ECLI:NL:RBNHO:2019:2708

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 februari 2019
Publicatiedatum
1 april 2019
Zaaknummer
15/093751-18
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van witwassen van een waterscooter

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 21 februari 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van witwassen van een waterscooter. De tenlastelegging betrof de verwerving en het gebruik van een waterscooter, waarvan de verdachte en zijn medeverdachte wisten of redelijkerwijs moesten vermoeden dat deze gefinancierd was met geld afkomstig uit een misdrijf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De officier van justitie heeft gevorderd tot bewezenverklaring van het feit, maar de verdediging heeft vrijspraak bepleit, stellende dat de verdachte een verifieerbare verklaring had over de herkomst van het geld waarmee de waterscooter was aangeschaft.

De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en getuigen in overweging genomen. De verdachte verklaarde dat hij het geld voor de waterscooter had gespaard uit zijn Wajonguitkering, verjaardagsgeld en andere bronnen. De rechtbank oordeelde dat er geen direct bewijs was dat de waterscooter gefinancierd was met geld van een misdrijf. De rechtbank concludeerde dat de verklaring van de verdachte over de herkomst van het geld niet op voorhand ongeloofwaardig was en dat het Openbaar Ministerie onvoldoende bewijs had geleverd om te concluderen dat het geld uit een misdrijf afkomstig was.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat niet wettig en overtuigend bewezen was wat aan de verdachte ten laste was gelegd, en heeft hij vrijspraak gekregen. De rechtbank heeft geen beslissing genomen over de in beslag genomen goederen, aangezien deze onder de medeverdachte waren genomen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/093751-18 (P)
Uitspraakdatum: 21 februari 2019
Tegenspraak ex artikel 279 Sv
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
7 februari 2019 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.J. van Bree en van hetgeen de raadsman van verdachte, mr. M.G. van Wijk, advocaat te Amsterdam, naar voren heeft gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2015 tot en met 18 augustus 2016, te Hoorn en/of Velden, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een voorwerp, te weten een waterscooter (merk: SEA DOO, type: WAKE PRO 215, [nummer] , kleur: rood/wit), heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van voornoemde waterscooter gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat voornoemde waterscooter geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk – gefinancierd was met geld afkomstig uit enig misdrijf.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Standpunten van partijen

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. De officier van justitie heeft betoogd dat verdachte geen concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft kunnen geven over de herkomst van het geld waarmee de waterscooter die hij in zijn bezit had is gekocht. Op basis van het bekende legale inkomen van verdachte valt niet in te zien dat hij zou kunnen sparen om zo een waterscooter te kunnen aanschaffen, mede in aanmerking genomen de uitgaven die verdachte daarnaast moet hebben gedaan. De inkomsten uit het opknappen van brommers en het verjaardagsgeld zijn niet verifieerbaar. De verklaringen van verdachte, medeverdachte en de getuigen over de gelden waarmee de waterscooter is aangeschaft zijn op essentiële punten met elkaar in tegenspraak en als ongeloofwaardig aan te merken. De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de waterscooter met uit misdrijf afkomstig geld is aangeschaft.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, waarbij de officier van justitie rekening heeft gehouden met een overschrijding van de redelijke termijn en artikel 63 Sr.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit en daartoe aangevoerd dat verdachte een verklaring heeft afgelegd over de herkomst van het geld waarmee de waterscooter is gekocht die concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Die verklaring is vervolgens geverifieerd bij de verkoper van de waterscooter, de broer van verdachte (medeverdachte), de moeder van verdachte en de ex-vriendin en door middel van opgevraagde bankgegevens. Zowel verdachte, medeverdachte als moeder heeft aangegeven dat het geldbedrag waarmee de waterscooter is gefinancierd komt uit de spaarpot die moeder beheerde en waaraan zij allen hebben bijgedragen. Verdachte ontving vanaf zijn 18e een Wajonguitkering, woonde toen nog thuis en had geen vaste lasten. Dat verdachte geld spaarde wordt ondersteund door de verklaringen van de betrokkenen in het dossier en door de bankgegevens waaruit contante opnames blijken. Over het verjaardagsgeld van verdachte verklaren zowel medeverdachte, moeder, oma, als een ex-vriendin. Dat verdachte ook geld ontving van zijn oma wordt bevestigd door oma, moeder en medeverdachte.
De raadsman heeft erop gewezen dat het onderzoek van het Openbaar Ministerie naar bankgegevens is gestart in 2014, terwijl verdachte sinds 2012 een Wajonguitkering ontvangt. Naar de periode 2012-2014 is geen onderzoek gedaan. Voorts zijn de in het dossier gevoegde normbedragen van het Nibud gebaseerd op een tweepersoonshuishouden, terwijl in de periode van 2012-2014 sprake was van een driepersoonshuishouden.
De raadsman heeft geconcludeerd dat niet met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de waterscooter is gekocht met geld van legale herkomst.
3.3
Oordeel van de rechtbank
VrijspraakIn juli 2015 hebben verdachte en medeverdachte een waterscooter gekocht voor een bedrag van 9.700 euro. Deze waterscooter is op 18 augustus 2016 in beslag genomen.
Vermoeden van witwassen
Bij de beoordeling van de vraag of verdachte zich aan witwassen schuldig heeft gemaakt, dient als uitgangspunt te worden genomen dat het onderzoek in de onderhavige zaak geen direct bewijs heeft opgeleverd dat de ten laste gelegde waterscooter gefinancierd is met geld dat van enig misdrijf afkomstig is. Daarom zal eerst moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer van een vermoeden van witwassen sprake is. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
De rechtbank stelt vast dat verdachte in de onderzoeksperiode van 1 januari 2014 tot en met 18 augustus 2016 inkomsten had uit een Wajonguitkering. Verdachte heeft samen met medeverdachte voor de waterscooter contant 9.700 euro betaald. Hieronder bevond zich onder meer een coupure van 500 euro. Onder deze feiten en omstandigheden in onderling verband bezien, is naar het oordeel van de rechtbank een vermoeden van witwassen jegens verdachte gerechtvaardigd.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op dit vermoeden van witwassen en de daarbij in aanmerking genomen feiten en omstandigheden, van verdachte mocht worden verlangd dat hij een verklaring zou geven voor de herkomst van het geld waarmee de waterscooter is gefinancierd die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve legale herkomst van het voorwerp.
Verklaring van verdachte en medeverdachte over de herkomst (geldbedrag voor) scooter
Verdachte heeft verklaard dat hij samen met zijn moeder en broer (medeverdachte) de betreffende waterscooter heeft gefinancierd, waarbij ieder een bedrag van ongeveer 3.000 euro heeft betaald. Verdachte heeft zijn aandeel bij elkaar gespaard vanuit zijn Wajonguitkering, geld van verjaardagen, geld van zijn oma, geld dat hij heeft verdiend met het kopen en verkopen van scooters en geld dat hij had gewonnen bij een fruitautomaat. Gedurende een deel van de spaarperiode woonde verdachte nog bij zijn moeder en had hij geen vaste lasten. De rechtbank is van oordeel dat verdachte daarmee een verklaring over de herkomst van het voorwerp heeft gegeven, die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Onder deze omstandigheden lag het op de weg van het Openbaar Ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. De rechtbank zal dan mede op basis van de resultaten van dat onderzoek moeten beoordelen of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is.
Nader onderzoek Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft nader onderzoek verricht naar de verklaring van verdachte en daartoe de moeder van verdachte, de oma van verdachte en de ex-vriendin van verdachte gehoord. Ook zijn bankgegevens van verdachte, medeverdachte, de moeder van verdachte en de opa (en oma) van verdachte opgevraagd over de periode van 1 januari 2014 tot en met 18 augustus 2016. Zowel de moeder als medeverdachte bevestigen dat zij de waterscooter met zijn drieën hebben aangeschaft.
De moeder van verdachte heeft verklaard dat zij, verdachte en medeverdachte sinds lange tijd een spaarpotje hadden en dat daar zo’n 12.000 tot 15.000 euro in zat voordat de waterscooter werd gekocht. Zij heeft bevestigd dat verdachte en medeverdachte geld spaarden en zij heeft verklaard dat zij hun verjaardagsgeld, dat kon oplopen tot 1.500 euro, in het spaarpotje deden. Ook heeft zij bevestigd dat verdachte een deel van zijn uitkering spaarde, geld van zijn oma kreeg en geld verdiende met het opknappen van scooters. De oma van verdachte heeft bevestigd dat zij verdachte zo’n vijf à zes keer per jaar een bedrag van 50 euro heeft gegeven. Uit de aangevraagde bankgegevens blijkt dat verdachte in de onderzochte periode een uitkering heeft ontvangen en dat er een contant geldbedrag is opgenomen.
De ex-vriendin van verdachte, met wie verdachte een relatie had van augustus 2013 tot februari 2016, heeft verklaard dat verdachte op zijn verjaardag tussen de 10 en 50 euro per persoon ontving van zijn vrienden en dat er meestal rond de 40 vrienden waren. Ook heeft zij verklaard dat verdachte wel eens gokte in het casino en verteld dat hij wel eens wat won.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat de onderzoeksresultaten van het Openbaar Ministerie niet de conclusie rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag waarmee de waterscooter is aangeschaft uit enig misdrijf afkomstig is. De rechtbank heeft in haar oordeel met name meegewogen dat de verklaring die verdachte heeft afgelegd over de herkomst van het geld voor de waterscooter op hoofdlijnen wordt ondersteund door getuigen, dat op basis daarvan de bijdrage van verdachte aan de waterscooter een relatief gering geldbedrag betreft, en dat het ook bij voorbaat niet onmogelijk is dat verdachte, ondanks zijn geringe inkomen, in de loop van jaren een geldbedrag van ongeveer 3.000 euro bij elkaar heeft gespaard.
Naar het oordeel van de rechtbank is daarom niet wettig en overtuigend bewezen wat verdachte ten laste is gelegd, zodat hij hiervan zal worden vrijgesproken

4.Beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen

Ten aanzien van de op de beslaglijst vermelde goederen zal de rechtbank geen beslissing nemen, nu de officier van justitie ter zitting heeft verklaard dat deze goederen in beslag zijn genomen onder [medeverdachte] . De rechtbank heeft in het eveneens per datum van 21 februari 2019 tegen medeverdachte uitgesproken vonnis een beslissing genomen omtrent deze goederen, te weten teruggave aan de beslagene (medeverdachte).

5.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.H. Affourtit-Kramer, voorzitter,
mr. S.I.A.C. Angenent-Bakker en mr. H.H.E. Boomgaart, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. N. de Roo,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 februari 2019.