ECLI:NL:RBNHO:2019:3169

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 maart 2019
Publicatiedatum
16 april 2019
Zaaknummer
15/871020-17
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Valsheid in geschrifte en diefstal door verdachte met valse handtekening en bankpas van slachtoffer

Op 12 maart 2019 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van valsheid in geschrifte en diefstal. De zaak betreft de periode van 6 september 2016 tot en met 2 mei 2017, waarin de verdachte meermalen valse bankoverschrijvingsformulieren heeft opgemaakt en geldbedragen heeft weggenomen van het slachtoffer, een alleenstaande vrouw op leeftijd. De verdachte heeft de bankpas en pincode van het slachtoffer gebruikt om geldopnames en aankopen te doen, waarbij zij steeds heeft volgehouden dat dit met toestemming van het slachtoffer gebeurde. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de verdachte op grove wijze misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen van het slachtoffer, die op dat moment in het ziekenhuis lag en later overleed. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan beide feiten en heeft haar een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden opgelegd, evenals een taakstraf van 200 uren. De benadeelde partijen, de erfgenamen van het slachtoffer, zijn niet-ontvankelijk verklaard in hun vordering tot schadevergoeding, omdat de wet geen mogelijkheid biedt voor erfgenamen om zich als benadeelde partij te voegen in het strafproces.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/871020-17 (P)
Uitspraakdatum: 12 maart 2019
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 26 februari 2019 in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te Amsterdam,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.M.H.G. Peters en van hetgeen verdachte en haar raadsman, mr. H. Blaauw, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1:
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 6 september
2016 tot en met 2 mei 2017 te Beverwijk, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (een) geschrift(en) dat bestemd was/waren om tot bewijs van
enig feit te dienen, te weten acht, in elk geval een of meer,
overboekingsformulieren van de ABN-AMRO Bank, valselijk heeft opgemaakt en/of
heeft vervalst door voornoemd(e) overboekingsformulieren in te vullen en/of op
voornoemd(e) overboekingsformulier(en) een handtekening te plaatsen/schrijven
welke de handtekening van [slachtoffer] moet voorstellen, met het oogmerk
om die/het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen
gebruiken;
Feit 2:
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 6 september
2016 tot en met 2 mei 2017 te Beverwijk en/of Heemskerk en/of Cruquius,
gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, meerdere geldbedragen (in
totaal ongeveer 31.914 euro) in elk geval enig goed, die/dat (telkens) geheel
of ten dele aan een ander toebehoorde(n), te weten aan [slachtoffer] ,
(telkens) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te
eigenen (door te pinnen), terwijl verdachte zich (telkens) de toegang tot de
plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen
geldbedrag(en) onder haar bereik heeft gebracht door middel van een valse
sleutel, te weten (telkens) een bankpas op naam van [slachtoffer] en de
daarbij behorende pincode, in elk geval een sleutel tot het gebruik waarvan
zij, verdachte, niet gerechtigd en/of gemachtigd was;

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat zij de stelling dat de overschrijvingen steeds met instemming van [slachtoffer] (hierna verder te noemen [slachtoffer] ) zijn uitgevoerd niet volgt. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de bankpapieren van [slachtoffer] zijn aangetroffen op een verstopplek achter een lade van een kast in de woning van verdachte. Voorts heeft verdachte bekend een achttal formulieren te hebben voorzien van een valse handtekening, aldus de officier van justitie.
Ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat zij het niet aannemelijk acht dat de transacties met de pinpas steeds zijn verricht met instemming van [slachtoffer] , nu verdachte ook geld heeft opgenomen met de pinpas van [slachtoffer] toen die daar niet bij was en de aankopen vooral ten nutte van verdachte en medeverdachte zijn gedaan.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard op acht overschrijvingsformulieren een valse handtekening te hebben gezet.
Ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde heeft de raadsman vrijspraak bepleit en daartoe – samengevat – aangevoerd dat er in onderhavige zaak geen sprake is geweest van wederrechtelijke toe-eigening door verdachte van de gelden van [slachtoffer] .
Verdachte heeft verklaard steeds met instemming van [slachtoffer] te hebben gehandeld.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
Bewijsoverweging
Op grond van de stukken van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat verdachte op verschillende tijdstippen in de periode van 6 september 2016 tot en met 2 mei 2017 met de bankpas en pincode van [slachtoffer] geldopnames heeft verricht en goederen heeft aangeschaft voor eigen gebruik.
Verdachte heeft verklaard dat voornoemde handelingen steeds met toestemming van [slachtoffer] zijn verricht, hetgeen volgens de raadsman met zich meebrengt dat de wederrechtelijkheid niet kan worden aangenomen.
De rechtbank acht het niet ondenkbaar dat verdachte voor enkele transacties wellicht toestemming heeft gehad van [slachtoffer] , gelet op de aantoonbare band die zij hadden. Daarbij denkt de rechtbank voornamelijk aan de veelvoorkomende situaties waarbij hulp bij het doen van dagelijkse boodschappen wordt beloond middels het betalen van ook de boodschappen voor de hulpverlener, in dit geval verdachte.
Dat echter voor het totaal aan transacties verricht vanaf de rekening van [slachtoffer] ten gunste van verdachte steeds toestemming is verleend door die [slachtoffer] acht de rechtbank niet geloofwaardig. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat [slachtoffer] haar het geld steeds heeft gegeven omdat zij het niet voor haar eigen kinderen wilde achterlaten. Volgens verdachte zou er iets spelen tussen [slachtoffer] en de kinderen.
Uit het testament van [slachtoffer] uit 2014, opgenomen op p. 83 e.v. van het procesdossier, blijkt echter dat [slachtoffer] wel haar kinderen had aangewezen als erfgenamen en bij onmin met haar kinderen de kleinkinderen het aandeel van hun ouders zouden erven. In het licht hiervan is de verklaring van verdachte niet begrijpelijk.
Daar komt bij dat verdachte op meerdere punten in het dossier (in eerste instantie) een verklaring heeft afgelegd die aantoonbaar onjuist is.
Zo heeft zij bij de politie op 5 september 2017 verklaard de bankpapieren uit de woning van [slachtoffer] te hebben opgehaald en te hebben vernietigd, doch worden deze papieren, waaronder rekeningafschriften van de door verdachte gebruikte rekening, in het kader van een doorzoeking aangetroffen in de woning van verdachte achter een lade van een kast, op een plek die met het blote oog niet waar te nemen is.
Voorts heeft verdachte verklaard dat zij alleen van de bankpas van [slachtoffer] gebruik heeft gemaakt op momenten dat zij, [slachtoffer] , daarbij aanwezig was. Uit het dossier blijkt dat [slachtoffer] niet bij elke transactie van haar rekening aanwezig is geweest. Weliswaar komt verdachte in hetzelfde verhoor hierop terug, maar dit doet afbreuk aan de kracht van haar verklaringen.
De rechtbank heeft voorts overwogen dat het in onderhavige zaak gaat om een groot aantal transacties met een aanzienlijke geldwaarde en de aankopen vooral zien op de aanschaf van luxe goederen, waarbij ook nog transacties van de rekening van [slachtoffer] ten gunste van verdachte zijn verricht op het moment dat [slachtoffer] al was opgenomen in het ziekenhuis.
Tot slot is er geen enkel (schriftelijk) bewijs van een afspraak tussen [slachtoffer] en verdachte of van toestemming van [slachtoffer] aan verdachte voor de verrichte opnames en pinbetalingen.
Gelet hierop is de rechtbank dan ook van oordeel dat het niet aannemelijk is dat verdachte steeds met toestemming en medeweten van [slachtoffer] geld heeft opgenomen en pinbetalingen heeft verricht ten laste van de rekening van [slachtoffer] .
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1:
zij in de periode van 6 september 2016 tot en met 2 mei 2017 in Nederland, meermalen een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten acht overboekingsformulieren van de ABN-AMRO Bank, valselijk heeft opgemaakt
door voornoemde overboekingsformulieren in te vullen en op voornoemde overboekingsformulieren een handtekening te plaatsen, welke de handtekening van [slachtoffer] moet voorstellen, met het oogmerk om die als echt en onvervalst te gebruiken.
Feit 2:
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 6 september
2016 tot en met 2 mei 2017 in Nederland, meerdere geldbedragen
toebehorende aan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen door te pinnen, terwijl verdachte telkens die weg te nemen
geldbedragen onder haar bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten telkens een bankpas op naam van [slachtoffer] en de daarbij behorende pincode.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1: valsheid in geschrifte, meermalen gepleegd.
Feit 2: diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden met een proeftijd van drie jaren en daarnaast tot een taakstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij het opleggen van een straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd, te weten steeds met instemming van [slachtoffer] . De raadsman stelt gelet op de door hem genoemde omstandigheden voor om het te laten bij een geheel voorwaardelijke straf en indien er toch een onvoorwaardelijk strafdeel dient te volgen, dit onvoorwaardelijk strafdeel in de vorm van een taakstraf aan verdachte op te leggen.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft daarbij acht geslagen op het opgemaakte reclasseringsrapport dat over verdachte is opgemaakt.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft valsheid in geschrifte gepleegd door op acht bankoverschrijvingsformulieren op naam van [slachtoffer] een valse handtekening te plaatsen.
Voorts heeft verdachte door middel van diverse financiële transacties geldbedragen gestolen van deze [slachtoffer] Verdachte heeft zich bij het plegen van beide feiten vooral laten leiden door de zucht naar persoonlijk geldelijk gewin.
Daarbij komt nog het volgende. [slachtoffer] was een alleenstaande vrouw op leeftijd die verdachte zodanig in vertrouwen had genomen, dat zij verdachte toegang had gegeven tot haar bankzaken. Verdachte heeft op grove wijze misbruik gemaakt van dit vertrouwen en is een lange periode doorgegaan met het stelen van het geld van [slachtoffer] , ook toen die in het ziekenhuis werd opgenomen, alwaar zij is overleden. Zelfs rondom het overlijden van [slachtoffer] is er nog een transactie door en ten gunste van verdachte gedaan vanaf de bankrekening.
Ter terechtzitting heeft verdachte er geen blijk van gegeven het laakbare van haar handelen in te zien. Zij heeft volhard toestemming te hebben gehad van [slachtoffer] . Van deze toestemming is echter niet gebleken en verdachte heeft op geen enkele wijze onderbouwing aangedragen daarvoor.
Het handelen van verdachte heeft er mede toegeleid dat er onvoldoende financiële middelen aanwezig waren om [slachtoffer] de door haar gewenste afscheidsceremonie te bieden, hetgeen de achtergebleven familieleden pijn, verdriet en boosheid heeft toegebracht.
Gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden zoals hierboven besproken is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in deze zaak in beginsel op zijn plaats is.
Anderzijds heeft de rechtbank ook rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte blijkens een haar betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 31 december 2018 niet eerder in Nederland strafrechtelijk is veroordeeld en dit maakt dat de rechtbank thans niet zal overgaan tot oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Wel acht de rechtbank een geheel voorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal daaraan een proeftijd verbinden van drie jaren, opdat verdachte gedurende een lange periode ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd als directe vergelding voor de door verdachte gepleegde feiten.

7.Vordering van de benadeelde partijen

De kinderen van de reeds overleden [slachtoffer] , genaamd [nabestaande] , [nabestaande] en [nabestaande] hebben in hun hoedanigheid van erfgenamen elk afzonderlijk een gelijkluidende vordering tot schadevergoeding ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het onder feit 2 ten laste gelegde zouden hebben geleden. Het gevorderde schadebedrag bedraagt € 88.232,43.
Artikel 51a Wetboek van Strafvordering houdt het volgende in:
Degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit, kan zich terzake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij voegen in het strafproces.
Indien de in het eerste lid genoemde persoon ten gevolge van het strafbaar feit is overleden, kunnen zich voegen diens erfgenamen terzake van hun onder algemene titel verkregen vordering en de personen, bedoeld in artikel 108, eerste en tweede lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek terzake van de daar bedoelde vorderingen.
De wetsgeschiedenis houdt terzake van die bepaling onder meer het volgende in:
“Van rechtstreekse schade is sprake indien iemand is getroffen in een belang dat door de overtreden strafbepaling wordt beschermd. In het algemeen beschermen strafbepalingen niet het belang van rechtsopvolgers noch dat van derde belanghebbenden, zodat doorgaans alleen het slachtoffer zelf zich als benadeelde partij kan voegen in het strafproces.”
Blijkens de wetsgeschiedenis heeft de wetgever, buiten het zich hier niet voordoend geval van artikel 51a, tweede lid, niet de mogelijkheid willen openen dat in geval van overlijden van het slachtoffer de erfgenamen zich op de voet van artikel 51a, eerste lid, in het strafproces voegen terzake van door het slachtoffer geleden schade. Die schade is dus door de wetgever voor wat die erfgenamen betreft niet als rechtstreekse schade in de zin van die bepaling beschouwd.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partijen daarom niet in de vorderingen zullen kunnen worden ontvangen en zijn zij daarin niet ontvankelijk.
Dit laat onverlet dat de erfgenamen onder algemene titel de door hun moeder geleden financiële schade kunnen vorderen van verdachte en medeverdachte bij de burgerlijke rechter.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 225 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
vier (4) maanden, met bevel dat deze straf
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op drie jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
200 urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 100 dagen hechtenis.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat voor elke dag die verdachte in verzekering heeft doorgebracht twee uren taakstraf, subsidiair één dag hechtenis, in mindering worden gebracht.
Verklaart de benadeelde partij [nabestaande] niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart de benadeelde partij [nabestaande] niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart de benadeelde partij [nabestaande] niet-ontvankelijk in de vordering.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Otter, voorzitter,
mr. A.F. van Hoorn en mr. E.J.M. Tuijp, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.A.K. Ramdjan,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 maart 2019.
Mr. Tuijp is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage
De bewijsmiddelen
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben en, voor zover het geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van het onder feit 1 bewezen verklaarde sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal voor deze feiten worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen.
Ten aanzien van feit 1:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen valse handtekening d.d. 21 juni 2017 (p. 79 e.v.).
Ten aanzien van feit 2:
Verklaring van verdachte ter terechtzitting
De verklaring die verdachte ter terechtzitting van 26 februari 2019 heeft afgelegd, houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Ik blijf bij mijn eerder bij de politie afgelegde verklaring.
Een proces-verbaal van verhoor (pagina 255 e.v.). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 5 september 2017 door verdachte ten overstaan van verbalisanten afgelegde verklaring:
(p. 261)
V: Heeft u gebruik gemaakt van andere bankpassen?
A: Ja, die van [slachtoffer] .
V: Waar bewaarde u de portemonnee met de bankpas?
A: in mijn woning.
(p. 267)
V: Uit onderzoek is gebleken dat er een iPhone 7 is gekocht met de pinpas van [slachtoffer] . Wat kunt u hierover verklaren?
A: Met het geld van [slachtoffer] . Ik heb dat gepind.
V: Tevens blijkt uit onderzoek dat er veel spullen zijn gekocht bij de Praxis met de bankpas van [slachtoffer] .
A: Ja dat klopt, we hebben o.a. verf gekocht voor haar en onze woning.
V: Er is ook laminaat gekocht?
A: Dat zou kunnen, dit was allemaal voor mij.
(…)
Het klopt dat er met de bankpas van [slachtoffer] ook spullen zijn gekocht bij dierenwinkel Gunshies en bij herenkledingwinkel Creme Fresh.
Het klopt dat er met de bankpas ook verschillende aankopen zijn gedaan bij La Vie Lifestyle. Deze aankopen zijn voor mezelf geweest.
Het is in verschillende winkels gedaan.
Een proces-verbaal van aangifte (pagina 15 e.v.). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 4 mei 2017 door aangever [nabestaande] ten overstaan van verbalisant afgelegde verklaring:
Op 9 april werd mijn moeder opgenomen in het ziekenhuis vanwege een val.
(…)
Mijn moeder is afgelopen dinsdag 2 mei 2017 overleden. Mijn moeder had wat meer contact met een buurvrouw genaamd [verdachte] .
Ik hoorde [verdachte] zeggen dat ze mijn moeders portemonnee nog had.
(…)
Een dag na het overlijden van mijn moeder besloten we wat zaken uit te zoeken in de woning van mijn moeder.
(…)
Toen wij verder zochten, kwamen wij ook geldopnames en pinbetalingen tegen, die gedaan waren met het bankpasje van mijn moeder. Dit waren bedragen die door niemand van onze familie was gedaan.
Een proces-verbaal van bevindingen (pagina 160 e.v.). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen van verbalisant:
[slachtoffer] heeft 5 bankrekeningen op naam staan:
(…)
[bankrekeningnummer]
(…)
Uit onderzoek in de bankafschriften van rekening [bankrekeningnummer] van [slachtoffer] blijkt dat er in de periode van 6 september 2016 tot en met 2 mei 2017 meerdere contante opnames zijn geweest. Te zien is dat er meerdere keren om de paar dagen, dan niet elke dag, gepind wordt. Dit zijn dan bedragen van € 250 tot € 500. In totaal is er in de hierboven genoemde periode een bedrag van € 24.890 contant gepind, waarbij gebruik is gemaakt van de bankpas met pasnummer 615.
Uit onderzoek in de bankafschriften van rekening [bankrekeningnummer] van [slachtoffer] blijkt dat er ook grote bedragen in de winkel worden gepind. Dit betreffen verschillende winkels, onder andere slagerijen, kledingwinkels, doehetzelfzaken, lifestylewinkels, tankstations en een telefoonwinkel.
In totaal wordt er voor een bedrag van € 7.024 gepind in de winkels.