In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 4 april 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen Groenrecycling B.V. en de Gedeputeerde Staten van Noord-Holland. De zaak betreft de handhaving van een last onder dwangsom die aan Groenrecycling B.V. was opgelegd wegens overtredingen van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de aan de omgevingsvergunning verbonden maatwerkvoorschriften. De verweerder constateerde geurhinder en oordeelde dat Groenrecycling B.V. de maatwerkvoorschriften had overtreden, wat leidde tot de oplegging van een last onder dwangsom van € 10.000,- per overtreding, met een maximum van € 50.000,-. Groenrecycling B.V. heeft tegen deze last beroep ingesteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder voldoende bewijs had dat Groenrecycling B.V. de maatwerkvoorschriften had overtreden, onder andere door waarnemingen van toezichthouders en klachten van omwonenden. De rechtbank oordeelde dat de handhaving van de last onder dwangsom gerechtvaardigd was, ondanks de argumenten van Groenrecycling B.V. dat er geen relevante geurhinder was vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat de waarnemingen van de toezichthouders voldoende waren om de overtreding vast te stellen en dat de verweerder bevoegd was om handhavend op te treden.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.