Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
7 februari 2019 in de zaak tegen:
Rechtbank Noord-Holland
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 21 februari 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van witwassen van een waterscooter. De tenlastelegging betrof de verwerving en het gebruik van een waterscooter, waarvan de verdachte en zijn medeverdachte wisten of redelijkerwijs moesten vermoeden dat deze gefinancierd was met geld afkomstig uit een misdrijf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De officier van justitie heeft gevorderd tot bewezenverklaring van het feit, maar de verdediging heeft vrijspraak bepleit, stellende dat de verdachte een verifieerbare verklaring had over de herkomst van het geld waarmee de waterscooter was aangeschaft.
De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en getuigen in overweging genomen. De verdachte verklaarde dat hij het geld voor de waterscooter had gespaard uit zijn Wajonguitkering, verjaardagsgeld en andere bronnen. De rechtbank oordeelde dat er geen direct bewijs was dat de waterscooter gefinancierd was met geld van een misdrijf. De rechtbank concludeerde dat de verklaring van de verdachte over de herkomst van het geld niet op voorhand ongeloofwaardig was en dat het Openbaar Ministerie onvoldoende bewijs had geleverd om te concluderen dat het geld uit een misdrijf afkomstig was.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat niet wettig en overtuigend bewezen was wat aan de verdachte ten laste was gelegd, en heeft hij vrijspraak gekregen. De rechtbank heeft geen beslissing genomen over de in beslag genomen goederen, aangezien deze onder de medeverdachte waren genomen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.