ECLI:NL:RBNHO:2019:2157

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 februari 2019
Publicatiedatum
13 maart 2019
Zaaknummer
15/094935-18
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Seksueel misbruik van minderjarige in Haarlem met bewijsvoering op basis van DNA-onderzoek

Op 7 februari 2019 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 34-jarige man, die beschuldigd werd van het seksueel misbruiken van een 14-jarig meisje in Haarlem op 19 juli 2017. De verdachte had via internet contact gelegd met het slachtoffer en had haar ontmoet in het Reinaldapark, waar hij haar op een afgelegen plek seksueel misbruikte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen achtte, op basis van de aangifte van het slachtoffer en forensisch bewijs, waaronder DNA-onderzoek dat een match aangaf met het DNA van de verdachte. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De rechtbank overwoog dat het misbruik een grote impact had op het slachtoffer, dat in een kwetsbare levensfase verkeerde. De verdachte toonde geen verantwoordelijkheid voor zijn daden en bagatelliseerde de gevolgen voor het slachtoffer. De rechtbank volgde het advies van de reclassering voor ambulante behandeling en stelde bijzondere voorwaarden op om herhaling te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/094935-18 (P)
Uitspraakdatum: 7 februari 2019
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting
van 24 januari 2019 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres ( [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. van Eck en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. P.J.Ph. Dietz de Loos, advocaat te Wassenaar, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 juli 2017 in de gemeente Haarlem, in elk geval in Nederland met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2003, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd,
die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het duwen en/of brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] en/of het tongzoenen met die [slachtoffer] en/of het betasten van de borsten van die [slachtoffer] ;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 juli 2017 in de gemeente Haarlem, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2003, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
- kussen met die [slachtoffer] , en/of
- zijn, verdachtes, penis laten betasten door die [slachtoffer] , en/of
- die [slachtoffer] laten zitten op zijn, verdachtes, (stijve) penis.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte altijd heeft ontkend dat er penetratie heeft plaatsgevonden tussen hem en [slachtoffer] (hierna [slachtoffer] ). Volgens de raadsman heeft verdachte alleen toegelaten dat [slachtoffer] op hem ging zitten en hem heeft bereden en heeft hij toegelaten dat [slachtoffer] door zijn boxer heen aan zijn penis heeft gevoeld. Hierdoor is er voorvocht uit de penis van verdachte gekomen. Uit het onderzoek van het NFI blijkt dat op enkele locaties van de slip van [slachtoffer] een aanwijzing is verkregen voor de aanwezigheid van spermavloeistof, maar niet kan worden vastgesteld dat dit direct afkomstig is van verdachte. Er worden slechts een aantal hypotheses geuit. Daarbij kan niet worden uitgesloten dat [slachtoffer] zelf het voorvocht dat bij verdachte is vrijgekomen toen [slachtoffer] op hem heeft gereden, in haar slip heeft aangebracht. Het onderzoek met de zedenset heeft geen enkel spoor opgeleverd, zodat er geen enkele aanwijzing is dat er sperma(vloeistof) vanuit de schede in de slip terecht is gekomen. Het bloed dat in haar slip is aangetroffen, kan ook menstruatiebloed zijn.
Voorts heeft [slachtoffer] na 19 juli 2017 nog meerdere malen contact met verdachte gehad. Dit wijst er niet op dat [slachtoffer] een nare ervaring met verdachte heeft gehad.
[slachtoffer] heeft verdachte verteld dat ze seksueel contact heeft gehad met meerdere mannen. Waarschijnlijk wilde [slachtoffer] niet dat de omgeving wist dat ze geen maagd meer was en heeft zij aangifte tegen verdachte gedaan om dit te verhullen. Gelet op het voorgaande is de raadsman van oordeel dat verdachte van het primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat in deze zaak weliswaar sprake is van een leeftijdsverschil tussen verdachte en [slachtoffer] , maar dat [slachtoffer] het initiatief heeft genomen en dat verdachte, toen hij vreesde dat het te ver zou gaan, daar een einde aan heeft gemaakt. Volgens de raadsman is daarom niet voldaan aan de delictsomschrijving van artikel 247 Sr en moet verdachte ook van het subsidiair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsoverweging
De rechtbank overweegt omtrent het bewijs het volgende. De rechtbank acht de aangifte van [slachtoffer] betrouwbaar en op de voor de tenlastelegging relevante onderdelen consequent en consistent. Haar verklaring komt overeen met de lezing van de gebeurtenissen zoals zij aan haar moeder [1] , zus [2] en [getuige] [3] heeft verteld. De verklaring van [slachtoffer] vindt daarnaast ondersteuning in het proces-verbaal van de politie, waarbij onderzoek is gedaan naar de aanwezigheid van spermavloeistof in de slip van [slachtoffer] . Zowel de binnenzijde als de buitenzijde van de slip zijn onderzocht op de aanwezigheid van spermavloeistof. Daarbij is aan
de binnenzijdevan het kruis van de slip een indicatie verkregen voor de aanwezigheid van spermavloeistof. Verdere steun voor de verklaring van [slachtoffer] ziet de rechtbank in de rapportages van het NFI.
Spermavloeistof
Het NFI heeft in twee bemonsteringen aan de binnenzijde van de slip van [slachtoffer] aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van spermavloeistof. Naar het aangetroffen mannelijk DNA heeft het NFI nader onderzoek verricht. Op basis van de resultaten van dit onderzoek gaat de rechtbank ervan uit dat het in de slip van [slachtoffer] aangetroffen DNA van verdachte afkomstig is. Het feit dat er na afname van de zedenset bij [slachtoffer] diep vaginaal geen sperma is aangetroffen is niet in strijd met de uitkomst van voornoemd NFI onderzoek, mede gelet op de tijdspanne tussen het feit (19 juli 2017) en de bemonstering (22 juli 2017). Het feit dat op de zedenset geen sporen zijn aangetroffen kan daarom niet tot de conclusie leiden dat er geen penetratie heeft plaatsgevonden.
Bloed
Het NFI heeft verder in de twee bemonsteringen aan de binnenzijde van de slip van [slachtoffer] bloed aangetroffen. Dit ondersteunt de verklaring van [slachtoffer] dat er na de penetratie bloed uit haar vagina kwam. De suggestie van verdachte ter terechtzitting dat [slachtoffer] zelf opzettelijk bloed in haar slip heeft aangebracht en zodoende dit spoor kan zijn “gemanipuleerd”, is op geen enkele wijze nader onderbouwd en vindt geenszins steun in het dossier.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat er geen penetratie heeft plaatsgevonden gelet op de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen ongeloofwaardig. In aanvulling daarop overweegt de rechtbank nog dat hij wisselend heeft verklaard. verdachte heeft immers in eerste instantie ontkend dat er seksuele handelingen hebben plaatsgevonden. Pas in een later verhoor bij de politie, wanneer verdachte inmiddels DNA heeft afgestaan en het onderzoek door het NFI gereed is, zegt hij door [slachtoffer] te zijn bereden waarbij hij een grote hoeveelheid voorvocht is verloren en noemt hij deze omstandigheid als verklaring voor de aanwezigheid van zijn spermavloeistof aan de binnenzijde van de slip van [slachtoffer] . Voorts zijn er geen aanknopingspunten in het dossier dat [slachtoffer] de verklaring omtrent het seksueel binnendringen heeft afgelegd, louter met de bedoeling om eerdere seksuele contacten te verhullen. Ten aanzien van het verweer dat er ook na 19 juli 2017 nog contact tussen verdachte en [slachtoffer] is geweest, overweegt de rechtbank dat de in artikel 245 Sr genoemde leeftijd geobjectiveerd is. Bij minderjarigen is onvrijwilligheid bij de seksuele handelingen niet vereist en in zoverre is het mogelijke contact tussen verdachte en [slachtoffer] na het feit niet relevant.
Al het voorgaande in aanmerking genomen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 19 juli 2017 in de gemeente Haarlem, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2003, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd,
die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] en het tongzoenen met die [slachtoffer] en het betasten van de borsten van die [slachtoffer] .
Hetgeen aan verdachte onder primair meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals deze door de reclassering worden geadviseerd.
6.2
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte, een destijds 34-jarige man, heeft via internet contact gelegd met de toen 14-jarige [slachtoffer] . Vervolgens heeft hij met haar in het Reinaldapark in Haarlem afgesproken. Verdachte dacht dat [slachtoffer] 14 of 15 jaar was toen hij haar zag. In het Reinaldapark heeft verdachte [slachtoffer] op een afgelegen plek seksueel misbruikt, waarbij de seksuele handelingen onder meer bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] .
Verdachte heeft aldus de lichamelijke en geestelijke integriteit van het jeugdige slachtoffer op brute wijze geschonden. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke delicten daarvan later zeer nadelige psychische klachten kunnen ondervinden.
Blijkens de slachtofferverklaring heeft het seksueel misbruik een grote impact op het leven van [slachtoffer] . De rechtbank acht dan ook niet uitgesloten dat zij hiervan ook in de toekomst nog psychisch nadeel zal ondervinden, temeer nu het misbruik in een zeer kwetsbare en cruciale levensfase - de puberteit - heeft plaatsgevonden.
Verdachte heeft geen enkele verantwoordelijkheid voor het seksueel misbruik genomen en heeft alle schuld bij [slachtoffer] gelegd. Verdachte heeft zich kennelijk slechts bekommerd om bevrediging van zijn eigen lustgevoelens.
Al het voorgaande in aanmerking genomen is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een zeer ernstig strafbaar feit, waarvoor in beginsel een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is.
De rechtbank houdt daarnaast rekening met de persoon van verdachte. In dat kader heeft de rechtbank acht geslagen op het psychologisch rapport gedateerd 17 januari 2019 van klinisch psycholoog M.G.H. van Willigenburg. In haar rapport heeft ze – kort samengevat – geconcludeerd dat het niet mogelijk was om verdachte in een ambulant kader voldoende diepgaand te onderzoeken. Verdachte had een zeer sociaal wenselijke houding, was niet in staat tot zelfreflectie, bagatelliseerde psychische problemen en ontkende tekortkomingen. Hij liet volgens de psycholoog niet het achterste van zijn tong zien en daardoor is het vrij waarschijnlijk dat het psychisch functioneren van verdachte en psychische problematiek, onvoldoende in beeld is gekomen.
Hoewel de psycholoog geen ernstige psychiatrische problematiek heeft geconstateerd, ziet zij diverse aanwijzingen voor het bestaan van persoonlijkheidspathologie. De psycholoog adviseert – gelet op de ernst van het feit – een observatie in het Pieter Baan Centrum om het psychisch functioneren van verdachte goed in beeld te brengen.
De rechtbank heeft voorts gelet op het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 21 januari 2019 van [reclasseringswerkster] , als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland. De reclassering kan zich vinden in het advies van de psycholoog, maar indien er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gronden bestaan om verdachte ter observatie in het Pieter Baan Centrum te plaatsen, adviseert de reclassering om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en daaraan een aantal bijzondere voorwaarden te verbinden. Volgens de reclassering kan binnen een behandeling van verdachte worden ingezet op het vergroten van het inlevingsvermogen, de copingsvaardigheden en de seksualiteitsbeleving van verdachte. Voorts dienen er in het kader van de bijzondere voorwaarden controles van verdachte plaats te vinden door middel van het opstellen van een veiligheidsplan. De reclassering adviseert daarom om als - dadelijk uitvoerbare - bijzondere voorwaarden op te leggen een meldplicht, een ambulante behandelverplichting, een contactverbod met het slachtoffer, het vermijden van contact met voor hem onbekende minderjarigen, het vinden van een dagbesteding, de controle van digitale gegevensdragers en andere voorwaarden betreffende het gedrag.
De rechtbank acht een observatie in het Pieter Baan Centrum thans niet aangewezen. Verdachte heeft geen relevante documentatie. Het feit dateert van juli 2017 en sindsdien is niet gebleken dat verdachte enig ander strafbaar feit heeft gepleegd. Daar komt bij dat bedraagt de wachttijd voor een observatie in het Pieter Baan Centrum thans ruim 20 weken bedraagt en het voor een opname in het Pieter Baan Centrum noodzakelijk is dat de verdachte in voorlopige hechtenis zit, zodat verdachte bijna 5 maanden in voorlopige hechtenis zou moeten doorbrengen voordat hij geobserveerd kan worden. De afdoening van de strafzaak zou hiermee meer dan een half jaar vertraagd worden. Nu het verrichten van (nadere) diagnostiek en behandeling ook mogelijk is in het kader van de door de reclassering als alternatief geadviseerde ambulante behandeling, is de rechtbank daarom met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat een observatie in het Pieter Baan Centrum niet is aangewezen. De rechtbank zal de reclassering volgen in haar advies om verdachte gedurende een proeftijd van twee jaren ambulant te behandelen, welke behandeling als bijzondere voorwaarde zal worden opgelegd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur moet worden opgelegd. Deze straf is hoger dan de straf die de officier van justitie heeft geëist, omdat de rechtbank van oordeel is dat de eis van de officier van justitie onvoldoende recht doet aan de aard en de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan.
De rechtbank zal bepalen dat een gedeelte van de gevangenisstraf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarnaast acht de rechtbank het van belang dat de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijk op te leggen deel van de gevangenisstraf worden verbonden, met uitzondering van:
- de voorwaarde om contact met voor hem onbekende minderjarigen te vermijden. Deze bijzondere voorwaarde is te abstract geformuleerd en acht de rechtbank derhalve niet mogelijk en bovendien onuitvoerbaar;
- de voorwaarde om de politie zijn digitale gegevensdragers te laten controleren. Een dergelijke bijzondere voorwaarde is evenmin mogelijk, reeds omdat het in feite overeen komt met het gedurende de proeftijd moeten meewerken aan door de politie uit te oefenen dwangmiddelen op een te veelomvattende en ingrijpende wijze. Daarnaast is een dergelijke voorwaarde praktisch niet uitvoerbaar.
Nu geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 14e Sr, waarin er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk ernstig delict zal begaan, zal de rechtbank niet bevelen dat de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c en 245 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder primair bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
24 maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
6 maanden nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
-zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
-ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
- zich binnen twee weken na het onherroepelijk worden van het vonnis meldt bij Reclassering Nederland op het adres Bezuidenhoutseweg 179 te Den Haag en dat hij zich gedurende een door Reclassering Nederland bepaalde periode blijft melden zo frequent als Reclassering Nederland gedurende deze periode nodig acht;
- meewerkt aan diagnostisch onderzoek door en zich laat behandelen bij de forensische polikliniek De Waag of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering waarbij hij zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling dan wel behandelaar zullen worden gegeven;
- gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, waarbij de politie toeziet op de handhaving van dit contactverbod;
- zich inzet voor het realiseren en het behouden van een passende en door de reclassering goedgekeurde dagbesteding;
- zijn medewerking verleent aan het convenant tussen reclassering en politie, dat onder meer inhoudt dat veroordeelde door de wijkagent bezocht kan worden in zijn huis of omgeving;
- ervoor zorgt dat hij bereikbaar is voor de reclassering, zijn behandelaren en begeleiders;
- de reclassering zicht verschaft op de voortgang van zijn behandeling en begeleiding en de reclassering toestemming verschaft om relevante referenten te raadplegen en contact te onderhouden met personen en instanties die deel uitmaken van zijn netwerk.
Geeft opdracht aan de reclassering om toezicht te houden op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.A.M. Tel, voorzitter,
mr. E.M. ten Bos en mr. T. de Bont, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.L. de Vries,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 februari 2019.
Mrs. Ten Bos en De Bont zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage
De bewijsmiddelen
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
- De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 24 januari 2019
Deze verklaring houdt - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende in:
Ik heb op 19 juli 2017 met [slachtoffer] afgesproken in het Reinaldapark in Haarlem.
Toen ik [slachtoffer] zag, dacht ik dat ze 14 of 15 jaar was. We hebben in het park gezeten. We moesten een brug over. U toont mij foto’s van het park uit het dossier, waarvan [slachtoffer] heeft aangegeven dat wij op die plek hebben gezeten. Dat klopt, dat is de plek waar we zijn geweest.
Ik heb haar van tevoren een kaartje van het park gestuurd. We waren toen plekken aan het bespreken waar we ongestoord tijd konden doorbrengen. We wilden alleen met elkaar zijn.
- Een proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2003, opgemaakt door Politie Eenheid Noord-Holland d.d. 21 augustus 2017 (dossierpagina’s 25-41)
Dit proces-verbaal houdt onder meer - zakelijk weergegeven - het volgende in:
V: Hoe oud is [verdachte] ?
A: 34
V: Wat heb jij gezegd over je leeftijd?
A: Dat ik 14 jaar ben.
V: Vertel eens precies wat er gebeurd is met [verdachte] ?
A: Het was in het park, dichtbij mijn oma der huis. Ik ging toen in het Reinaldapark rond lopen. Ik zag iemand lopen. Dit was [verdachte] . Toen ging [verdachte] naar mij toe en gaf mij een knuffel. Toen gingen wij lopen en toen waren wij bij een brug en toen zat ik normaal op de brug om uit te rusten. Toen ging hij mij opeens zoenen. Toen later gingen wij verder lopen maar wist niet waar wij gingen lopen. Er was een brug en een padje of zoiets. En daar gingen wij toen heen. Wij liepen naar een bos. Het was ver in het bos. Wij hadden een normale plek gevonden. Hij deed opeens mijn schoenen uit en ook mijn onderbroek
.Ik zei dat ik het niet wou en toch deed hij het toch. Ik durfde verder niets te doen. Hij kleedde zich uit en toen verkrachte hij mij.
V: Wanneer is het in het park gebeurd?
A: Woensdag 19 juli 2017.
V: Hoe laat was het ongeveer dat je hem tegen kwam in het park?
A: Het was bijna middag.
V: Op welk plek in het park waren jullie?
A: Bij het afgelegen bos.
V: Hij trok je onderbroek uit. Hoe ging dat?
A: Gewoon met zijn handen. Hij deed mijn onderbroek naar beneden
.Ik wilde mijn onderbroek wel weer aan doen maar, ik was bang voor hem. Het was afgelegen en dat ik de weg niet terug zou weten.
V: Wat had hij nog aan?
A: Hij had niets meer aan.
V: Hij was bloot en jij was deels bloot. Wat gebeurde er toen?
A: Hij ging seksueel met zijn piemel in mijn vagina.
V: En toen?
A: Toen ging hij in me
.V: Hoe ging dat?
A:Met zijn piemel in mijn vagina
.V: Maar hoe ging dat dan?
A:Hij deed mijn benen wijd
.V: Welke houding heb je aangenomen?
A: Ik lag op mijn rug en hij lag op mij. En daarna half liggend op mijn buik en hij achter mij. Hij ging toen met zijn piemel in mijn vagina. Hij vroeg of ik op mijn buik wilde liggen. Dit waren de enige 2 houdingen.
V: Toen hij met zijn piemel in jou zat, wat deed hij toen?
A: Heen en weer.
V: Toen hij ermee stopte, wat gebeurde er toen?
A: Ik had toen kramp. Ik kon wel lopen maar niet echt heel goed meer. Ik had heel veel pijn en er kwam bloed uit mijn vagina.
V: Wat is er met jouw borsten gebeurd
?A: Hij heeft het aangeraakt.
V: Hoe deed hij dat?
A: Met zijn handen, hij deed mijn shirt omhoog. Hij ging onder mijn BH
.V: Heb je wel eens gehoord van tongzoenen?
A: Ja.
V: En is dat ook gebeurd?
A: Ja.
- Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige (zus)] , opgemaakt door Politie Eenheid Noord-Holland d.d. 26 september 2017 (dossierpagina’s 70-75)
Dit proces-verbaal houdt onder meer - zakelijk weergegeven - het volgende in:
V: Wat weet jij van wat er gebeurd is met [slachtoffer] ?
A: Zij heeft normaal tot 13.00 uur school, maar zij was nog niet thuis, het was inmiddels 16.00 uur. Mijn vader belde op een gegeven moment mijn tante en die vertelde toen dat hij [slachtoffer] had gevonden. De politie was erbij toen mijn tante werd gebeld door mijn vader.
V: Hoe is dat verder gegaan die dag?
A: Ik ging gelijk dat we hoorden dat zij thuis was terug naar mijn oma. Wat heel erg opviel is dat zij heel lang onder de douche stond. Daarna zijn wij naar huis gegaan. [slachtoffer] ging toen zij thuis was gelijk naar haar kamer. Mijn ouders en ik hadden gelijk het gevoel dat er wat was. [slachtoffer] heeft het tegen mijn ouders verteld. Ik zag dat [slachtoffer] nadat zij het tegen mijn ouders had verteld huilend naar boven liep.
- Een proces-verbaal biologisch vooronderzoek, opgemaakt door Politie Eenheid Noord-Holland d.d. 18 juni 2018 (aanvullend dossier, dossierpagina’s 6-7)
Dit proces-verbaal houdt onder meer - zakelijk weergegeven - het volgende in:
Doel onderzoek
Er is verzocht onderstaande sporendragers te onderzoeken op de mogelijke aanwezigheid van
sperma(vloeistof).
Sporendragers
SIN: AAJU8432NL
Object: kleding (ondergoed)
Merk/type: onderbroek
Ik zag dat het de volgende sporendrager betrof: een donker blauw kleurige slip met witte stippen en kant. De slip ziet er bevuild uit. Ik heb de binnen- en buitenzijde van de slip onderzocht op de mogelijke aanwezigheid van sperma (vloeistof) met behulp van de forensische lichtbron. Hierbij zijn ter hoogte van de binnenzijde van het kruis oplichtende vlekken waargenomen. Deze vlekken zijn gemarkeerd met een pen. De oplichtende vlekken in het kruis zijn getest op de aanwezigheid van sperma(vloeistof).
De geteste locatie in de binnenzijde van het kruis gaf een paars verkleuring, wat een indicatie geeft op de aanwezigheid van spermavloeistof.Ik heb aan de binnenzijde van het kruis mogelijk bloedsporen waargenomen.
- Een schriftelijk bescheid, te weten een deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 16 maart 2018 met zaaknummer 2017.07.24.110 (aanvraag 003), opgemaakt door ing. [deskundige] (aanvullend dossier, dossierpagina’s 19-21)
Dit deskundigenrapport houdt onder meer - zakelijk weergegeven - het volgende in:
De slip AAJU8432NL is met een forensische lichtbron en een indicatieve test onderzocht op de aanwezigheid van spermavloeistof. Hierbij is op enkele locaties een aanwijzing verkregen voor de aanwezigheid van spermavloeistof. De meest kansrijke locaties zijn bemonsterd. Deze locaties liggen in de twee door de Politie gemarkeerde gebieden. De bemonsteringen - van twee locaties aan de binnenzijde van de slip - zijn als AAJU8432NL#01 en #02 veiliggesteld voor een DNA-onderzoek en een (nader) onderzoek naar de aanwezigheid van bloed en sperma(vloeistof). Hierbij is in beide bemonsteringen bloed aangetroffen en is in beide bemonsteringen een aanwijzing verkregen voor de aanwezigheid van spermavloeistof. Bij het DNA-onderzoek wordt de hoeveelheid geïsoleerd DNA bepaald. Bij deze bepaling is in de bemonsteringen AAJU8432NL#01 en #02 een aanwijzing verkregen voor een relatief geringe hoeveelheid mannelijk DNA
.
- Een schriftelijk bescheid, te weten een deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 16 mei 2018 met zaaknummer 2017.07.24.110 (aanvraag 004), opgemaakt door ing. [deskundige] (aanvullend dossier, dossierpagina’s 23-26)
Dit deskundigenrapport houdt onder meer - zakelijk weergegeven - het volgende in:
Om meer genetische informatie over de mannelijke donor(en) in bemonsteringen AAJU8432NL#01 en #02 van twee locaties aan de binnenzijde van de slip, ter hoogte van het kruis te verkrijgen, is het DNA in deze bemonsteringen onderworpen aan een
Y-chromosomaal DNA-onderzoek. Om een vergelijkend Y-chromosomaal DNA-onderzoek te kunnen uitvoeren is het referentiemonster RABQ5743NL van verdachte [verdachte] (geboren op [geboortedatum] ) eveneens onderworpen aan een Y-chromosomaal DNA-onderzoek.
Van het mannelijk DNA in de bemonsteringen AAJU8432NL#01 en #02 zijn met elkaar matchende Y-chromosomale DNA-profielen verkregen. Het Y-chromosomale DNA-profiel van verdachte [verdachte] RABQ5743NL matcht met deze Y-chromosomale
DNA-profielen. Dit betekent dat de bemonsteringen AAJU8432NL#01 en #02 een relatief geringe hoeveelheid mannelijk DNA bevatten dat afkomstig kan zijn van verdachte [verdachte] , of van een in de mannelijke lijn aan verdachte [verdachte] verwante man. Voor het vaststellen van de bewijskracht van de aangetroffen Y-chromosomale match met verdachte [verdachte] is het van belang om te weten hoe zeldzaam de matchende
Y-chromosomale DNA-profielen zijn. Hoe zeldzamer de matchende Y-chromosomale DNA-profielen, hoe groter de bewijskracht van de match.
Hiertoe is het matchende Y-chromosomale DNA-profiel op 14 mei 2018 met ruim 156 duizend Y-chromosomale DNA-profielen vergeleken. Deze profielen betreffen
Y-chromosomale DNA-profielen van mannen uit verschillende en over de gehele wereld verspreide bevolkingsgroepen.
Om de bewijskracht van de match te kunnen formuleren in verbale termen van waarschijnlijkheid is het onderstaand hypothesepaar beschouwd.
Hypothese 1:Het mannelijk DNA in de bemonsteringen AAJU8432NL#01 en #02 is afkomstig van verdachte [verdachte] of van een in de mannelijke lijn aan de verdachte verwante man.
Hypothese 2:Het mannelijk DNA in de bemonsteringen AAJU8432NL#01 en #02 is niet afkomstig van verdachte [verdachte] , maar van een willekeurig gekozen, niet in de mannelijke lijn aan de
verdachte verwante man.
De verkregen resultaten zijn
zeer veel waarschijnlijkerals hypothese 1 waar is, dan als hypothese 2 waar is.

Voetnoten

1.Een proces-verbaal van aangifte van [getuige (moeder)] namens [slachtoffer] , opgemaakt door Politie Eenheid Noord-Holland d.d. 7 augustus 2017 (dossierpagina’s 19-20).
2.Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige (zus)] , opgemaakt door Politie Eenheid Noord-Holland d.d. 26 september 2017 (dossierpagina 72).
3.Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] , opgemaakt door Politie Eenheid Noord-Holland d.d. 13 augustus 2017 (dossierpagina 45).