoek is gericht tegen:
mr. P.J. Jansen,
hierna te noemen: de rechter.

1.Procesverloop

1.1.
Verzoekster heeft op 5 april 2019 schriftelijk de wraking verzocht van de rechter in de bij deze rechtbank, afdeling privaatrecht, sectie Handel Kanton en Bewind, locatie Alkmaar aanhangige zaak met als zaaknummer 7639103 / KG EXPL 19-46, hierna te noemen: de hoofdzaak.
1.2.
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd.
1.3.
Het verzoek is vervolgens behandeld ter openbare zitting van de wrakingskamer van 29 april 2019. Verzoekster en de rechter zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Verzoekster is, met afbericht, niet verschenen. De rechter is wel verschenen. De wederpartij in de hoofdzaak heeft van de geboden gelegenheid, zonder bericht, geen gebruik gemaakt.

2.Het standpunt van verzoekster

2.1.
Verzoekster heeft ter onderbouwing van het verzoek het volgende aangevoerd.
Ten eerste heeft de rechter toegestaan dat in deze zaak zonder advocaat kan worden geprocedeerd (de kwalificatie van de hoofdzaak als kantonzaak), terwijl een maand geleden voor haar in hetzelfde geschil de zaak onder executiegeschil werd begrepen, waarvoor advocaatstelling verplicht is. Gelet op de enorme verhoging van proceskosten die nu voor de wederpartij in de hoofdzaak niet aan de orde zijn acht verzoekster de rechter vooringenomen.
Ten tweede is verzoekster niet in de gelegenheid gesteld verhinderdata door te geven (verzoek om uitstel). Dat is voor haar van belang omdat ze steeds elders onderdak moet zoeken. Bovendien is zij verhinderd in de week van 22 tot en met 26 april 2019.
Ten derde heeft de rechter de dagvaarding goedgekeurd terwijl daarin is opgenomen dat verzoekster moet verschijnen om uitsluitend mondeling verweer te voeren en dat het voeren van schriftelijk verweer niet mogelijk is (het toestaan om een zitting in te plannen op basis van de inhoud van een conceptdagvaarding), en dat het vragen om uitstel ook niet mogelijk is. Volgens verzoekster is dat in strijd met het procesreglement.

3.Het standpunt van de rechter

3.1.
De rechter heeft in zijn reactie het volgende aangevoerd. Er zijn geen feiten of omstandigheden waaruit kan blijken dat hij onpartijdig of vooringenomen is.
Ten eerste kunnen beide partijen in de hoofdzaak in persoon en zonder advocaat procederen omdat het gaat om een zaak bij de kantonrechter. Dit volgt uit de wet (artikel 79 lid 1 en artikel 254 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). De rechter kan partijen dus niet verplichten om een advocaat in te schakelen. De andere zaak waarover verzoekster spreekt betreft een executiegeschil waarvoor op grond van de wet niet de sectie Kanton maar de sectie Handel bevoegd is (artikel 79 lid 2 en artikel 438 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) en partijen verplicht zijn een advocaat in te schakelen. De onderhavige hoofdzaak betreft echter geen executiegeschil.
De rechter erkent dat een zitting is gepland zonder eerst verhinderdata op te vragen, maar stelt dat dit conform het procesreglement heeft plaatsgevonden. De zitting is bepaald op basis van het door de wederpartij in de hoofdzaak ingevulde aanvraagformulier waarin geen verhinderdata van de zijde van verzoekster vermeld stonden en overeenkomstig artikelen 2 en 3 van het procesreglement kort gedingen rechtbanken, kanton. Dit procesreglement is te vinden op www.rechtspraak.nl.
De rechter merkt op dat hij verplaatsing van de zitting, waarom verzoekster verzocht heeft in haar e-mail van 5 april 2019, overeenkomstig artikel 10.2 van het procesreglement zonder meer zou hebben toegestaan nu aan haar geen verhinderdata zijn gevraagd, maar dat is nu niet mogelijk omdat de rechter tegelijkertijd gewraakt is en geen (proces)beslissingen kan nemen zolang het wrakingsverzoek in behandeling is.
Tot slot geeft de rechter aan dat hij toestemming heeft gegeven voor dagvaarding van verzoekster in kort geding op basis van de concept-dagvaarding, maar dit houdt geen goedkeuring of afkeuring van die concept-dagvaarding in. De rechter merkt op dat hij de dagvaarding pas beoordeelt bij de behandeling van de zaak en dat betreft dan een definitieve dagvaarding die op punten kan afwijken van de concept-dagvaarding. De zinsnede in de dagvaarding, inhoudende dat geen schriftelijk verweer kan worden gevoerd, is een terechte opmerking in die zin dat een gedaagde moet verschijnen ter zitting en niet kan volstaan met het insturen van een schriftelijke reactie en dat, als een gedaagde dit zou doen, de zaak als een verstekzaak zou worden behandeld.
Resumerend merkt de rechter op dat het wrakingsverzoek in feite ziet op procesbeslissingen en dat deze nooit grond voor succesvolle wraking kunnen zijn.
3.2.
Verzoekster heeft hierna bij brief gereageerd op het standpunt van de rechter en zij kondigt aan niet te zullen verschijnen bij de behandeling van het wrakingsverzoek. Ten aanzien van de kwalificatie van de hoofdzaak als kantonzaak verklaart zij dat zij in de ''de andere zaak'' geen gedaagde maar eiseres was en dat ze door de griffie is verwezen naar een brief van de teamvoorzitter van 19 februari 2019, door verzoekster bijgevoegd als productie 2.
Ten aanzien van de kwestie uitstel merkt ze op dat haar telefonisch door de griffie van de sector kanton is medegedeeld dat ze alleen uitstel zou kunnen krijgen als de wederpartij in de hoofdzaak daarvoor toestemming zou geven maar dat duidelijk was dat die er niet zou komen omdat de wederpartij in de dagvaarding reeds had vermeld dat uitstel niet mogelijk was. Verzoekster stelt dat de medewerker van de griffie heeft bevestigd dat ze deze mededelingen namens de rechter deed.
Ten aanzien van het feit dat de rechter heeft toegestaan dat een zitting werd gepland op basis van de inhoud van een conceptdagvaarding merkt verzoekster op dat de rechter met zijn verweer de wederpartij in de hoofdzaak indekt en bedoelingen weergeeft die niet blijken uit de dagvaarding.
3.3.
De rechter heeft ter zitting meegedeeld te blijven bij zijn standpunt. Daarnaast heeft de rechter ten aanzien van de kwestie uitstel nog opgemerkt dat hij weliswaar niet aanwezig was bij het gesprek tussen de medewerker en verzoekster, maar dat verzoeken om uitstel regelmatig worden gedaan en het procesreglement gewoon voorziet in die mogelijkheid. Blijkbaar is gezegd dat verzoekster uitstel kan vragen maar daarvoor wel even de wederpartij in de hoofdzaak om hun verhinderdata moet vragen. Het gesprek tussen griffie en verzoekster was nog in het stadium waarin gevraagd werd of het verlenen van uitstel een mogelijkheid was. Feitelijk is het eerste en enige verzoek van verzoekster om uitstel tegelijkertijd met het wrakingsverzoek van 5 april 2019 gedaan en heeft dit verzoek ertoe geleid dat de rechter dat verzoek om uitstel niet meer heeft kunnen en mogen beoordelen.

4.De beoordeling

4.1.
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (zogenaamde subjectieve toets). Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid (zogenaamde objectieve toets). Het subjectieve oordeel van verzoekster is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk maar niet doorslaggevend.
4.2.
Gesteld noch gebleken is dat de rechter jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert, zodat de subjectieve toets geen grond voor wraking oplevert.
4.3.
De wrakingskamer dient vervolgens te beoordelen of er omstandigheden zijn die grond geven voor het oordeel dat vrees voor onpartijdigheid objectief gerechtvaardigd is, in die zin dat de objectieve toets grond voor wraking zou opleveren. De wrakingskamer neemt bij die beoordeling het volgende in aanmerking.
4.4.
De kwalificatie van de hoofdzaak als kantonzaak en het toestaan om een zitting in te plannen op basis van de inhoud van een conceptdagvaarding betreffen inhoudelijke beslissingen van de rechter over de gerechtelijke procedure. Deze beslissingen zijn genomen in overeenstemming met de relevante wetgeving en regelgeving (het procesreglement).
4.5.
Ten aanzien van het verzoek om uitstel heeft de rechter nog geen beslissing genomen. Dit stond de rechter niet meer vrij, nu hij tegelijk met het verzoek om uitstel werd gewraakt en een rechter vanaf dat moment geen beslissingen meer mag nemen over de zaak waarin hij is gewraakt.
4.6.
De wrakingskamer voegt hieraan toe dat mogelijk een misverstand is gerezen tussen een medewerker van de griffie en verzoekster in een gesprek over de vraag of uitstel mogelijk was en zo ja wat daarvoor nodig is in die zin dat verzoekster de mededelingen van de medewerker heeft opgevat als een mededeling dat uitstel niet mogelijk was. Voor zover dat het geval is geldt dat dit – ongeacht de oorzaak van het misverstand – geen omstandigheid is die kan leiden tot de conclusie dat de kantonrechter, die niet betrokken was bij dat gesprek, de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt.
4.7.
Al het voorgaande leidt tot de slotsom dat de feiten en omstandigheden die verzoekster ter onderbouwing van haar verzoek naar voren heeft gebracht geen grond opleveren voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, en derhalve geen grond voor wraking vormen. De rechtbank zal het verzoek daarom afwijzen.

5.Beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het verzoek tot wraking van de rechter af.
5.2.
beveelt de griffier onverwijld aan verzoekster, de rechter en de wederpartij in de hoofdzaak een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden.
5.3.
beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek en beveelt dat die zaak daartoe in handen wordt gesteld van de voorzitter van het team Handel, Kanton en Bewind, locatie Alkmaar.
Deze beslissing is gegeven door mr. P.H.B. Littooy, voorzitter, mr. S.W.S. Kiliç, rechter, en mr. D.D.M. Hazeu, rechter, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Bruijn, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 april 2019.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.