ECLI:NL:RBNHO:2019:2718

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 maart 2019
Publicatiedatum
1 april 2019
Zaaknummer
18/2689
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een exploitatievergunning voor een brouwerij in Enkhuizen zonder weigeringsgrond

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 22 maart 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een exploitatievergunning en drank- en horecavergunning aan een brouwerij in Enkhuizen. De burgemeester van Enkhuizen had op 18 december 2017 aan de vergunninghouder een exploitatievergunning verleend, maar eisers, die zich benadeeld voelden, hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 16 mei 2018, waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft op 14 februari 2019 de zaak behandeld, waarbij eisers werden bijgestaan door hun gemachtigde en de burgemeester vertegenwoordigd werd door E. Schaper, J.A. Wammes en D. Wielandt.

De rechtbank overwoog dat de verleende vergunning niet in strijd was met de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van Enkhuizen, die bepaalt dat een vergunning kan worden geweigerd indien de exploitatie in strijd is met het bestemmingsplan of de woon- of leefsituatie in de omgeving nadelig beïnvloedt. De rechtbank concludeerde dat de brouwerij, gelegen in een multifunctioneel gebied, geen ontoelaatbare nadelige invloed had op de woon- en leefsituatie. Akoestisch onderzoek toonde aan dat de geluidsemissie van de brouwerij geen probleem vormde voor het woon- en leefklimaat.

Eisers voerden aan dat de exploitatievergunning niet kon worden verleend vanwege de sluitingstijd van 02.00 uur en de impact van evenementen. De rechtbank oordeelde echter dat de vergunninghouder zich aan de voorwaarden van de vergunning diende te houden en dat er voldoende maatregelen waren getroffen om overlast te voorkomen. De rechtbank verwierp de argumenten van eisers en oordeelde dat het beroep ongegrond was. De uitspraak werd gedaan door mr. S.A. Steinhauser, rechter, en griffier mr. E. Degen, en werd openbaar uitgesproken op 22 maart 2019.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 18/2689

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 maart 2019 in de zaak tussen

[verzoekers] , te [woonplaats] , verzoekers

(gemachtigde: mr. M.R. Prins),
en

De burgemeester van de gemeente Enkhuizen, verweerder

Tevens heeft als derde-partij aan het geding deelgenomen:
[derde belanghebbende] Exploitatie B.V.(gemachtigde. mr. L.C.A.C. Hoogewerf)

Procesverloop

Bij besluiten van 18 december 2017 (de primaire besluiten) heeft verweerder aan derde-partij (vergunninghouder) een exploitatievergunning en drank- en horecavergunning verleend.
Bij besluit van 16 mei 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 februari 2019. Namens eisers is verschenen [verzoeker] , bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door E. Schaper, J.A. Wammes en D. Wielandt. Namens vergunninghouder is verschenen [naam] , bijgestaan door de gemachtigde.

Overwegingen

Toepasselijke regelgeving
1. Artikel 2:28 van de Algemene Plaatselijke Verordening Enkhuizen 2017 (APV) luidt voor zover hier van belang:
1. Het is verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.
2 De burgemeester weigert de vergunning indien de exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.
3 In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning slechts geheel of gedeeltelijk weigeren indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- of leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.
Artikel 28 van Drank- en horecawet (DHW) luidt als volgt:
1 Een vergunning wordt geweigerd indien:
a. niet wordt voldaan aan de ingevolge de artikelen 8 tot en met 10 geldende eisen;
b. redelijkerwijs moet worden aangenomen, dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvrage vermelde in overeenstemming zal zijn;
c. artikel 7, tweede lid, artikel 31, vierde lid, en artikel 32, tweede lid, zich tegen de verlening van de gevraagde vergunning verzet;
d. redelijkerwijs moet worden aangenomen dat een of meer van de bij of krachtens de artikelen 2 en 13 tot en met 24 gestelde verboden zal worden overtreden of dat in strijd zal worden gehandeld met aan de vergunning verbonden beperkingen of voorschriften.
2 Een vergunning ten aanzien van een inrichting, waarvan de vergunning op grond van artikel 31, eerste lid, onder c, is ingetrokken, kan gedurende een bij die intrekking vastgestelde termijn van ten hoogste vijf jaar worden geweigerd.
3 Een vergunning kan worden geweigerd in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.
4 Voordat toepassing wordt gegeven aan het derde lid, kan het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, bedoeld in artikel 8 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet worden gevraagd.
Op grond van artikel 28 van de DHW wordt een vergunning verleend, indien geen van de in artikel 27 bedoelde weigeringsgronden aanwezig is.
Omgevingsvergunning
2. Bij besluit van 9 mei 2017 is vergunninghouders een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een bierbrouwerij met ondersteunende proeverij en evenementenzaal (beide horecaruimten tot en met categorie 2) op het perceel [het perceel] . Deze omgevingsvergunning is onherroepelijk.
Bestreden besluit
3. In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de verleende exploitatievergunning gelet op de omgevingsvergunning van 9 mei 2017 is toegestaan. De weigeringsgrond van artikel 2:28, tweede lid, van de APV is daarom niet van toepassing. Wat betreft de weigeringsgrond van artikel 2:28, derde lid, van de APV stelt verweerder zich op het standpunt dat de woon- of leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting of de openbare orde niet op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed. De brouwerij is gelegen in de ‘huiskamer’ van de gemeente Enkhuizen; het gebied wordt gekenmerkt door een verscheidenheid aan functies zoals wonen, horeca, museum, toerisme, detailhandel en dienstverlenende bedrijven. De vestiging van de brouwerij draagt bij aan de aantrekkelijkheid van dit gebied zonder dat het woon- en leefklimaat onder druk wordt gezet. Uit akoestisch onderzoek over de geluidsemissie naar de omgeving van de brouwerij van
4 mei 2017 volgt dat de geluidsemissie vanuit de brouwerij een goed woon- en leefklimaat niet in de weg staat. Daarnaast dient de brouwerij aan de normen van het Activiteitenbesluit te voldoen die een goed woon- en leefklimaat in beginsel garanderen. Tegen eventuele schending van deze normen zal handhavend worden opgetreden. Overlast van geparkeerde fietsen van bezoekers wordt ondervangen door het aan de vergunning verbonden voorschrift dat op het perceel van de vergunninghouder een fietsenstalling wordt geplaatst. Verder wordt aan de vergunning het voorschrift verbonden dat na 22.00 uur de entree aan de Parktuinzijde wordt gesloten en het publiek uitsluitend gebruik dient te maken van de entree aan de noordzijde (havenzijde), zoals ook opgenomen in de omgevingsvergunning. Zo nodig kan handhaving plaatsvinden ten aanzien van de aan de vergunning verbonden voorschriften.
Ten aanzien van de drank- en horecavergunning heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat geen van de weigeringsgronden van artikel 27 van de DHW zich voordoet, zodat hij op grond van artikel 28 van de DHW de vergunning heeft verleend.
Ontvankelijk beroep
4. Eisers hebben in het beroepschrift van 25 juni 2018 gesteld dat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 3:2, 3:4 en 7:12 van de Awb en voor de motivering verwezen naar het bezwaarschift van 25 januari 2018. De rechtbank ziet geen aanleiding voor niet-ontvankelijk verklaring van het beroep op grond van artikel 6:6 van de Awb, zoals derde-partij heeft verzocht. De rechtbank heeft bij brief van 28 juni 2018 geen uitstel verleend voor het indienen van aanvullende gronden van beroep, maar wel gewezen op de mogelijkheid tot uiterlijk 10 dagen voor de zitting aanvullingen of nadere gedingstukken in te brengen. Bij schrijven van 31 augustus 2018 hebben eisers gebruik gemaakt van deze mogelijkheid en een nadere onderbouwing van hun gronden ingediend. Nu deze nadere onderbouwing ruimschoots voor de zitting is ingediend en verweerder en derde-partij ruimschoots tijd hebben gehad hierop te reageren, is geen sprake van strijd met de goede procesorde. De rechtbank zal deze nadere onderbouwing dan ook bij de beoordeling te betrekken.
5. Eisers hebben bij schrijven van 31 augustus 2018, naar aanleiding van het bestreden besluit, kort gezegd het volgende aangevoerd. Van ondersteunende horeca kan geen sprake zijn, gezien de in de exploitatievergunning opgenomen sluitingstijd van 02.00 uur die ook geldt voor het proeflokaal. Verder vergt de vraag of de woon- en leefsituatie op onaanvaardbaar nadelige wijze wordt beïnvloed een ruimere beoordeling dan het akoestisch onderzoek. De jaarlijkse festiviteiten en het grote oppervlakte van het proeflokaal en de evenementenruimte wijzen op het belang van een gedegen inhoudelijke beoordeling.
Beoordeling
6. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat artikel 2:28, tweede lid, van de APV niet in de weg staat aan de verlening van de exploitatievergunning. Voor de brouwerij met ondersteunende en aan de brouwerij verbonden proeflokaal en evenementenruimte, allebei zijnde horecaruimten tot en met categorie 2, is op 9 mei 2017 een omgevingsvergunning verleend. Zowel in die omgevingsvergunning als in de exploitatievergunning is opgenomen dat na 22.00 uur de toegang aan de Parktuinen wordt gesloten en het publiek uitsluitend gebruik dient te maken van de entree aan de noordzijde (havenzijde). Niet gebleken is dat de exploitatievergunning op de andere door eisers aangevoerde punten meer toestaat dan op grond van de omgevingsvergunning is toegelaten.
De in de exploitatievergunning opgenomen bepaling dat de inrichting gesloten dient te zijn op maandag tot en met zondag tussen 02.00 en 07.00 uur is gebaseerd op artikel 2 van de Beleidsregels horeca Enkhuizen. Dat op grond van artikel 2 kan worden bepaald dat onder meer voor een ‘café’ een vergunning tot het sluitingsuur 02.00 uur kan worden verleend, betekent niet dat geen sprake is van horeca tot en met categorie 2. Een café valt namelijk ook onder horeca tot en met categorie 2. Deze grond van eisers kan dus niet slagen.
7. De rechtbank ziet geen grond om te oordelen dat verweerder gehouden was de exploitatievergunning te weigeren vanwege ontoelaatbaar nadelige beïnvloeding van de woon- of leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting als bedoeld in artikel 2:28, derde lid, van de APV. Zoals verweerder heeft toegelicht betreft het gebied waar de brouwerij zich bevindt een gebied met als (toekomst)beeld de huiskamer van de stad met een verscheidenheid aan functies zoals wonen, horeca, museum, toerisme, detailhandel en dienstverlenende bedrijven, waarin een inrichting als de brouwerij past.
Daarbij komt dat in de vergunning voorschriften zijn opgenomen ter bescherming van de woon- of leefsituatie en openbare orde. In geval van overtreding van deze voorschriften dient verweerder handhavend op te treden. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder onweersproken verklaard dat ook daadwerkelijk een handhavingsprocedure gaande is in verband met de geluidsemissie door vergunninghouder.
In dit verband acht de rechtbank voorts van belang dat vergunninghouder ter zitting heeft verklaard na 22.00 uur de toegang aan de Parktuinen conform de vergunningvoorschriften te sluiten en ook voor dat tijdstip te proberen het gebruik van die toegang zoveel mogelijk te beperken. Verder heeft vergunninghouder verklaard dat de fietsenstalling op zijn perceel inmiddels is geplaatst en dat hij erop toeziet dat de fietsen daar ook gestald worden.
De rechtbank acht het gelet op het voorgaande onvoldoende aannemelijk dat de woon- of leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting op zodanige wijze nadelig wordt beïnvloed dat verweerder dit als ontoelaatbaar had moeten aanmerken in de zin van de weigeringsgrond als geformuleerd in artikel 2:28, derde lid, van de APV.
8. Wat betreft de DHW vergunning schrijft artikel 28 van de DHW voor dat een vergunning niet wordt verleend als een van de in artikel 27 bedoelde weigeringsgronden aanwezig is. De enkele stelling van eisers ter zitting dat verweerder redelijkerwijs had moeten aannemen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zou zijn, is - mede gezien het vorenoverwogene - onvoldoende. Dat andere weigeringsgronden aan de orde zouden zijn is gesteld noch gebleken.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het beroep is ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. Steinhauser, rechter, in aanwezigheid van
mr. E. Degen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.