ECLI:NL:RBNHO:2019:1981

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 februari 2019
Publicatiedatum
12 maart 2019
Zaaknummer
C/15/284228 / HA RK 19/19
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van de rechter in een strafzaak

Op 25 februari 2019 heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, een verzoek tot wraking afgewezen dat was ingediend door een verzoeker in een strafzaak. Het verzoek was gericht tegen mr. I.S. Burggraaff, de rechter die de hoofdzaak behandelde. De verzoeker had zijn wrakingsverzoek ingediend op 30 januari 2019, naar aanleiding van een zitting op 28 januari 2019. Hij stelde dat de rechter het sepot van een eerdere zaak niet relevant had geacht voor de huidige strafzaak, die betrekking had op doorrijden na een ongeval. De verzoeker vond ook dat er onvoldoende aandacht was besteed aan de gang van zaken rondom zijn rijbewijs en dat de rechter onterecht had ingestemd met het aanhouden van de zaak om de zoon van de verzoeker te horen.

De rechter, mr. I.S. Burggraaff, heeft in haar schriftelijke reactie aangegeven geen grond voor wraking te zien. Tijdens de zitting van de wrakingskamer op 25 februari 2019 zijn zowel de verzoeker als de rechter gehoord. De wrakingskamer heeft beoordeeld of er sprake was van feiten of omstandigheden die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel konden trekken. De wrakingskamer concludeerde dat de feiten en omstandigheden die door de verzoeker naar voren waren gebracht, geen grond opleverden voor het oordeel dat de rechter vooringenomen was.

De rechtbank heeft het verzoek tot wraking afgewezen en bepaald dat het proces in de hoofdzaak voortgezet kan worden. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

/
Wrakingskamer
Zaaknummer / rekestnummer: C/15/284228 / HA RK 19/19
Beslissing van 25 februari 2019
op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker.
Het verzoek is gericht tegen:
mr. I.S. Burggraaff,
hierna te noemen: de rechter.

1.Procesverloop

1.1
Verzoeker heeft bij brief, ingekomen op 30 januari 2019, schriftelijk de wraking verzocht van de rechter in de bij deze rechtbank, afdeling Publiekrecht, sectie straf, locatie Alkmaar aanhangige strafzaak met als parketnummer 15/250026-17, hierna te noemen: de hoofdzaak, welke ter terechtzitting van 28 januari 2019 is behandeld.
1.2
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft bij schrijven van 19 februari 2019 op het verzoek gereageerd.
1.3
Verzoeker heeft bij brief van 22 februari 2019 zijn schriftelijk verzoek aangevuld.
1.4
Het verzoek is vervolgens behandeld ter zitting van de wrakingskamer van 25 februari 2019. Verzoeker en de rechter zijn gehoord.

2.Het standpunt van verzoeker

Verzoeker heeft ter onderbouwing van het verzoek – samengevat – aangevoerd dat de rechter het sepot van de zaak tegen hem wegens rijden onder invloed ten onrechte niet relevant heeft geacht voor de huidige strafzaak, die betrekking heeft op doorrijden na een ongeval. Daarnaast is bij de behandeling van zijn zaak ter zitting van 28 januari 2019 onvoldoende aandacht besteed aan de gang van zaken met betrekking tot de inname en teruggave van zijn rijbewijs. Tot slot is onbegrijpelijk dat de rechter heeft ingestemd met het verzoek van de officier van justitie om de behandeling van de strafzaak aan te houden teneinde de zoon van verzoeker te horen, nu diens verklaring nimmer een garantie kan opleveren met betrekking tot de kwestie wie de bestuurder was.
In de schriftelijke aanvulling op het verzoek heeft verzoeker nog gesteld dat in het proces-verbaal van de zitting niet is opgenomen dat de zaak wegens rijden onder invloed is geseponeerd en dat dit is gebeurd omdat niet kon worden vastgesteld dat verzoeker de bestuurder was.
Ter zitting van de wrakingskamer heeft verzoeker het verzoek nader toegelicht. Na daarop te zijn gewezen, verklaarde hij dat hij over het hoofd heeft gezien dat in het proces-verbaal van de zitting van 28 januari 2019 wel is opgenomen dat de zaak wegens rijden onder invloed is geseponeerd.

3.Het standpunt van de rechter

De rechter heeft in haar schriftelijke reactie aangegeven dat zij geen grond voor wraking ziet. Ter zitting in de hoofdzaak is naar de wens van verzoeker ruimte geweest voor bespreking van de gang van zaken omtrent de inname en teruggave van het rijbewijs van verzoeker, ook al behelsde dit niet de kern van de zaak. De visie van verzoeker omtrent het tenlastegelegde is eveneens besproken, te meer nu hij daarover nog niet was gehoord door de politie. Verzoeker heeft zich tegen het doen van aanvullend onderzoek, zoals verzocht door de officier van justitie, niet verzet.
Ten behoeve daarvan is de behandeling van de zaak aangehouden tot een latere datum. Vanwege het zittingsrooster zal een andere rechter op die zitting de behandeling voortzetten.
Ter zitting heeft de rechter daaraan toegevoegd dat het nader onderzoek niet in het nadeel van verzoeker hoeft te zijn.

4.De beoordeling

4.1
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (de zogenaamde subjectieve toets). Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid (de zogenaamde objectieve toets).
Het subjectieve oordeel van verzoeker is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk maar niet doorslaggevend.
4.2
Het wrakingsverzoek heeft onder meer betrekking op de beslissing van de rechter om de behandeling van de strafzaak aan te houden en de zoon van verzoeker te horen, in verband met het verweer van verzoeker. Deze beslissing dient te worden aangemerkt als een tussenbeslissing. Het is vaste rechtspraak dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in strafzaken meebrengt dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. De wrakingskamer komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing. Bij betwisting van die beslissing is het oordeel daarover voorbehouden aan de rechter in hoger beroep. Dit geldt ook voor de motivering van de (tussen)beslissing. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.
De wrakingskamer is van oordeel dat dit hier niet het geval is.
4.3
Daarnaast is aangevoerd dat de rechter onvoldoende aandacht heeft besteed aan de gang van zaken omtrent de inbeslagname en teruggave van het rijbewijs en het sepot niet relevant heeft geacht.
Op welke wijze de rechter de ondervraging voert en welke punten aan de orde worden gesteld is aan de behandelend rechter. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de behandelend rechter daarbij de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt. Daarbij merkt de wrakingskamer op dat de rechter terecht heeft opgemerkt dat het nadere onderzoek ook in het voordeel van verzoeker zou kunnen blijken te zijn.
4.4
De feiten en omstandigheden die verzoeker ter onderbouwing van zijn verzoek naar voren heeft gebracht, leveren dus geen grond op voor het oordeel dat hier sprake is van vooringenomenheid van de rechter, zodat het verzoek tot wraking zal worden afgewezen.

5.Beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot wraking van de rechter af;
beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechter en de wederpartij in de hoofdzaak een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden;
beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek en beveelt dat die zaak daartoe in handen wordt gesteld van de voorzitter van het team strafrecht, locatie Alkmaar.
Deze beslissing is gegeven door mr. L.J. Saarloos, voorzitter, mr. B. Liefting-Voogd en mr. M.S. Lamboo, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. N. de Roo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2019.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.