Op 17 januari 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak betreffende een voorlopige voorziening. Verzoekster, bijgestaan door haar gemachtigde mr. R.T. Poort, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beverwijk, dat haar uitkering op grond van de Participatiewet per 12 december 2018 had beëindigd en vanaf 2 februari 2018 had ingetrokken. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld in Haarlem, waar zowel verzoekster als de gemachtigden van verweerder aanwezig waren.
De voorzieningenrechter heeft na de zitting onmiddellijk uitspraak gedaan en het primaire besluit geschorst per 28 december 2018, tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens is verweerder opgedragen het betaalde griffierecht van € 46,- aan verzoekster te vergoeden en is verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.024,-. De voorzieningenrechter heeft in haar overwegingen aangegeven dat verweerder onvoldoende feitelijke grondslag heeft aangetoond voor de beëindiging van de uitkering, met name met betrekking tot de stelling dat verzoekster in een gezamenlijke huishouding zou leven.
De voorzieningenrechter concludeert dat de onderzoeksgegevens van verweerder te mager zijn om te concluderen dat het zwaartepunt van het persoonlijk leven van verzoekster op het adres van de medebewoner lag. Ook de stelling dat er sprake zou zijn van wederzijdse zorg is niet voldoende onderbouwd. De voorzieningenrechter heeft daarom geoordeeld dat het bezwaar van verzoekster een redelijke kans van slagen heeft en heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 17 januari 2019, en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.