ECLI:NL:RBNHO:2019:1964

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 maart 2019
Publicatiedatum
11 maart 2019
Zaaknummer
C/15/275609 / HA ZA 18-428
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over erfgrens en verkrijgende verjaring onder oud BW

In deze zaak, die zich afspeelt in Alkmaar, betreft het een burengeschil over de erfgrens tussen twee percelen. De eisers, eigenaren van perceel 4121, vorderen dat de juridische grens tussen hun perceel en dat van de gedaagden, eigenaren van perceel 4093, wordt vastgesteld op de kadastrale erfgrens. De gedaagden hebben echter een deel van het perceel van de eisers in bezit genomen en beroepen zich op verkrijgende verjaring. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagden sinds 1965 ongestoord en openbaar bezit hebben gehad van de betwiste strook grond, wat hen in staat stelt om zich te beroepen op verjaring. De rechtbank oordeelt dat de eisers moeten bewijzen dat de gedaagden na 2007 een groter stuk van het perceel 4121 in bezit hebben genomen dan voorheen. De zaak is aangehouden voor bewijslevering, waarbij de eisers de mogelijkheid hebben om getuigen te horen of bewijsstukken over te leggen. De rechtbank heeft het verzoek van de eisers om tussentijds hoger beroep open te stellen afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/275609 / HA ZA 18-428
Vonnis van 13 maart 2019
in de zaak van

1.[eiser] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. R.J. van Velzen te Alkmaar,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. S. Smit te Alkmaar.
Partijen zullen hierna (in enkelvoud) [eisers] en [gedaagden] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • dagvaarding van 14 juni 2018, met producties
  • conclusie van antwoord in conventie, eis in reconventie, met producties
  • het tussenvonnis van 5 september 2018
  • de conclusie van antwoord in reconventie, alsmede wijziging van eis
  • het proces-verbaal van descente en comparitie van 28 januari 2019
  • de brief van 6 februari 2019 van mr. Smit, met opmerkingen over het proces-verbaal
  • de brief van 7 februari 2019 van mr. Van Velzen, met opmerkingen over het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagden] is sinds 1998 eigenaar van de woning aan de [adres 1] . [eisers] is sinds 15 juli 2016 eigenaar van de woning aan de [adres 2] in Bergen. [gedaagden] is op 14 augustus 2009 tevens eigenaar geworden van het perceel met kadastraal nummer 4093. Dat grenst aan perceel 4121 van [eisers] .
2.2.
Kadastrale uitmeting op 17 juli 2017 heeft uitgewezen dat de huidige feitelijke erfgrens tussen de percelen 4093 en 4121 niet loopt over de kadastrale erfgrens. De huidige feitelijke erfgrens loopt evenwijdig aan de zijmuur van de garage op het perceel van [gedaagden] , richting [adres 2] . Op het perceel van [eisers] betreft dat bij het begin van de garage van [gedaagden] een breedte van 68 cm. Deze grens loopt door tot voor aan de weg, de [adres 2] . In totaal gaat het om ongeveer 18 m2.
In de hieronder opgenomen kadastrale kaart van 17 juli 2017 staat de schuur van [gedaagden] links boven geprojecteerd. De [adres 2] bevindt zich rechts. De afkorting “spr” staat voor spijker. De landmeter van het kadaster heeft deze op de kadastrale erfgrens ingeslagen. Deze spijkers waren ten tijde van de descente ook waarneembaar.

3.De vordering in conventie

3.1.
[eisers] vordert, uitvoer bij voorraad, na wijziging van eis:
Primair
I. Te verklaren voor recht dat de juridische grens tussen de percelen van partijen ongewijzigd overeenkomt met de kadastrale erfgrens tussen de percelen 4121 en 4093, zoals ingetekend op de als producties 1 en 2 aan de dagvaarding gehechte kadastrale tekeningen.
II. Te verklaren voor recht dat gedaagden onrechtmatig jegens eisers hebben gehandeld en ook thans nog handelen, door de ingebruikneming en -houding van een deel van het aan eisers in eigendom toebehorende perceel 4121.
III. Gedaagden hoofdelijk te verplichten om al hetgeen zij op het perceel van eisers hebben geplant, gebouwd of anderszins hebben aangebracht, waaronder ook al datgene wat zij aan de (muur van de) opstal van eisers hebben bevestigd, binnen vier weken na het betekenen van het in deze zaak te wijzen vonnis te verwijderen en verwijderd te houden op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,-- voor iedere dag, een dagdeel daaronder begrepen, dat gedaagden in gebreke blijven om aan deze verplichting te voldoen.
IV. Gedaagden hoofdelijk te verplichten de onrechtmatige toestand bestaande in het rechtstreeks afwateren van hun schuurtje / bijgebouw tegen de muur van eisers op te heffen en opgeheven te houden, binnen vier weken na het betekenen van het in deze zaak te wijzen vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,-- voor iedere dag, een dagdeel daaronder begrepen, dat gedaagden in gebreke blijven om aan deze verplichting te voldoen.
Subsidiair
V. Gedaagden voorwaardelijk, indien en voorzover de rechtbank in goede justitie tot het oordeel zou komen dat gedaagden door verjaring eigenaars van een deel van perceel 4121 zouden zijn geworden, te veroordelen om dit deel van het perceel, door de rechtbank nader te omschrijven, aan eisers weer in eigendom over te dragen en op de voet van artikel 3:300 BW te bepalen dat de uitspraak van uw rechtbank in de plaats treedt van de ter zake vereiste akte van levering.
VI. Gedaagden hoofdelijk te verplichten om al hetgeen zij op het sub IV. (de rechtbank begrijpt V.) bedoelde aan eisers terug over te dragen deel van perceel 4093 hebben geplant, gebouwd of anderszins hebben aangebracht, waaronder ook al datgene wat zij aan de (muur van de) opstal van eisers hebben bevestigd, binnen vier weken na het betekenen van het in deze zaak te wijzen vonnis te verwijderen en verwijderd te houden op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,-- voor iedere dag, een dagdeel daaronder begrepen, dat gedaagden in gebreke blijven om aan deze verplichting te voldoen.
VII. Gedaagden hoofdelijk te verplichten de onrechtmatige toestand bestaande in het rechtstreeks afwateren van hun schuurtje / bijgebouw tegen de muur van eisers op te heffen en opgeheven te houden, binnen vier weken na het betekenen van het in deze zaak te wijzen vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,-- voor iedere dag, een dagdeel daaronder begrepen, dat gedaagden in gebreke blijven om aan deze verplichting te voldoen.
Primair en subsidiair
VIII. Gedaagden hoofdelijk te veroordelen in de kosten van dit geding, de nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf 14 dagen na betekening van het ten deze te wijzen vonnis tot aan de dag van algehele voldoening.
3.2.
[eisers] grondt zijn vorderingen op de stelling dat [gedaagden] een deel van het perceel met nummer 4121 onrechtmatig in bezit heeft genomen. Dat deel behoort [eisers] toe.
3.3.
[gedaagden] voert verweer.

4.De vordering in reconventie

4.1.
[gedaagden] vordert, uitvoerbaar bij voorraad:
in reconventie:
i. te verklaren voor recht dat [naam 1] door verjaring eigenaar is geworden van het onder randnummer 2 van de conclusie van antwoord in conventie omschreven strook grond en dat [gedaagden] als rechtsopvolger thans eigenaar is van die strook grond;
ii. het ten deze te wijzen vonnis uit te spreken in zodanige vorm dat dit vonnis inschrijfbaar is in de openbare registers van het Kadaster;
in conventie en reconventie:
iii. [eisers] te veroordelen in de kosten van de procedure, te voldoen binnen twee weken na betekening van het te wijzen vonnis, bij gebreke waarvan het bedrag aan proceskosten vermeerderd zal worden met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na de datum van betekening tot aan de dag van algehele voldoening;
iv. [eisers] te veroordelen in de na het vonnis ontstane kosten, begroot op € 205,- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen veertien dagen na aanschrijving van het vonnis is voldaan en vervolgens betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag aan € 68,- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dat na de datum van betekening tot aan de dag van algehele voldoening.
4.2.
Voor de onderbouwing van de vordering verwijst [gedaagden] naar zijn stellingen en verweer in conventie. Die komen erop neer dat de rechtsvoorganger van [gedaagden] het desbetreffende stuk van perceel nummer 4121 na afspraak in 1965 in bezit heeft genomen en door verkrijgende verjaring daarvan eigenaar is geworden.
4.3.
[eisers] voert verweer.

5.De opmerkingen van partijen over het proces-verbaal

5.1.
Partijen hebben in hun brieven van 6 en 7 februari 2019 een aantal opmerkingen gemaakt over het opgemaakte proces-verbaal van descente en comparitie. De rechtbank is het eens met de hierna volgende – relevante – wijzigingen.
5.2.
Bij aanvang van de descente is de situatie aan het begin van de oprit van [eisers] (zie foto 3 in het proces-verbaal) vergeleken met een foto, die bij productie 7 bij de dagvaarding in het geding is gebracht. Mr. Van Velzen heeft erop gewezen dat het pad er nog hetzelfde bij lag als ten tijde van de aanwezigheid van de coniferenhaag, maar dat de strook gras nu volledig ontbreekt.
5.3.
Mr. Van Velzen heeft tijdens de comparitie na de descente opgemerkt dat de heer [gedaagden] bij de descente gezegd heeft dat hij een oprit van vier meter wenste, maar dat dat minder is geworden omdat de boom binnen de vier meter stond. Mr. Van Velzen heeft voorts opgemerkt dat tijdens de descente gemeten is en vastgesteld is dat de afstand tussen de haag en de buitenzijde van de boom 4.60 meter is.
De rechtbank voegt daar aan toe dat de rechter heeft gemeten dat de afstand tussen de erfafscheiding en de binnenzijde van de boom ongeveer 4.05 meter is.
5.4.
Tijdens de descente is geconstateerd dat overbuurman [naam 2] de haag of erfafscheiding vanuit zijn huis niet direct kan zien.
5.5.
[gedaagden] heeft tijdens de descente verklaard dat het tegelpad aan zijn kant in 2009 opnieuw is bestraat en sinds die tijd niet meer is gewijzigd.

6.De beoordeling

in conventie en in reconventie

6.1.
Deze procedure gaat over de vraag aan wie de strook grond toebehoort tussen de feitelijke en de kadastrale erfgrens tussen de percelen 4093 en 4121. Gelet op de samenhang van de vorderingen in conventie en reconventie zullen deze gezamenlijk worden besproken.
6.2.
In 1965 is op het perceel [adres 2] (nummer 4121) een bakkerij gebouwd. De toenmalige eigenaar van dit perceel, de heer [naam 3] , heeft in die periode overleg gevoerd met de toenmalige eigenaar van het perceel van de buurman aan de [adres 3] , de heer [naam 1] . [gedaagden] stelt dat de huidige erfgrens is geplaatst op de plaats, die partijen in 1965 zijn overeengekomen (en die dus afwijkt van de kadastrale erfgrens). De buren wilden voorkomen dat indien een schutting precies op de kadastrale grens zou worden geplaatst, er een strook grond open zou blijven achter de nieuwe bakkerij. Als tegenprestatie voor de eigendomsoverdracht van de grond zou [naam 1] de kosten van het plaatsen van de schutting voor zijn rekening nemen, aldus [gedaagden] .
6.2.1.
Op verzoek van [gedaagden] heeft de heer [naam 3] op 19 december 2017 de volgende verklaring ondertekend:
“Verklaring afgegeven door dhr. [naam 3] indertijd (1965) wonende en eigenaar van [adres 2] te Bergen (NH)
In 1965 is korte tijd na de bouw van de bakkerij op het perceel van [adres 2] een nieuwe grensafscheiding tussen [adres 3] en [adres 2] tot stand gekomen.
In het verlengde van de zijmuur van de nieuwe bakkerij is een strookje grond door de eigenaar van [adres 3] verkregen met als tegenprestatie het plaatsen van een schutting. Eigenaar van [adres 3] was indertijd de heer [naam 1] .
Schriftelijk is afgesproken dat de heer [naam 1] de schutting zou plaatsen.
De heer [naam 1] heeft de schutting geplaatst en de kosten hiervan voor zijn rekening
genomen. Deze schutting vormde indertijd de erfgrens.
De erfgrens die indertijd is afgesproken is overeenkomstig de huidige erfgrens op 19-12-2017.”
6.2.2.
Op verzoek van [gedaagden] heeft ook de zoon van toenmalige – inmiddels overleden – eigenaar [naam 1] een gelijkluidende verklaring op 19 december 2017 ondertekend (zij het dat de voorletter F. is gewijzigd in L.).
Verkrijgende verjaring
6.3.
Vaststaat dat er geen juridische eigendomsoverdracht heeft plaatsgevonden. Er heeft geen levering plaatsgevonden, omdat een notariële akte niet is opgemaakt. De noodzakelijke inschrijving daarvan in het kadaster heeft dus ook niet plaatsgevonden.
6.3.1.
[gedaagden] beroept zich echter op verkrijgende verjaring en stelt dat [naam 1] het stukje grond in 1965 in bezit heeft genomen en dat dat bezit tot de dag van vandaag heeft voortgeduurd, ook gedurende de periode na 2009 in welk jaar [gedaagden] het perceel 4093 in van [naam 1] heeft gekocht.
6.3.2.
[eisers] betwist het bezit en stelt dat buurman [naam 1] de strook grond slechts met toestemming van [naam 3] in gebruik heeft gehad. Verjaring is dan niet aan de orde.
6.4.
De rechtbank overweegt hierover het volgende.
  • De bewoordingen van de hiervoor onder 6.2.1 en 6.2.2 geciteerde verklaringen wijzen niet op het enkele gebruik van het stuk grond, maar wel op het bezit ervan. Zowel het woord “verkregen”, als de genoemde “tegenprestatie” wijzen daar op.
  • Daar komt bij dat [gedaagden] het bezit heeft onderbouwd door niet alleen te verwijzen naar het plaatsen van voornoemde schutting in 1965, maar ook naar de garage die [naam 1] in 1973 heeft gebouwd. Die garage werd tegen de bakkerij van [naam 3] aan gebouwd en dus gedeeltelijk over de kadastrale erfgrens. Daarmee staat vast dat de toenmalige garage deels op het perceel van [eisers] is gebouwd.
  • Dat komt weer overeen met de verleende bouwvergunning in 1973, waar als voorwaarde werd gesteld dat de door [naam 1] te bouwen garage tegen de bestaande schuur (van [naam 3] ) moest worden gebouwd. [gedaagden] heeft de kadastrale kaart overgelegd, die onderdeel uitmaakte van de bouwvergunning. Daarop is te zien dat de toen toegepaste erfgrens loopt van de hoek van de bakkerij in een rechte lijn naar de [adres 2] .
  • Ten slotte is niet weersproken dat [naam 1] de grond aan zijn zijde van de schutting altijd heeft gebruikt, onder meer als toegangspad om naar zijn garage te gaan.
6.5.
Naar het oordeel van de rechtbank staat op grond van het voorgaande voldoende vast dat [naam 1] vanaf 1965 het voortdurend, onafgebroken, ongestoord, openbaar en niet dubbelzinnig bezit heeft gehad van de strook grond, zoals vereist op grond van het destijds toepasselijke art. 1992 (oud) BW. Dat bezit was te goeder trouw, gelet op de afspraak tussen de toenmalige buren. [naam 1] beschouwde zich als rechthebbende en mocht zich ook redelijkerwijs als zodanig beschouwen. Het feit dat de afspraak en de gevolgen ervan niet in het kadaster zijn ingeschreven, maakte onder het oude recht niet dat [naam 1] daarmee te kwader trouw was. Wel leidde deze omissie tot het ontbreken van een “wettige titel” en dus ertoe dat de verjaringstermijn geen 20 jaar, maar volgens het tweede lid van art. 2000 (oud) BW 30 jaar bedroeg.
Gelet op het vanaf 1 januari 1992 geldende art. 3:99 BW en het toepasselijke overgangsrecht (art. 73 lid 1 Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek) is de strook grond op 1 januari 1993 eigendom van [naam 1] geworden.
Het beroep van [gedaagden] op de verkrijgende verjaring slaagt dus.
Plaats van de huidige feitelijke erfgrens
6.6.
Vooropgesteld wordt dat de feitelijke erfgrens zich op dit moment op dezelfde plaats bevindt als in 2016, toen [eisers] de woning aan de [adres 2] heeft gekocht. De echtgenote van [eisers] , [eiseres] , verklaarde op de comparitie dat zij het pand had bekeken en op dezelfde dag gekocht. Zij beschouwde het als een “opknapwoning”.
6.7.
Uit de overgelegde stukken en verklaringen volgt dat de in 1965 door [naam 1] opgerichte schutting op enig moment is verwijderd en dat er toen een coniferenhaag is geplant. Partijen verschillen van mening over de gang van zaken daarna.
6.7.1.
[eisers] stelt zich op het standpunt dat de erfgrens niet op dezelfde plaats loopt als destijds in 1965. Dat standpunt wordt onderbouwd door verklaringen van de heer [naam 4] , die verklaart van 2005 tot 2007 aan de [adres 2] te hebben gewoond (in de studio achter de woning van [eisers] ) en dat er toen ruimte zat tussen de studio en de erfgrens. Ook stelt hij zelf de coniferenhaag in die periode te hebben geplant en onderhouden.
[eisers] concludeert daarom dat de huidige erfafscheiding pas ná 2007 op de huidige plaats is gezet.
6.7.2.
[gedaagden] heeft verklaringen in het geding gebracht van vijf omwonenden, die verklaren dat de coniferenhaag tussen [adres 2] en [adres 3] in de jaren 80 door de familie [naam 1] is geplaatst en meer dan 30 jaar op die plek heeft gestaan.
[gedaagden] heeft, zoals hiervoor vermeld, in 2009 een strook grond gekocht van de eigenaar van [adres 3] . Dat was de heer [naam 5] , sinds 4 november 2008 eigenaar. In een schriftelijke verklaring stelt de heer [naam 5] het volgende:

Bij de afsplitsing en verkoop van de strook grond - het huidige perceel met nummer 4093 - in augustus 2009 aan [eisers] is uitgegaan van de de facto erfgrens zoals ik die heb aangetroffen bij de koop in 2008. Hierbij is zorgvuldig gehandeld in overleg met de toenmalige eigenaar van [adres 2] , de heer [naam 6] , en met de heer [naam 7] , landmeter van het kadaster. De de facto erfgrens betrof een bestaande volwassen coniferenhaag, aan de zijde van het perceel [adres 2] . Op de onderstaande foto uit 2009 van het betreffende gedeelte van het perceel [adres 3] is deze coniferenhaag te zien ter linkerzijde van de garage met tevens zichtbaar de achterliggende schuur. Het is duidelijk waarneembaar dat er nog ruimte is tussen de garage en de verst uitstaande takken van de haag en daarmee ook de stammen van de coniferenrij die de feitelijke erfgrens vormen. (…)
Er was geen opening in de coniferenhaag of andere toegang waardoor de eigenaar of een bewoner van [adres 2] nog gebruik had kunnen maken van deze smalle strook grond.”
6.8.
De stelling van [eisers] komt erop neer dat [gedaagden] op enig moment na 2007
– [eisers] veronderstelt augustus 2009 – een groter stuk van het perceel 4121 in bezit heeft genomen dan daarvoor het geval was met de eerdere schutting en latere coniferenhaag. Met andere woorden, toen heeft [gedaagden] zich een groter deel van perceel 4121 toegeëigend. Uitgaande van het hiervoor onder 6.5 gegeven oordeel rust de bewijslast van die stelling op [eisers] . Gelet op de gemotiveerde betwisting door [gedaagden] zal [eisers] in de gelegenheid worden gesteld het verlangde bewijs te leveren.
Bij die bewijslevering zal ook aan de orde kunnen komen de plaats van het aanvankelijk aanwezige gemetselde muurtje.
6.9.
Partijen hebben tijdens de comparitie aan de rechter verzocht om een voorlopig oordeel over het geschil te geven. Dat heeft de rechter gedaan. De advocaat van [eisers] heeft vervolgens direct aansluitend aan dat oordeel verzocht om tussentijds hoger beroep open te stellen van de beslissing in dit tussenvonnis, als dat gelijk zou zijn aan het voorlopig oordeel.
Dit vonnis komt op het punt van de verkrijgende verjaring en de bewijslast overeen met het gegeven voorlopig oordeel.
In het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om af te wijken van het wettelijk uitgangspunt om geen hoger beroep open te stellen tegen tussenvonnissen.
Het verzoek zal daarom worden afgewezen.

7.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
7.1.
draagt [eisers] op te bewijzen dat [gedaagden] op enig moment na 2007 een groter stuk van het perceel 4121 in bezit heeft genomen dan daarvoor het geval was met de eerdere schutting en latere coniferenhaag,
7.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
27 maart 2019voor uitlating door [eisers] of hij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel,
7.3.
bepaalt dat [eisers] , indien hij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel
bewijsstukkenwil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,
7.4.
bepaalt dat [eisers] , indien hij
getuigenwil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden mei 2019 tot en met juli 2019 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
7.5.
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. L.J. Saarloos in het gerechtsgebouw te Alkmaar aan Kruseman van Eltenweg 2,
7.6.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
7.7.
wijst af het verzoek van [eisers] om tussentijds hoger beroep van dit vonnis open te stellen,
7.8.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. Saarloos en in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2019. [1]
FORMULIER DATUMBEPALING
Lokale instructie aan concipiënt, bijv:
Instructies aan de concipiënt: print dit formulier uit en lever het samen met het griffiedossier en de uitspraak in bij de griffiemedewerker die met de datumbepaling is belast.
Na het uitprinten mag je dit formulier verwijderen uit dit bestand. Het moet in ieder geval zijn verwijderd in de definitieve versie van de uitspraak, die wordt opgeslagen in de map met uitgesproken vonnissen.
Standaardtekst waarbij via de wizard gegevens uit de beslissing worden ingevuld (zaaknummer hoeft niet omdat dat al in de koptekst staat):
LET OP: het bestand "formulier datumbepaling 2" is nodig omdat daarin andere velden worden gebruikt.
Uitspraak: 13 maart 2019
Rechter zitting: mr. L.J. Saarloos
Plaats zitting: gerechtsgebouw
Als de hierna vermelde documentvariabelen uit dit formulier worden verwijderd, moeten ze ook uit het variabelenoverzicht worden verwijderd om te voorkomen dat ze later als niet ingevulde variabelen problemen opleveren (knop Invoegen documentvariabelen op de werkbalk Justword Beheer, klik op huidige document, klik op te overbodige variabelen en dan op Verwijderen)
Standaardtekst te gebruiken door rechtbanken die het verhinderdagensysteem hanteren:
Roldatum opgave verhinderdata: 27 maart 2019
Verhinderdata van mei 2019 tot juli 2019
Hier lokale instructies opnemen t.b.v. de ontvanger van dit formulier. Let op dat dit formulier voor alle soorten zittingen wordt gebruikt. Bijvoorbeeld:
Zittingzaal: klein
Bijstand parketpolitie: nee
Dienstwagen reserveren: nee
Wensen ivm griffier:
Wensen ivm termijn waarop zitting gepland wordt:
Wensen ivm duur zitting:
Overige wensen / instructies:

Voetnoten

1.type: LJS