ECLI:NL:RBNHO:2019:3509

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 april 2019
Publicatiedatum
25 april 2019
Zaaknummer
15/195846-18
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting met gevaar voor goederen en personen; levensgevaar; gevangenisstraf en TBS met voorwaarden

Op 25 april 2019 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 3 oktober 2018 in Egmond aan Zee opzettelijk brand heeft gesticht. De verdachte heeft open vuur in aanraking gebracht met wasbenzine, wat leidde tot brand in meerdere voertuigen en schade aan nabijgelegen woningen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er levensgevaar voor omwonenden was te duchten. Tijdens de zitting op 11 april 2019 heeft de officier van justitie, mr. M. Duin, gevorderd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging betoogde dat er geen levensgevaar was. De rechtbank heeft de bekennende verklaring van de verdachte en de aangiften van verschillende slachtoffers als bewijs gebruikt. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen heeft verklaard, met inachtneming van de gevolgen van de brandstichting. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, en ter beschikking gesteld met voorwaarden, waaronder een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38z Sr. De rechtbank heeft ook schadevergoedingsmaatregelen opgelegd aan de benadeelde partijen, die schade hebben geleden door de brandstichting.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/195846-18 (P)
Uitspraakdatum: 25 april 2019
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 11 april 2019 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Leeuwarden te Leeuwarden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Duin en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. E. Boskma, advocaat te Alkmaar, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 3 oktober 2018 te Egmond aan Zee, gemeente Bergen (NH) opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met wasbenzine en/of een doek, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan
- een personenauto (merk: Hyundai Tucson, met kenteken: [kenteken] , toebehorende aan [slachtoffer 1] ) en/of
- een personenauto (merk: Opel Zafira, met kenteken: [kenteken] , toebehorende aan [slachtoffer 2] ) en/of
- een personenauto (merk: Mercedes Benz, met kenteken: [kenteken] , toebehorende aan [slachtoffer 3] en/of
- een personenauto (merk: Renault Kangoo, met kenteken: [kenteken] , toebehorende aan [slachtoffer 4] ) en/of
- de voorgevel(s) en/of een of meer ra(a)m(en) en/of de/een voordeur(en) (van woning: [adres] (toebehorende aan: [slachtoffer 5] ) en/of [adres 2] (toebehorende aan: [slachtoffer 6] ))
geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor de inboedel van voornoemde voertuigen en/of de aangrenzende voertuigen en/of de omliggende woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in de aangrenzende woning(en) aanwezige perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.

2.Beslissing op het aanhoudingsverzoek

De raadsman heeft bij pleidooi herhaald zijn kort na de aanvang van de terechtzitting afgewezen verzoek tot aanhouding van de inhoudelijke behandeling van de zaak, teneinde de deskundigen M.C. Heus (psychiater) en F.H.A. Berkelbach van der Sprenkel
(GZ-psycholoog i.o.) ter zitting te horen met betrekking tot de door hen uitgebrachte Pro Justitia rapportages.
De rechtbank toetst dit verzoek aan het noodzaakcriterium. De rechtbank acht zich op grond van de uitgebrachte Pro Justitia rapportages en de overige stukken in het dossier voldoende voorgelicht omtrent de persoon van verdachte en zij ziet in hetgeen door de raadsman ter onderbouwing van zijn verzoek is aangevoerd niet de noodzaak om voornoemde deskundigen op zitting te horen. Daarbij overweegt de rechtbank dat de rapportages voldoen aan de daaraan te stellen eisen en dat de enkele omstandigheid dat verdachte het niet eens is met de inhoud van de rapportages geen reden is om aan de inhoud van die rapportages te twijfelen. De rechtbank wijst het verzoek tot aanhouding daarom af.

3.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.Beoordeling van het bewijs

4.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, inclusief het daarin opgenomen bestanddeel “levensgevaar voor personen”.
4.2.
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft bekend de brand te hebben gesticht die hem ten laste is gelegd.
De raadsman heeft betoogd dat het niet de bedoeling van verdachte was om levensgevaar voor personen te veroorzaken en dat ook geen sprake was van levensgevaar voor personen, zodat verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat uit het dossier enkel blijkt dat ruiten van nabij de auto’s gelegen woningen zijn gesprongen en dat de vitrage van één van deze woningen mogelijk vlam kon vatten. Dat is onvoldoende voor het bewijs van levensgevaar. De constatering van een verbalisant dat verf van de kozijnen was afgebladderd, kan ook het gevolg zijn van achterstallig onderhoud. Verder mag worden verondersteld dat de woningen van redelijke kwaliteit zijn en dus voldoende brandwerend/-vertragend, aldus de raadsman.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 3 oktober 2018 (dossierpagina’s 30 en 31);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] d.d. 3 oktober 2018 (dossierpagina’s 32 en 33);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] d.d. 3 oktober 2018 (dossierpagina’s 34 en 35);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 4] d.d. 3 oktober 2018 (dossierpagina’s 36 en 37);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 5] d.d. 16 november 2018 (dossierpagina’s 116 en 117);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant] d.d. 20 november 2018 (dossierpagina 119);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van sporenonderzoek van [verbalisant] d.d. 19 november 2018 (dossierpagina’s 42 tot en met 45).
4.3.2.
Bewijsoverweging
De rechtbank is van oordeel dat als gevolg van de brandstichting door verdachte – naast gemeen gevaar voor goederen – ook levensgevaar voor personen te duchten was en overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft in de nachtelijke uren brand gesticht door een doek over de achterband van een auto te leggen, daarover een fles wasbenzine leeg te gieten en deze doek vervolgens in brand te steken. De auto stond geparkeerd op een afstand van ongeveer drie meter van de voorgevels van nabijgelegen woningen en naast verschillende andere auto’s. Als gevolg van de brandstichting door verdachte hebben ook andere auto’s brand gevat. Uit het sporenonderzoek blijkt dat ten gevolge van de ontstane hitte de ruiten in de voorgevels van twee woningen waren gebarsten – en dat van enkele dubbele ruiten grote glasscherven op het punt stonden om uit het buitenpaneel te vallen – en dat verf op de kozijnen was gaan bladderen en dat er dus een begin van brandoverslag naar de woningen had plaatsgevonden. Voorts is in het proces-verbaal van sporenonderzoek de conclusie getrokken dat de gordijnen en vitrages achter de ruiten als gevolg van de intense stralingswarmte eenvoudig tot ontbranding hadden kunnen komen. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan deze conclusie te twijfelen. In dit verband wijst de rechtbank ook nog op de verklaring van [slachtoffer 5] , bewoonster van één van de meest nabijgelegen (beneden)woningen, inhoudende dat zij via de voordeur, die zij vanwege de hitte met haar voet heeft opengeduwd, naar buiten is gegaan en dat zij toen door de hitte meerdere brandwondjes in haar gezicht heeft opgelopen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de brand een concreet gevaar voor de bewoners van genoemde woningen opleverde die zich, gezien het tijdstip van de brand, vermoedelijk slapend in hun woning bevonden, en dat dit naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest.
4.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 3 oktober 2018 te Egmond aan Zee, gemeente Bergen (NH), opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met wasbenzine en een doek, ten gevolge waarvan
- een personenauto (merk: Hyundai Tucson, met kenteken: [kenteken] , toebehorende aan [slachtoffer 1] ) en
- een personenauto (merk: Opel Zafira, met kenteken: [kenteken] , toebehorende aan [slachtoffer 2] ) en
- een personenauto (merk: Mercedes Benz, met kenteken: [kenteken] , toebehorende aan [slachtoffer 3] en
- een personenauto (merk: Renault Kangoo, met kenteken: [kenteken] , toebehorende aan [slachtoffer 4] ) en
- de voorgevel, ramen en de voordeur van woning [adres] (toebehorende aan: [slachtoffer 5] ) en de voorgevel en ramen van woning [adres 2] (toebehorende aan: [slachtoffer 6] )
geheel of gedeeltelijk zijn verbrand en daarvan gemeen gevaar voor de inboedel van voornoemde voertuigen en de aangrenzende voertuigen en de omliggende woningen en levensgevaar voor de in de aangrenzende woningen aanwezige personen te duchten was.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

7.Motivering van de straf en maatregel

7.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte daarnaast de maatregel tot terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden zal worden opgelegd, waarbij zij heeft gevorderd de maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) aan verdachte op te leggen.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht aan verdachte in plaats van TBS met voorwaarden een forse voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte wil meewerken aan (onder meer) een klinische behandeling, dat het kader van een TBS daarvoor niet nodig is en dat oplegging van TBS met voorwaarden ertoe zal leiden dat een negatief stempel op verdachte wordt gedrukt waar hij in de toekomst hinder van zal ondervinden.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf en/of maatregel die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft in de nachtelijk uren brand gesticht aan een geparkeerde auto. Door de ontstane brand zijn in totaal vier personenauto’s in meer of mindere mate uitgebrand. Er is daarnaast schade aan nabijgelegen woningen ontstaan en er was levensgevaar voor de in die woningen aanwezige personen te duchten. Brandstichting is een zeer ernstig feit, zeker als dat gepaard gaat met concreet gevaar voor personen. De brand heeft bij de omwonenden angst en een groot gevoel van onveiligheid veroorzaakt. Namens het slachtoffer [slachtoffer 3] , omwonende en eigenaar van één van de uitgebrande auto’s, is ter terechtzitting naar voren gebracht hoe groot de impact van de brand was en nog steeds is. [slachtoffer 3] , een invalide man, vreesde voor zijn leven en heeft met veel moeite de begane grond van zijn woning kunnen bereiken. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij, terwijl de brandstichting naar eigen zeggen een schreeuw om hulp was, gewoon is weggefietst nadat hij zich ervan had verzekerd dat de auto in brand stond en zich niet om de bewoners heeft bekommerd.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 6 december 2018, waaruit blijkt dat verdachte in 2011 ter zake van (onder meer) opzettelijke brandstichting met levensgevaar voor een ander onherroepelijk is veroordeeld tot een aanzienlijke vrijheidsbenemende straf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren.
- het over verdachte uitgebrachte Pro Justitia rapport gedateerd 20 december 2018, opgesteld door M.C. Heus, psychiater. Dit rapport houdt onder meer het volgende in:
Ondergetekende concludeert dat er bij betrokkene sprake is van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met antisociale, borderline, dwangmatige en narcistische trekken.
Vanuit zijn persoonlijkheidsstoornis was betrokkene in een situatie van grote sociale problemen niet goed in staat om keuzes te maken die constructief zijn en blijft hij vast zitten in zijn eigen gelijk en zijn strijd. De aanwezige persoonlijkheidsstoornis is in aanzienlijke mate van invloed geweest op zijn denken en handelen ten tijde van het ten laste gelegde, indien bewezen. Geadviseerd wordt om betrokkene het ten laste gelegde, indien bewezen, verminderd toe te rekenen.
Het risico van herhaling van geweld (brandstichting) door betrokkene op de middellange en lange termijn wordt als hoog ingeschat. Ondergetekende acht de kans groot dat betrokkene vanuit de persoonlijkheidsstoornis wederom in een situatie terecht komt van strijd voeren tegen onrecht (zeker in de context van een betekenisvolle relatie), niet met de strijd kunnen stoppen en hierdoor in sociale problemen en problemen met anderen komen. Hierdoor ontstaat er meer spanning hetgeen waarschijnlijk zijn manier van omgaan met de problemen verder beperkt en hij, om een doel te bereiken, over gaat tot geweld.
Om het risico van geweld op middellange en langere termijn te voorkomen heeft betrokkene langdurige, intensieve behandeling nodig in een kliniek met een redelijke mate van structuur waarin hij middels psychotherapie en het dagelijks leven in de kliniek kan werken aan een andere houding ten opzichte van autoriteit en wat in zijn ogen onrechtvaardig is, aan zijn zelfbeeld en kan leren spanning te herkennen en hier constructief op te handelen (verbeteren coping). Ondergetekende adviseert deze behandeling op te leggen binnen het kader van een TBS met voorwaarden. Een behandeling binnen een kliniek als bijzondere voorwaarde bij een straf is door ondergetekende overwogen, echter de motivatie van betrokkene is beperkt en de kans is groot dat betrokkene er, vanuit zijn rigiditeit, moeite mee heeft om zich binnen een behandeling te conformeren aan wat de professional vindt dat nodig is. Hierdoor kan er strijd ontstaan en is de kans reëel dat hij de behandeling stopt.
- het over verdachte uitgebrachte Pro Justitia rapport gedateerd 19 december 2018, van F.H.A. Berkelbach van der Sprenkel, GZ-psycholoog i.o., onder supervisie van T.W. Kant, GZ-psycholoog in opleiding tot klinisch psycholoog. Dit rapport houdt onder meer het volgende in:
Het gedrag van betrokkene leidt al langer tot een robuust patroon van disfunctioneren. Dit structurele disfunctioneren op verschillende levensgebieden maakt dat gesproken kan worden van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Dit houdt in dat bij betrokkene een scheefgroei in zijn ontwikkeling heeft plaatsgevonden. Echter, de exacte etiologie is onduidelijk gebleven.
Er worden sterke aanwijzingen gevonden voor persoonlijkheidsproblematiek waarbij dwangmatige, borderline, antisociale en narcistische kenmerken op de voorgrond staan. Echter, deze zelfde dwangmatigheid, alsook de rigiditeit, de redenerende wijze waarop betrokkene tot (soms verkeerde) inschattingen komt, de sensitiviteit voor prikkels, maar tegelijkertijd het niet sensitief zijn voor lichamelijke prikkels zouden evengoed verklaard kunnen worden vanuit een autisme spectrum stoornis. Deze stoornissen sluiten elkaar bovendien niet uit en hebben ook een grote overlap.
Dit doet echter geen afbreuk aan de ernst van de gebrekkige ontwikkeling die wordt gezien en de invaliderende invloed daarvan op eigenlijk alle belangrijke levensgebieden gedurende het hele leven van betrokkene.
Alhoewel er geen concrete diagnose kan worden gesteld, is het wel duidelijk geworden dat er bij betrokkene sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. De bovenbeschreven problematiek was er ook ten tijde van het ten laste gelegde en heeft hierin ook doorgewerkt. Gelet op de aard en de omvang van de beschreven pathologie en de bepalende rol die dit heeft gespeeld in de totstandkoming van het tenlastegelegde, adviseer ik de rechtbank dan ook het ten laste gelegde in verminderde mate aan betrokkene toe te rekenen.
Betrokkene heeft een hoog risicoprofiel. Indien bij onbehandeld blijft en de huidige omstandigheden gelijk blijven, zijn er diverse risicofactoren voor herhaling van geweld. Een behandeling dient langdurig en intensief te zijn en betrokkene moet zich er niet eenvoudig aan kunnen onttrekken.Een behandeling binnen een kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel biedt vermoedelijk te weinig stevigheid om de langdurige continuïteit en intensiviteit van de behandeling te waarborgen. Betrokkene heeft eerdere behandelingen afgebroken en het is voorstelbaar dat de lijdensdruk en behandelmotivatie van betrokkene afnemen als hij (tijdelijk) in rustiger vaarwater verkeerd. Een meer dwingend kader is dan ook geïndiceerd. Binnen een tbs met voorwaarden kan ook de klinische behandeling beter gewaarborgd worden. Na een start op een FPA of in een FPK kan geleidelijk aan worden toegewerkt naar resocialisatie, waarbij langdurige begeleiding en toezicht geïndiceerd zijn.
De rechtbank kan zich met de conclusies en adviezen van deze deskundigen verenigen en zij neemt deze conclusies over.
De rechtbank is van oordeel dat bij verdachte in ieder geval sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Aan dat oordeel doet niet af dat tussen de deskundigen geen volledige consensus bestaat ten aanzien van de vraag of de geconstateerde persoonlijkheidsproblematiek (volgens DSM-V) gecategoriseerd (‘etiologie’) moet worden onder de noemer van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis of een autisme spectrum stoornis. De ernst van de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van verdachte wordt door beide deskundigen gelijkelijk beschreven.
De rechtbank rekent verdachte het bewezenverklaarde, gelet op het voorgaande, in verminderde mate toe.
- het over verdachte uitgebrachte, zogenoemde Maatregelenrapport gedateerd 21 maart 2019, opgesteld door E. Plantenga, als reclasseringsmedewerker werkzaam bij Reclassering Nederland. Dit rapport beschrijft dat er nauwelijks beschermende factoren bij betrokkene aanwezig zijn en dat, integendeel, sprake is van problemen op diverse leefgebieden, zoals (gebrek aan) huisvesting, dagbesteding en inkomen. Het rapport houdt in:
De reclassering adviseert een intensieve behandeling binnen het kader van een TBS met voorwaarden. De TBS maatregel is volgens de reclassering noodzakelijk omdat betrokkene in het verleden heeft laten zien dat als hij het niet eens is met de wijze van behandeling of geboden hulp, of als de lijdensdruk of behandelmotivatie afnemen, hij de behandeling afbreekt. Betrokkene geeft aan zeer gemotiveerd te zijn voor behandeling, hij wil niets liever, maar niet binnen een TBS maatregel. Desondanks heeft betrokkene aangegeven wel te gaan meewerken aan de gestelde voorwaarden.
De reclassering heeft de concrete voorwaarden geformuleerd en in het rapport opgenomen. Het rapport houdt verder onder meer het volgende in:
Naast de TBS met voorwaarden wordt geadviseerd aan betrokkene een Gedragsbeïnvloedende en Vrijheidsbeperkende Maatregel (GVM) op te leggen conform artikel 38z Sr. Met deze maatregel kan betrokkene, na beëindiging van de tbs maatregel, in een forensisch kader worden ondersteund, begeleid en gemonitord door de reclassering.
Dit aanvullende kader biedt samen met de geadviseerde tbs maatregel een ruimer forensisch vangnet richting resocialisatie. Het vermindert daarmee de kans op het vastlopen van een langdurig begeleidingstraject, doordat het bewandelen van een alternatieve route mogelijk wordt gemaakt. Dit zou betekenen dat de begeleiding, indien deze ook na een tbs-traject nodig blijkt, niet afhankelijk is van civielrechtelijke monitoringsopties. Daarbij kan de GVM ook nadrukkelijk een alternatief bieden als blijkt dat voor het benodigde begeleidingsniveau niet langer een tbs-kader noodzakelijk is.
Gevangenisstraf
De rechtbank is op grond van de ernst van het bewezenverklaarde en in aanmerking genomen de justitiële documentatie van verdachte - met name vanuit het oogpunt van vergelding - van oordeel dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden moet worden opgelegd. Gelet op de ernst van het feit komt een andere strafmodaliteit niet in aanmerking. De rechtbank acht, anders dan de officier van justitie, een gevangenisstraf van langere duur niet passend en geboden, gelet op de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en de na te noemen maatregelen die de rechtbank tevens zal opleggen.
TBS met voorwaarden
De rechtbank is van oordeel dat de terbeschikkingstelling van verdachte dient te worden gelast en voorwaarden betreffende zijn gedrag dienen te worden gesteld, nu bij verdachte tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestond, het door verdachte begane feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel eist. De rechtbank zal gelasten dat verdachte ter beschikking wordt gesteld onder de voorwaarden zoals door de reclassering in bovengenoemd Maatregelenrapport is geadviseerd. Deze voorwaarden zijn ook ter zitting met verdachte besproken en verdachte heeft verklaard zich hieraan te willen houden.
De rechtbank overweegt ten aanzien van haar beslissing om te kiezen voor oplegging van voorwaarden binnen het kader van een TBS en niet, zoals door de raadsman verzocht, binnen het kader van een voorwaardelijke straf het volgende. Uit de hierboven besproken Pro Justitia rapportages blijkt dat beide deskundigen zich hebben gebogen over de vraag of de noodzakelijk geachte behandeling van verdachte in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke straf zou kunnen worden opgelegd. Beide rapporteurs hebben die vraag ontkennend beantwoord en gesteld dat een langdurige en intensieve behandeling van verdachte noodzakelijk is en dat een dwingend kader nodig is om de continuïteit van de behandeling te waarborgen. In het verleden is gebleken dat verdachte de behandeling afbreekt zodra hij het niet (meer) eens is met de wijze van behandelen of zijn lijdensdruk en/of behandelmotivatie afneemt, reden waarom de reclassering eveneens het kader van een TBS noodzakelijk acht. De rechtbank deelt dit standpunt. Naar het oordeel van de rechtbank bieden bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke straf een onvoldoende dwingend kader (op de langere termijn).
Dadelijke uitvoerbaarheid
Gelet op de noodzaak van behandeling van verdachte direct aansluitend aan zijn gevangenisstraf, ter beperking van het gevaar voor recidive, zoals blijkt uit voornoemde adviezen, zal de rechtbank – op grond van artikel 38, zevende lid, Sr – bevelen dat de TBS met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
Gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z Sr
De rechtbank zal, in navolging van het advies van de reclassering, aan verdachte de gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr opleggen. Naar het oordeel van de rechtbank is de oplegging van deze maatregel in het belang van de bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen. De rechtbank heeft daarbij gelet op het volgende.
De rechtbank leidt uit de stukken omtrent de persoon van verdachte af dat de kans op herhaling van geweld op de (middel)lange termijn groot is. Kenmerkend voor de persoonlijkheidsproblematiek van verdachte is namelijk dat hij in situaties terecht kan komen waarin hij in zijn beleving een strijd tegen onrechtvaardigheid moet voeren. Indien in die strijd spanningen te hoog oplopen, kan niet worden uitgesloten dat verdachte (wederom) zal overgaan tot geweld. In verband met het recidiverisico neemt de rechtbank voorts in overweging dat verdachte eerder opzettelijk brand heeft gesticht waardoor – evenals thans het geval is – gevaar voor personen is ontstaan, hetgeen blijkt uit eerdergenoemd Uittreksel Justitiële Documentatie.
Voorts betrekt de rechtbank in haar oordeel dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij zelf ook vindt dat hij langdurig toezicht nodig heeft.
Mede gelet op de inschatting van de deskundigen en de reclassering en hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat het creëren van
een mogelijkheidom verdachte, ook na beëindiging van de TBS met voorwaarden – die naar huidig recht maximaal negen jaren kan duren – langdurig onder toezicht te stellen noodzakelijk is om het recidiverisico in de toekomst naar een aanvaardbaar risico te kunnen terugdringen c.q. op een aanvaardbaar niveau te houden. Aan de wettelijke voorwaarden voor oplegging van de maatregel is voldaan. De rechtbank merkt ten overvloede op dat de maatregel pas kan worden tenuitvoergelegd na een daartoe strekkende vordering van het Openbaar Ministerie bij beëindiging van de TBS en een daaropvolgende beslissing van de rechtbank.

8.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen

8.1.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 4]
De benadeelde partij [slachtoffer 4] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 657,-ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit € 257,- (eigen risico autoverzekering en reiskosten) aan materiële schade en € 400,- aan immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 250,- rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Tevens komt de rechtbank vergoeding van de gestelde immateriële schade billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering, het verhandelde ter terechtzitting en verdachtes bereidwilligheid de schade te vergoeden. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op
€ 7,-, bestaande uit de gestelde reiskosten naar Slachtofferhulp Nederland voor het opstellen van de vordering.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: brandstichting] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.
8.2.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 507,-ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit € 107,- (eigen risico autoverzekering en reiskosten) aan materiële schade en € 400,- aan immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 100,- rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Tevens komt de rechtbank vergoeding van de gestelde immateriële schade billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering, het verhandelde ter terechtzitting en verdachtes bereidwilligheid de schade te vergoeden. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op
€ 7,-, bestaande uit de gestelde reiskosten naar Slachtofferhulp Nederland voor het opstellen van de vordering.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: brandstichting] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 36f, 37a, 38, 38a, 38z, 57 en 157 Sr.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gesteld, en stelt daarbij de volgende
voorwaardenbetreffende het gedrag van verdachte (hierna ook: veroordeelde):
- veroordeelde maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit;
- veroordeelde werkt mee aan reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere het volgende in:
  • veroordeelde meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
  • veroordeelde laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om de identiteit van veroordeelde vast te stellen;
  • veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om veroordeelde te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
  • veroordeelde helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
  • veroordeelde werkt mee aan huisbezoeken;
  • veroordeelde geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
  • veroordeelde vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
  • veroordeelde werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met veroordeelde, als dat van belang is voor het toezicht.
- veroordeelde laat zich opnemen in een FPK of een FPA of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
- als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst/passend vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing. Veroordeelde laat zich behandelen door de instelling/behandelaar, zulks ter beoordeling van de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
- als de reclassering dat nodig acht, werkt veroordeelde mee aan een time-out in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling. Deze time-out duurt maximaal 7 weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal 7 weken, tot maximaal 14 weken;
- veroordeelde gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod, zolang de reclassering dat nodig vindt. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
- veroordeelde gebruikt geen alcohol en werkt mee aan controle op dit alcoholverbod, zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd. Mogelijke controlemiddelen zijn urineonderzoek, bloedonderzoek en ademonderzoek (blaastest);
- veroordeelde werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan bewindvoering. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden, zolang de reclassering dat nodig vindt;
- veroordeelde werkt mee aan het zoeken en behouden van een zinvolle dagbesteding binnen, en wanneer het kan ook buiten de zorginstelling, zolang de reclassering dat nodig vindt;
- veroordeelde geeft inzage in alle sociale contacten die hij opdoet en werkt mee aan het uitbreiden van een gezond sociaal netwerk, zolang de reclassering dat nodig vindt.
- veroordeelde gaat niet naar het buitenland of naar de Nederlandse Antillen, zonder toestemming van het Openbaar Ministerie.
Verstrekt aan de reclassering de opdracht om aan veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden.
Beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden
dadelijk uitvoerbaaris.
Legt veroordeelde tevens op de
maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking (artikel 38z Sr).
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 4]geleden schade tot een bedrag van
€ 650,-(zegge: zeshonderdvijftig euro), bestaande uit
€ 250,- (zegge: tweehonderdvijftig euro) als vergoeding voor de materiële en € 400,- (zegge: vierhonderd euro) als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, aan de benadeelde partij, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op
€ 7,-(zegge: zeven euro), en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt aan verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 4] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 650,-(zegge: zeshonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
13 (dertien) dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 3]geleden schade tot een bedrag van
€ 500,-(zegge: vijfhonderd euro), bestaande uit € 100,- (zegge: honderd euro) als vergoeding voor de materiële en € 400,- (zegge: vierhonderd euro) als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, aan de benadeelde partij, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op
€ 7,-(zegge: zeven euro), en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 3] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 500,-(zegge: vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
10 (tien) dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.I.A.C. Angenent-Bakker, voorzitter,
mr. M.E. Allegro en mr. S. Jongeling, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Bähr, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2019.
mr. M.E. Allegro is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.