ECLI:NL:RBNHO:2019:2173

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 maart 2019
Publicatiedatum
14 maart 2019
Zaaknummer
15/234325-17
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen met minderjarige; bewijsvoering en strafmaat

Op 14 maart 2019 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met een 13-jarig slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 22 januari 2017 in Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, met het slachtoffer, dat toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 1.512,91, bestaande uit € 12,91 voor materiële schade en € 1.500,-- voor immateriële schade.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op basis van het bewijs dat is verzameld, waaronder DNA-onderzoek en verklaringen van het slachtoffer en getuigen. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van het slachtoffer betrouwbaar was en dat het DNA-onderzoek de betrokkenheid van de verdachte bevestigde. De verdediging voerde aan dat er sprake was van een valse aangifte en dat het DNA mogelijk door indirecte overdracht op het slachtoffer was gekomen, maar deze argumenten werden door de rechtbank verworpen.

De rechtbank heeft bij de strafmaat rekening gehouden met de ernst van het feit, de impact op het slachtoffer en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd. De verdachte heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden, wat de rechtbank als zeer ernstig heeft beoordeeld. De rechtbank heeft ook de redelijke termijn in acht genomen, maar oordeelde dat deze geringe overschrijding niet tot strafvermindering leidde. De uitspraak benadrukt de ernst van seksuele misdrijven tegen minderjarigen en de noodzaak van een passende straf.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/234325-17 (P)
Uitspraakdatum: 14 maart 2019
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 28 februari 2019 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres ( [adres]
.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. van Eck en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. J.J. Mul, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht. Tevens heeft de rechtbank kennis genomen van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] , vertegenwoordigd door haar wettelijk vertegenwoordiger [wettelijk vertegenwoordiger] en hetgeen haar raadsvrouw mr. A.M. Wolf naar voren heeft gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 januari 2017 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2003, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten: het likken van de vagina en/of de lie(s)(zen) van die [slachtoffer] ;

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat verdachte van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat sprake is van een valse aangifte door [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) tegen verdachte en dat zij hierbij is beïnvloed door de boze reactie van haar moeder. De verklaring van [slachtoffer] staat op zich en wordt tegengesproken door de ontkenning van verdachte. De verklaring van moeder dat [slachtoffer] verdrietig oogde, kan mede bepaald zijn door de reactie van moeder en niet worden gebruikt voor de echtheid van de verklaring van [slachtoffer] .
Ten aanzien van het DNA-onderzoek heeft de raadsman aangevoerd dat, indien DNA van verdachte op het lichaam van [slachtoffer] zou zijn aangetroffen, dit kan zijn veroorzaakt door indirecte overdracht. Verdachte is twee dagen in degeweestoning geweest en heeft onder meer gebruik gemaakt van het toilet de badkamer, een tandenborstel en.handdoeken. Voorts heeft hij fysiek gehad met moeder en zij heeft vervolgens [slachtoffer] in hetINFIheeftncludeerd dat de mogelijkheid mogelijkvan indirecte overdracht van het materiaal dat is aangetroffen % is is uit te sluiten.s
De door het NFI opgemaakte Bayesiaanse analyse mag volgens aan raadsman niet meewerken aan het bewijsbewijs , mdatmdat de deze medeze methode in de huidige stand van wetenschap onzeker is.
Op grond van het voorgaande heeft de raadsman geconcludeerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor het ten laste gelegde feit.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsoverweging
De rechtbank acht de verklaring van [slachtoffer] betrouwbaar en op de voor de tenlastelegging relevante onderdelen authentiek en consistent. Zij heeft vrijwel direct na het incident aan de politie verklaard wat er was voorgevallen. Deze verklaring komt overeen met de lezing van de gebeurtenissen zoals zij direct na het voorval aan haar moeder heeft verteld. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de moeder van [slachtoffer] heeft verklaard dat [slachtoffer] haar huilend vanuit haar kamer opbelde en dat zij [slachtoffer] overstuur in bed aantrof. De verklaring van [slachtoffer] vindt daarnaast steun in de rapportages van het NFI.
Het NFI heeft in één bemonstering aan de binnenzijde van de rechterlies van [slachtoffer] (bemonstering #03 )een aanwijzing gevonden voor de aanwezigheid van speeksel . In een andere bemonstering van de rechterlies (bemonstering #04) is een DNA-mengprofiel aangetroffen van minimaal twee personen. [slachtoffer] en verdachte kunnen beiden donor zijn van een deel van het DNA in deze bemonstering. Vervolgens heeft het NFI de bewijskracht van deze hypothese berekend. Het NFI heeft in haar rapport van 16 november 2017 geconcludeerd dat de bevindingen van het vergelijkend DNA-onderzoek ongeveer 400.000 keer waarschijnlijker zijn wanneer de bemonstering DNA bevat van [slachtoffer] en verdachte, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van [slachtoffer] en één willekeurige onbekende persoon. Op basis van de resultaten van dit onderzoek gaat de rechtbank er dan ook vanuit dat het in de lies van [slachtoffer] aangetroffen DNA mede van verdachte afkomstig is.
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat sprake kan zijn van indirecte overdracht van het DNA van verdachte op het lichaam van [slachtoffer] . De rechtbank verwerpt dit verweer. Het NFI heeft op 12 oktober 2018 een rapport betreffende een criminalistische interpretatie van het DNA-onderzoek opgesteld. Hierin is onderzocht of het waarschijnlijker is dat het aangetroffen DNA-profiel in de lies van [slachtoffer] (#04) daar terecht is gekomen indien verdachte [slachtoffer] in haar schaamstreek heeft betast en gelikt, dan dat hij dat niet zou hebben gedaan. Daarbij heeft het NFI in aanmerking genomen dat er een aanwijzing voor speeksel in de lies van [slachtoffer] is aangetroffen (#03) en dat de kans op een positieve speekseltest aan de buitenzijde van de vagina klein is als er geen sprake is geweest van orale seks en dat bij oraal seksueel contact de kans op een positief testresultaat van de speekseltest juist groot is. Verder heeft het NFI in dit rapport overwogen dat op basis van wetenschappelijk onderzoek is aangetoond dat de kans om lichaamsvreemd DNA aan te treffen in de schaamstreek van vrouwen die geen recent seksueel contact hebben gehad, klein is. Het NFI acht de resultaten van het onderzoek naar de biologische sporen (#03) en het DNA-onderzoek (#04) waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is (verdachte heeft [slachtoffer] in de schaamstreek betast en gelikt) dan wanneer hypothese 2 waar is (verdachte heeft dit niet gedaan). Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat het DNA van verdachte in de lies van [slachtoffer] niet afkomstig kan zijn van indirecte overdracht.
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat het NFI Bayesiaanse analyses heeft uitgevoerd, waarvan de betrouwbaarheid in de huidige stand van de wetenschap onzeker is, zodat de NFI rapporten van 16 november 2017 en 12 oktober 2017 niet voor het bewijs mogen worden gebruikt. De rechtbank begrijpt uit dit verweer dat de raadsman doelt op de methode van de Bayesiaanse analyse.
Het NFI heeft in deze zaak twee rapporten opgesteld waarbij gebruik is gemaakt van de regel van Bayes. Dit is een wiskundige formule die de kansverhouding beschouwt van de waarschijnlijkheid van twee hypothesen. De deskundige beperkt zich daarbij tot een conclusie die de bewijskracht (de Likelihood Ratio) van de resultaten ten aanzien van de hypothesen verwoordt en doet nadrukkelijk geen uitspraak over de kans dat een hypothese waar is [1] . Een Bayesiaanse analyse is een – in de wetenschap niet onomstreden – methode waarbij gebruik wordt gemaakt van een selectie en waardering van bewijsmiddelen in een strafzaak, waarna (in percentages) de kans dat een persoon schuldig of onschuldig is, wordt berekend. Van zo’n analyse is in dit geval geen sprake. Het verweer van de raadsman wordt daarom verworpen.
Gelet op de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij alleen in de deuropening van [slachtoffer] ’s kamer heeft gestaan om te vragen of hij haar telefoon mocht lenen en dat hij [slachtoffer] niet heeft aangeraakt, ongeloofwaardig. Al het voorgaande in aanmerking genomen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 22 januari 2017 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2003, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt,
ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten: het likken van de vagina en de liezen van die [slachtoffer] .
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft verzocht om bij de straftoemeting rekening te houden met de schending van de redelijke termijn.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft bij de toen 13-jarige [slachtoffer] ontuchtige handelingen verricht. Verdachte is midden in de nacht naar de slaapkamer van [slachtoffer] gegaan, heeft haar wakker gemaakt en heeft vervolgens haar schaamstreek gelikt .
Verdachte heeft daarmee een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de persoonlijke levenssfeer van het zeer jonge slachtoffer, waaronder begrepen het gevoel van veiligheid in de eigen woning en slaapkamer. Verdachte heeft met zijn handelen een normale en gezonde seksuele ontwikkeling, waar ieder kind recht op heeft, doorkruist. Uit de slachtofferverklaring volgt dat het seksueel misbruik een grote impact op het leven van [slachtoffer] heeft. Zij heeft psychische klachten en voelt zich sinds het incident onveilig in haar eigen huis, zodat zij al een tijd bij haar tante verblijft.
Verdachte heeft geen enkele verantwoordelijkheid voor het seksueel misbruik genomen en heeft zich kennelijk slechts bekommerd om de bevrediging van zijn eigen behoefte.
Al het voorgaande in aanmerking genomen is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een zeer ernstig strafbaar feit, waarvoor in beginsel alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is.
De rechtbank houdt daarnaast rekening met de persoon van verdachte. Het bewezenverklaarde betreft een feit waarvoor in beginsel een rapportage met betrekking tot de persoonlijkheid van verdachte is aangewezen. Uit de justitiële voorgeschiedenis van verdachte – waaruit overigens blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld – en het bewezenverklaarde kan worden afgeleid dat verdachte mogelijk (psychische, psychiatrische dan wel sociaaleconomische) problemen heeft. Verdachte heeft echter niet aan de onderzoeken door de reclassering, de psycholoog en de psychiater willen meewerken, waardoor de rechtbank geen inzicht heeft gekregen in de persoonlijke achtergrond van verdachte. Gelet hierop zal de rechtbank aan de op te leggen gevangenisstraf geen voorwaardelijk deel met daaraan verbonden (bijzondere) voorwaarden verbinden.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. Deze straf is hoger dan de straf die de officier van justitie heeft geëist, omdat de rechtbank van oordeel is dat de eis van de officier van justitie onvoldoende recht doet aan de aard en de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Gelet op de door de officier van justitie genoemde OM-richtlijn voor Strafvordering seksueel misbruik van minderjarigen, waarbij de richtlijn een gevangenisstraf van tussen de 12 en 36 maanden adviseert en het feit dat de ontucht in dit geval verder gaat dan het enkel aanraken van de naakte geslachtsdelen – namelijk het likken van de schaamstreek – is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf die aan de ondergrens van de bandbreedte van die richtlijn zit.
De rechtbank stelt vast dat sprake is van enige overschrijding van de redelijke termijn (met 1 maand) als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De rechtbank is van oordeel dat deze geringe termijnoverschrijding evenwel niet kan leiden tot strafvermindering, mede gelet op het feit dat het tijdsverloop onder meer is veroorzaakt door het onderzoek dat – mede op verzoek van de raadsman – door het NFI is verricht en veel tijd in beslag heeft genomen.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.512,91 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit € 12,91 aan materiële schade, te weten reiskosten en
€ 1.500,-- aan immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Vergoeding van de immateriële schade komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 januari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: met iemand tussen de 12 en 16 jaar, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f en 247 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
15 maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 1.512,91, bestaande uit € 12,91 als vergoeding voor de materiële en € 1.500,-- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 januari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting .
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.512,91, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
25 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 januari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M. Sassenburg, voorzitter,
mr. J.W. Moors en mr. C.O. Markenstein, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.L. de Vries,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 maart 2019.
Mr. Moors is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage
De bewijsmiddelen
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
- De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 28 februari 2019
Deze verklaring houdt - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende in:
Ik sliep in de nacht van 21 op 22 januari in de woning van [wettelijk vertegenwoordiger] in Hoofddorp. Haar dochter [slachtoffer] was er ook. Mijn bijnaam is [bijnaam] .
- Een proces- verbaal van bevindingen, opgemaakt door Politie Eenheid Noord-Holland d.d. 22 januari 2017 (dossierpagina’s 37-38)
Dit proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende in:
V: Wij weten dat je zaterdagavond thuis bent gekomen van je tante.
A: Ja, ik kwam thuis en ik ben toen naar bed gegaan. Er was een man in huis die ik niet kende.
V: Heb je een eigen slaapkamer?
A: Ja
V: En toen?
A: Die meneer kwam mij wakker maken.
V: Hoe maakte hij jou wakker?
A: Hij deed het licht in mijn slaapkamer aan.
V: En toen?
A: Hij ging toen op mijn bed zitten, deed mijn broek en onderbroek uit...
V: Wat heeft hij precies gedaan?
A: Hij ging met zijn mond daar.
V: Hoe noem jij dat daar?
A: Bij mijn vagina
V: En toen?
A:Hij ging met zijn tong likken. Rondjes om mijn vagina... aan de zijkanten.
V: Nog even voor de duidelijkheid. Waar is hij precies geweest met zijn mond en tong?
A: Aan de zijkanten van mijn vagina.
Getuige: [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2003.
- Een proces-verbaal van aangifte door [wettelijk vertegenwoordiger] , opgemaakt door Politie Eenheid Noord-Holland d.d. 22 januari 2017 (dossierpagina’s 27-35)
Dit proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende in:
V: Tegen wie doe jij aangifte?
A: Ik weet alleen [bijnaam] . Ik weet niet of dat zijn echte naam is.
V: Vertel eens wat er gebeurd is en probeer het dan te vertellen in de volgorde zoals jij het hebt beleefd.
A: Ik was aan het slapen en ineens ging mijn telefoon. Dat was mijn dochter. Huilend aan de andere kant van de lijn. “Mamma kan je komen?” Ik zei: “Natuurlijk.” Toen zei ze: “Hij heeft aan mij gezeten.” Ik vroeg: “Wat heeft hij dan gedaan?” Toen zei ze: “Hij ging van beneden likken.”
V: Huilde [slachtoffer] nog steeds toen jij bij haar op de kamer kwam?
A : Ja.
- Een proces-verbaal waarnemer afname celmateriaal, opgemaakt door Politie Eenheid Noord-Holland d.d. 3 februari 2017 (dossierpagina 69)
Dit proces-verbaal houdt onder meer - zakelijk weergegeven - het volgende in:
Van de donor [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] , werd wangslijmvlies afgenomen . Het celmateriaal is op de voorgeschreven wijze verpakt en voorzien van identiteitszegel RABG6412NL.
- Een proces-verbaal waarnemer afname celmateriaal, opgemaakt door Politie Eenheid Noord-Holland d.d. 1 februari 2017 (dossierpagina 114)
Dit proces-verbaal houdt onder meer - zakelijk weergegeven - het volgende in:
Van de donor [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats] , werd wangslijmvlies afgenomen. Het celmateriaal is op de voorgeschreven wijze verpakt en voorzien van identiteitszegel RABJ0363NL.
- Een proces-verbaal sporenonderzoek, opgemaakt door Politie Eenheid Noord-Holland d.d. 3 februari 2017 (dossierpagina’s 48-67)
Dit proces-verbaal houdt onder meer - zakelijk weergegeven - het volgende in:
Op 22 januari 2017 omstreeks 05:00 uur, werd door mij verbalisant als forensisch onderzoeker een sporenonderzoek verricht in verband met een vermoedelijk seksueel misbruik van een minderjarige, gepleegd op zondag 22 januari 2017 omstreeks 02:30 uur. Het onderzoek is verricht bij [slachtoffer] .
Bij het onderzoek is gebruik gemaakt van een onderzoeksset zedendelicten. Met behulp van de onderzoeksset zedendelicten zijn er door de Forensisch Arts vier bemonsteringen veiliggesteld. De onderzoeksset is voorzien van het SIN ZAAC8052NL.
De volgende sporen/stukken van overtuiging werden in het belang van de bewijsvoering en/of nader onderzoek veiliggesteld:
Biologisch spoorSIN: ZAAC8052NL
Spooromschrijving: Speeksel
Tijdstip veiligstellen: 22 januari 2017 te 06:00 uur
Plaats veiligstellen: [slachtoffer]
Lies links nat: swabnr. 1
Lies links droog: swabnr. 2
Lies rechts nat: swabnr. 3
Lies rechts droog: swabnr. 4
- Een schriftelijk bescheid, te weten een deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 9 mei 2017 met zaaknummer 2017.02.28.002 (aanvraag 002), opgemaakt door dr. A.G.M. van Gorp (los opgenomen)
Dit deskundigenrapport houdt - zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Onderzoeksset zedendelicten ZAAC8052NL van het slachtoffer [slachtoffer]De vier bemonsteringen van de liezen uit deze onderzoeksset zijn onderzocht op de aanwezigheid van speeksel. In de bemonstering ZAAC8052NL#03 'lies rechts (nat)' is een
aanwijzing verkregen voor de aanwezigheid van speeksel.
- Een schriftelijk bescheid, te weten een deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 16 november 2017 met zaaknummer 2017.02.28.002 (aanvraag 001), opgemaakt door dr. B. Kokshoorn (los opgenomen)
Dit deskundigenrapport houdt - zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Verzocht is om bemonstering ZAAC8052NL#04 ('lies rechts (droog)') te onderwerpen aan aanvullend DNA-onderzoek. Van het DNA in bemonstering ZAAC8052NL#04 is een DNA-mengprofiel verkregen van minimaal twee personen.
De DNA-profielen van aangeefster [slachtoffer] RABG6412NL en van verdachte [verdachte] RABJ0363NL zijn vergeleken met dit DNA-mengprofiel. Op basis van deze vergelijking concludeer ik dat beiden donor kunnen zijn van een deel van het DNA in de bemonstering. Omdat het een bemonstering van het lichaam van aangeefster is neem ik aan dat de bemonstering daadwerkelijk DNA van [slachtoffer] bevat.
Om de bewijskracht te bereken van de overeenkomsten tussen het DNA-profiel van [verdachte] en het DNA-mengprofiel van het DNA in bemonstering ZAAC8052NL#04 heb ik de volgende aannamen gedaan:
1. de bemonstering bevat DNA van twee personen,
2. de bemonstering bevat DNA van aangeefster [slachtoffer] ,
3. de personen in deze bemonstering zijn niet onderling verwant.
Onder deze aannamen heb ik de resultaten van het DNA-onderzoek beschouwd onder het volgende hypothesepaar:
Hypothese 1: De bemonstering bevat DNA van [slachtoffer] en van [verdachte] .
Hypothese 2: De bemonstering bevat DNA van [slachtoffer] en van één willekeurige onbekende persoon.
De bevindingen van het vergelijkend DNA-onderzoek zijn ongeveer 400 duizend keer waarschijnlijker als hypothese 1 waar is, dan als hypothese 2 waar is.
- Een schriftelijk bescheid, te weten een deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 12 oktober 2018 met zaaknummer 2017.02.28.002 (aanvraag 004 en 005), opgemaakt door dr. B. Kokshoorn (los opgenomen)
Dit deskundigenrapport houdt - zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Rechter-commissaris mr. N.E. Kwak heeft op 2 juli 2018 de volgende vraag aan mij voorgelegd: "Ik verzoek u door middel van een DNA-onderzoek op activiteitniveau te onderzoeken of het aangetroffen DNA-profiel vanuit ZAAC8052NL#04 waarschijnlijker op de aangetroffen plaats delict terecht is gekomen onder het scenario van aangever of onder het scenario van verdachte." Om de bevindingen van het onderzoek naar biologische sporen en het DNA-onderzoek in deze zaak te kunnen evalueren heb ik op basis van de ontvangen informatie de volgende hypothesen geformuleerd:
Hypothese 1: Verdachte [verdachte] heeft slachtoffer [slachtoffer] in de schaamstreek betast en heeft haar in de schaamstreek gelikt.
Hypothese 2: Verdachte [verdachte] heeft slachtoffer [slachtoffer] niet in de schaamstreek betast en heeft haar niet in de schaamstreek gelikt.
6.1.
Interpretatie
Ten aanzien van de resultaten van het onderzoek naar speekselDe bemonsteringen van het lichaam van het slachtoffer zijn onderzocht op de aanwezigheid van speeksel. De positieve uitslag van de test geeft een aanwijzing voor de aanwezigheid van speeksel in één van de bemonsteringen (ZAAC8052NL#03) van de rechterlies van het slachtoffer. Op basis van wetenschappelijk onderzoek is aangetoond dat de kans op een positieve speekseltest bij bemonsteringen van de buitenzijde van de vagina van vrouwen die geen orale seks hebben bedreven, klein is
.Wanneer er oraal seksueel contact is geweest waarbij de verdachte het slachtoffer aan beide zijden van de vagina heeft gelikt, is de kans op een positief testresultaat van de speekseltest groot.
Dit betekent dathet positieve testresultaat van de speekseltest meer steun biedt aan hypothese 1 dan aan hypothese 2.
Ten aanzien van de resultaten van het DNA-onderzoekBemonsteringen lichaam slachtofferEr is DNA van verdachte [verdachte] aangetroffen in één van de bemonsteringen (ZAAC8052NL#04) van de rechterlies van het slachtoffer.
Op basis van wetenschappelijk onderzoek is aangetoond dat de kans om lichaamsvreemd DNA aan te treffen in de schaamstreek van vrouwen die geen recent seksueel contact hebben gehad, klein is. Het onderzoek heeft uitsluitend gekeken naar de aanwezigheid van vreemd DNA, zonder dit te koppelen aan specifieke personen. De kans om DNA van een specifieke persoon aan te treffen op het lichaam op dergelijke bedekte locaties zal daarom nog kleiner zijn. De kans om in de liezen van het slachtoffer DNA van verdachte aan te treffen is dus zeer klein onder normale omstandigheden.
Bij een rechtstreeks contact van de handen van een persoon met de huid van een ander of met textiel materiaal is de kans op overdracht en detectie van DNA betrekkelijk groot. Bij het likken van de huid van een ander is de kans op overdracht en detectie van DNA naar verwachting nog groter. Een deel van het materiaal zal echter overdragen naar, of verloren gaan door het dragen van, de onderbroek en de legging.Dit betekent dat de kans op het aantreffen van DNA van verdachte op de schaamstreek betrekkelijk groot is als hij met zijn handen de schaamstreek heeft aangeraakt en met zijn tong aan beide zijden van de vagina heeft gelikt.
Samengevat betekent dit dat het aantreffen van DNA van verdachte ter hoogte van de liezen van het slachtoffer meer steun biedt aan hypothese 1 dan aan hypothese 2.
6.2. ConclusieDe resultaten van het onderzoek naar biologische sporen en DNA zijn beschouwd onder de volgende hypothesen:
Hypothese 1: Verdachte [verdachte] heeft slachtoffer [slachtoffer] in de schaamstreek betast en heeft haar in de schaamstreek gelikt.
Hypothese 2: Verdachte [verdachte] heeft slachtoffer [slachtoffer] niet in de schaamstreek betast en heeft haar niet in de schaamstreek gelikt.
Op basis van voorgaande overwegingen acht ik de resultaten van het onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.

Voetnoten

1.Zie voetnoot 6 bij het NFI rapport d.d. 12 oktober 2018, opgemaakt door dr. B. Kokshoorn (los opgenomen).