ECLI:NL:RBNHO:2019:2332

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 maart 2019
Publicatiedatum
20 maart 2019
Zaaknummer
C/15/283619 FT RK 19/35
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek tot instemming met een dwangakkoord in het kader van de schuldsaneringsregeling

Op 19 maart 2019 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak waarin een schuldenaar een verzoek indiende tot instemming met een door hem aangeboden schuldregeling, zoals bedoeld in artikel 287a van de Faillissementswet. De schuldenaar had op 11 januari 2019 een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling ingediend, samen met het verzoek om instemming met de schuldregeling. Tijdens de zitting op 5 maart 2019 is de schuldenaar, bijgestaan door een vertegenwoordiger, gehoord, evenals de Gemeente Uitgeest, die als schuldeiser betrokken was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de schuldenaar een totale schuld heeft van € 28.628,71 aan concurrente en € 2.994,00 aan preferente schuldeisers, met een vordering van de Gemeente van € 10.990,26. De aangeboden schuldregeling was door andere schuldeisers aanvaard, maar de Gemeente weigerde instemming, onder andere vanwege een fraudevordering. De rechtbank oordeelde dat een schuldeiser slechts onder bijzondere omstandigheden gedwongen kan worden om in te stemmen met een akkoord. In dit geval was de Gemeente gerechtvaardigd in haar weigering, gezien de omstandigheden van de schuldenaar, waaronder eerdere insolventie en de aard van de schuld.

De rechtbank concludeerde dat de Gemeente in redelijkheid tot haar weigering kon komen en wees het verzoek van de schuldenaar af. De beslissing om het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal in een afzonderlijk vonnis worden behandeld. De uitspraak werd gedaan door mr. E.C.M. van Mierlo en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND afwijzing dwangakkoord

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer: C/15/283619 FT RK 19/35
vonnis van 19 maart 2019
op het verzoek van:
[schuldenaar],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen schuldenaar,
tegen
De Gemeente Uitgeest,
gevestigd te Uitgeest,
hierna te noemen De Gemeente.

1.De procedure

1.1.
Op 11 januari 2019 heeft schuldenaar tegelijk met het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling een verzoek ingediend tot het bevelen in te stemmen met een door hem aangeboden schuldregeling als bedoeld in artikel 287a Faillissementswet (Fw).
1.2.
Ter zitting van 05 maart 2019 is schuldenaar, bijgestaan door [A.] hierover gehoord.
1.3.
De Gemeente is bij die gelegenheid eveneens gehoord. Het proces-verbaal dient als hier ingelast te worden beschouwd.

2.De feiten

De rechtbank gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
2.1.
Schuldenaar heeft een totale schuld van € 28.628,71 concurrent + € 2.994,00 preferent aan zijn schuldeisers.
2.2.
De vordering van De Gemeente op schuldenaar bedraagt € 10.990,26.
2.3.
Uit de bij de aangeboden schuldregeling gevoegde toelichting blijkt dat voor schuldenaar een vrij te laten bedrag is berekend van € 958,93 per maand.
2.4.
Sociaal.nl heeft bij brief van 14 september 2018 een schuldregeling aangeboden, inhoudende dat aan preferente en concurrente schuldeisers een uitkering wordt gedaan van respectievelijk 7,97% en 3,99% tegen finale kwijting van het restant van hun vorderingen.
2.5.
De aangeboden schuldregeling is door de andere schuldeisers aanvaard.
2.6.
De Gemeente heeft – samengevat – als reden voor het onthouden van instemming opgegeven dat sprake is van een fraudevordering, nu schuldenaar geen en/of onjuiste informatie heeft verstrekt.

3.De beoordeling

3.1.
Uitgangspunt is dat een schuldeiser slechts onder zeer bijzondere omstandigheden gedwongen kan worden om in te stemmen met een door een schuldenaar aangeboden akkoord. Het verzoek zal dan ook slechts kunnen worden toegewezen als De Gemeente in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat De Gemeente heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van schuldenaar of van de overige schuldeisers die door die weigering worden geschaad.
3.2.
Bij de beoordeling van de vraag of De Gemeente in redelijkheid tot de weigering kon komen, moet worden gekeken naar de inhoud van het akkoord. Aanvaarding van het akkoord zal tot gevolg hebben dat (op grond van de prognose van Sociaal.nl) De Gemeente een betaling van 3,99% van haar vordering tegemoet kan zien. Dit zal (in beginsel) moeten worden vergeleken met de situatie dat op schuldenaar de schuldsaneringsregeling van toepassing wordt verklaard, zoals subsidiair verzocht.
3.3.
De rechtbank stelt vast dat schuldenaar eerder insolvent is geweest en dat de schuldsanering op 16 maart 2010 is beëindigd met een uitdeling en met schone lei. Deze grond valt niet onder de in artikel 288, lid 2, onder d Fw genoemde uitzonderingen. Die opsomming is limitatief, zodat de wet toepassing van de schuldsaneringsregeling in dit geval niet toestaat. Dit betekent niet alleen dat een vergelijking zoals onder 3.2. vermeld niet kan worden gemaakt. Ook maakt dit de ruimte om het verzoek om een gedwongen schuldregeling toe te wijzen nog beperkter. Daarbij is het volgende van belang.
3.4.
Voor de beoordeling van een dwangakkoord is voorts de goede trouw een omstandigheid die weliswaar niet allesbepalend is, maar die wel meeweegt in het kader van de belangenafweging die gemaakt dient te worden. De rechtbank verwijst daartoe naar de wetsgeschiedenis (TK 2005/2006 nr. 29942, nr. 7, p. 40, al. 86), waarin is aangegeven dat de goede trouw van de schuldenaar een omstandigheid is die een rol kán spelen bij de belangenafweging in het kader van een dwangakkoord.
3.5.
Vast staat dat de schuld aan De Gemeente door fraude is ontstaan. De vordering van De Gemeente zal daarom in beginsel een beletsel zijn voor toelating tot de schuldsaneringsregeling. Onder die omstandigheden kan niet worden gezegd dat De Gemeente –die ongeveer 35% van de totale schuldenlast vertegenwoordigt– misbruik maakt van recht door het aangeboden percentage –dat gebaseerd is op aflossing gedurende 36 maanden– te weigeren.
3.6.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat De Gemeente in redelijkheid tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen. Het verzoek om De Gemeente te bevelen in te stemmen met de schuldsanering zal daarom worden afgewezen.
3.7.
Op het verzoek tot toepassing tot de schuldsaneringsregeling zal bij afzonderlijk vonnis worden beslist.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.C.M. van Mierlo en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier op 19 maart 2019. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.