ECLI:NL:RBNHO:2019:224

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 januari 2019
Publicatiedatum
15 januari 2019
Zaaknummer
C/15/275121 / FA RK 18-3272
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over een minderjarige in het kader van de kinderbescherming

Op 15 januari 2019 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, uitspraak gedaan in een zaak betreffende de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over de minderjarige [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft de rechtbank verzocht om te beoordelen of de gezagsbeëindiging noodzakelijk is, gezien de problematiek van de moeder en de onduidelijkheid over het toekomstperspectief van de minderjarige. De Raad was van mening dat de wettelijke gronden voor gezagsbeëindiging niet waren vervuld, terwijl de gecertificeerde instelling (GI) van mening was dat de gezagsbeëindiging wel noodzakelijk was, gezien de tekortkomingen van de moeder in de opvoeding en verzorging van de minderjarige.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige al vanaf haar geboorte in haar ontwikkeling wordt bedreigd door de problematiek van de ouders. De rechtbank concludeert dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige te dragen. De rechtbank deelt de zorgen van de GI dat de moeder een belemmerende factor kan zijn in de zoektocht naar een nieuw perspectief biedend pleeggezin. Daarom heeft de rechtbank besloten om het ouderlijk gezag van de moeder over de minderjarige te beëindigen en de GI met de voogdij te belasten. De rechtbank benadrukt dat de moeder altijd een belangrijke rol zal blijven spelen in het leven van de minderjarige, ondanks de beëindiging van het gezag.

De beschikking is gegeven door een meervoudige kamer van kinderrechters en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoekers en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
Zittingsplaats: Alkmaar
zaakgegevens : C/15/275121 / FA RK 18-3272
datum uitspraak: 15 januari 2019

beschikking beëindiging van het ouderlijk gezag

in de zaak van

de gecertificeerde instelling de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,hierna te noemen de GI,
gevestigd te Amsterdam,
betreffende

[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , hierna te noemen [minderjarige] .

De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, hierna te noemen de Raad,

gevestigd te Haarlem,

[de moeder] , hierna te noemen de moeder,

wonende te [plaats] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het schrijven met bijlagen van de Raad van 4 juni 2018, ingekomen bij de griffie op 6 juni 2018;
- het proces-verbaal van de op 16 oktober 2018 met gesloten deuren gehouden terechtzitting van de meervoudige kamer voor familiezaken;
- een e-mail van de GI van 6 november 2018, waarin is meegedeeld dat het diagnostisch onderzoek pas in week 48 zal zijn afgerond en wordt verzocht om een langere aanhoudingstermijn;
- het aanvullend proces-verbaal van de op 13 november 2018 pro forma gehouden terechtzitting van de meervoudige kamer voor familiezaken, waarin de aanhoudingstermijn is verlengd tot 15 januari 2019;
- een e-mail van de GI van 6 december 2018, met daarbij als bijlage het ‘verslag psychologisch onderzoek’ (hierna ook: PO), opgesteld door [Msc orthopedagoog] , MSc orthopedagoog van Parlan, op basis van op 19 september 2018 verricht onderzoek;
- het schrijven van de Raad van 12 december 2018, ingekomen ter griffie op 12 december 2018, met een reactie op het resultaat van het PO;
- het schrijven van de GI van 3 januari 2019, ingekomen ter griffie op 4 januari 2019.
Op 16 oktober 2018 heeft de meervoudige kamer voor familiezaken de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld, gelijktijdig met het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling en verlenging van de uithuisplaatsing van [minderjarige] (bekend onder zaak en rekestnummer: C/15/278204 / JU RK 18-1557).
Gehoord zijn:
- de moeder,
- de vader,
- [vertegenwoordigster van de Raad] , vertegenwoordigster van de Raad,
- [vertegenwoordigster van de GI] , vertegenwoordigster van de GI,
- [ambulant begeleidster] , ambulant begeleidster van de ouders namens de Waerden.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.
Bij beschikking van 10 januari 2018 is [minderjarige] onder toezicht gesteld tot 10 oktober 2018. Bij beschikking van 31 augustus 2018 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 1 december 2018.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 10 januari 2018 ook een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg tot 10 oktober 2018. Bij beschikking van 31 augustus 2018 is de machtiging tot uithuisplaatsing van
[minderjarige] verlengd tot 1 december 2018.
Bij beschikking van 27 november 2018 is de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg ambtshalve verlengd tot 1 februari 2019 en is het meer verzochte aangehouden.

Het verzoek

De Raad heeft naar aanleiding van een verzoek van de GI onderzoek gedaan naar de vraag of gezagsbeëindiging van de moeder over [minderjarige] noodzakelijk is. De Raad heeft die vraag in het rapport van 16/25 mei 2018 ontkennend beantwoord. De GI acht gezagsbeëindiging van de moeder wel wenselijk. Daarop heeft de Raad op grond van artikel 1:267, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) de rechtbank gevraagd om te beoordelen of zij beëindiging van het gezag noodzakelijk acht.

De standpunten

Het standpunt van de Raad
De Raad heeft zich in het rapport op het standpunt gesteld dat niet is voldaan aan de wettelijke gronden voor gezagsbeëindiging van de moeder, nu onduidelijkheid bestaat over de vraag of het huidige pleeggezin als een perspectief biedend pleeggezin kan/wil fungeren. De Raad is van mening dat eerst duidelijk moet zijn waar het toekomstperspectief van [minderjarige] ligt en dat het in dit stadium te vroeg is om het gezag van de moeder te beëindigen. Wel kan de Raad zich vinden in het standpunt van de GI dat een terugplaatsing bij de ouders geen reële optie meer is. De Raad acht het wenselijk dat de moeder als gezaghebbende ouder een rol kan spelen in het vinden van een nieuw perspectief biedend pleeggezin, mede gezien de eerdere onsuccesvolle plaatsingen die [minderjarige] achter de rug heeft.
In het schrijven van 12 december 2018 heeft de Raad dit standpunt gehandhaafd, omdat de pleegouders op basis van conclusies uit het diagnostisch onderzoek hebben besloten dat zij niet als perspectief biedend pleeggezin voor [minderjarige] kunnen zorgen. De Raad concludeert dat de situatie niet anders is dan ten tijde van de rapportage van 16/25 mei 2018 en handhaaft daarom zijn standpunt dat niet is voldaan aan de wettelijke gronden voor gezagsbeëindiging.
Het standpunt van de GI
De grootste zorg van de GI is dat de fysieke en sociaal emotionele ontwikkeling van [minderjarige] bij de ouders gevaar loopt. De ouders zijn onvoldoende in staat om risico’s in te zien en [minderjarige] tegen deze risico’s te beschermen. Daarnaast zijn er ernstige zorgen over de emotionele beschikbaarheid van de ouders voor [minderjarige] , waardoor [minderjarige] het risico loopt om ondergestimuleerd te worden en onveilig gehecht te raken. De ouders zijn onvoldoende in staat gebleken om aan te sluiten bij de basisbehoeften van een baby. Gebleken is dat zij onvoldoende kunnen inschatten wat een mogelijk gevaar oplevert voor [minderjarige] , hetgeen ook door de aanwezige hulpverlening is geconstateerd. De ouders hebben grote moeite om de adviezen van de begeleiding op te volgen. Dit komt mede door het feit dat de ouders kampen met een verstandelijke beperking en daardoor beperkt leerbaar zijn. Aangezien de ouders continu ondersteuning in de opvoeding en zorg voor [minderjarige] nodig zullen hebben, is het voor de GI duidelijk dat [minderjarige] niet meer naar de ouders kan terugkeren.
De ouders dienen zeker een rol te spelen in het leven van [minderjarige] , maar op afstand en op basis van de draagkracht en behoefte van [minderjarige] .
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van 16 oktober 2018 heeft de GI verklaard dat [minderjarige] in het huidige pleeggezin een stijgende lijn laat zien in haar ontwikkeling en dat er goed contact is tussen de ouders en de pleegouders. Uit het schrijven van de GI van 3 januari 2019 blijkt dat het pleeggezin op basis van de resultaten uit het PO, waarin forse problematiek is vastgesteld, heeft besloten niet als perspectief biedend pleeggezin voor [minderjarige] te kunnen zorgen. [minderjarige] kan wel bij hen blijven wonen totdat er een perspectief biedend pleeggezin voor haar is gevonden.
Voor de GI staat vast dat de ouders niet de verzorging en opvoeding van [minderjarige] op zich kunnen nemen en dat [minderjarige] niet bij hen kan opgroeien. Daarom is de GI van mening dat het gezag van de moeder over [minderjarige] beëindigd dient te worden en dat de GI belast dient te worden met de voogdij over [minderjarige] . De GI benadrukt dat de ouders gebaat zijn bij duidelijkheid, mede omdat zij de strekking van de zittingen niet goed begrijpen. Ook vreest de GI dat de moeder een belemmerende factor kan zijn bij het vinden van een perspectief biedende plek voor [minderjarige] , bijvoorbeeld als zij vindt dat het beoogde pleeggezin te ver weg woont van de ouders.
Het standpunt van de moeder
De moeder heeft op de zitting van 16 oktober 2018 aangegeven dat zij een goede klik heeft met de pleegouders van [minderjarige] . De ouders hebben op dit moment een uur per week omgang met [minderjarige] en dat verloopt goed. De omgang wordt door de pleegvader begeleid. De moeder heeft aangegeven dat zij het liefste zou willen dat [minderjarige] bij haar en de vader komt wonen. Met de nodige begeleiding en ondersteuning zou zij zelf de verzorging en opvoeding voor [minderjarige] op zich willen nemen.

De beoordeling

Op grond van artikel 1:266, eerste lid, aanhef en onder a, BW kan de rechtbank het gezag van een ouder beëindigen, indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn.
De rechtbank stelt vast dat [minderjarige] al vanaf haar geboorte in haar ontwikkeling wordt bedreigd vanwege de problematiek van haar ouders. [minderjarige] is in haar thuissituatie zowel fysiek als emotioneel verwaarloosd. In het PO wordt geconcludeerd dat er sprake is van signalen van onveilige hechting en onverwerkt trauma, zorgen over de sociaal-emotionele ontwikkeling en een achterstand in de cognitieve ontwikkeling. [minderjarige] is een kwetsbaar meisje dat vanaf jonge leeftijd veel wisselingen in opvoeders en verblijfplaatsen heeft moeten ervaren. Zij heeft vanaf 11 december 2017 op vrijwillige basis in een pleeggezin verbleven, is op 4 januari 2018 verhuisd naar een (beoogd perspectief biedend) pleeggezin in [plaats] en is op 20 april 2018 overgeplaatst naar een crisispleeggezin in [plaats] . [minderjarige] verblijft inmiddels geruime tijd in haar vierde pleegezin in [plaats] en moet ook hier weer vertrekken.
Om uit te kunnen groeien tot een evenwichtige volwassene heeft [minderjarige] meer dan een gemiddeld kind behoefte aan een stabiel opvoedklimaat, waarbinnen zij structureel kan rekenen op sterk pedagogisch onderlegde en beschikbare opvoeders. Voor de rechtbank staat, net als voor de Raad en de GI, vast dat de moeder dit vanwege haar persoonlijke problematiek en haar verstandelijke beperking niet kan bieden. Dit betekent dat [minderjarige] niet meer bij de moeder zal worden (terug)geplaatst en dat zij dus elders dient op te groeien.
De rechtbank is van oordeel dat in een situatie als deze, waarin duidelijk is dat vanwege de tekortschietende capaciteiten van de gezaghebbende ouder niet meer naar thuisplaatsing wordt toegewerkt, een gezagsbeëindiging in de rede ligt. Met de GI acht de rechtbank het handhaven van het ouderlijk gezag van de moeder totdat een perspectief biedend pleeggezin is gevonden voor [minderjarige] niet aangewezen. De rechtbank deelt de door de GI genoemde vrees dat de moeder een belemmerende factor kan zijn in de zoektocht naar een nieuw perspectief biedend pleeggezin. Beëindiging van het gezag van de moeder acht de rechtbank daarom in het belang van [minderjarige] noodzakelijk. Mede gezien de ter zitting door de moeder uitgesproken hoop dat zij met ondersteuning weer zelf voor [minderjarige] kan gaan zorgen, wil de rechtbank de moeder duidelijk maken dat [minderjarige] niet meer thuis zal komen wonen en dat de beslissingsbevoegdheid over [minderjarige] niet meer bij haar ligt.
De rechtbank is van oordeel dat is voldaan aan de voorwaarden voor een gezagsbeëindiging zoals vermeld in 1:266, eerste lid, onder a, BW, zodat de rechtbank zal overgaan tot gezagsbeëindiging van de moeder ten aanzien van [minderjarige] .
Nu de beëindiging van het gezag ertoe leidt dat een gezagsvoorziening over [minderjarige] moet worden getroffen, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, BW een voogd over [minderjarige] te benoemen. Gelet op de bereidverklaring van de GI ter zitting van 16 oktober 2018, ziet de rechtbank aanleiding om de GI met de voogdij over [minderjarige] te belasten.
De rechtbank begrijpt dat de gezagsbeëindiging voor de moeder van grote emotionele betekenis is, maar benadrukt dat de moeder altijd de moeder van [minderjarige] zal blijven. De ouder/kindband wordt niet verbroken en de moeder zal altijd een heel belangrijke persoon blijven in het leven van [minderjarige] . Ook als er voor [minderjarige] een nieuw (perspectief biedend) pleeggezin is gevonden, zal de GI aandacht moeten blijven schenken aan het mogelijk maken van een goed en wezenlijk contact tussen [minderjarige] en haar ouders.

De beslissing

De rechtbank:
- beëindigt het ouderlijk gezag van de moeder over de minderjarige:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ;
- belast de William Schrikker Stichting, Jeugdbescherming & Jeugdreclassering met de voogdij over voornoemde minderjarige;
- verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.P. van der Haak, voorzitter, en mrs. J.H. Dubois en L. Boonstra, rechters, allen tevens kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Nourozi Oranje als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2019.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Amsterdam