ECLI:NL:RBNHO:2019:1932

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 februari 2019
Publicatiedatum
8 maart 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 2792
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen; onderzoek aangiftegedrag; specifieke zorgkosten

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 28 februari 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, [X], en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2012, 2013 en 2014, die door de inspecteur zijn opgelegd. De inspecteur had aanleiding gezien om vragen te stellen over het aangiftegedrag van de gemachtigde van eiseres, wat leidde tot de navorderingsaanslagen. Eiseres betwistte de rechtmatigheid van deze aanslagen en stelde dat er geen ambtelijk verzuim was en dat de navorderingsaanslagen in strijd waren met het beleid van de Belastingdienst.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur geen vragen had gesteld over de aangiften en dat de aangiften niet ongebruikelijk waren. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur terecht had aangenomen dat de aangiften juist waren en dat er geen ambtelijk verzuim was. Eiseres had niet aangetoond dat zij recht had op de door haar gevraagde aftrekken voor specifieke zorgkosten, waaronder kleding en beddengoed. De rechtbank verklaarde de beroepen van eiseres ongegrond en bevestigde de navorderingsaanslagen.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van zowel de belastingplichtige als de inspecteur in het proces van belastingheffing en de voorwaarden waaronder navorderingsaanslagen kunnen worden opgelegd. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur bevoegd was om de navorderingsaanslagen op te leggen en dat de bezwaren van eiseres niet gegrond waren.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 18/2792, 18/2793 en 18/2507

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 februari 2019 in de zaak tussen

[X] , wonende te [Z] , eiseres

(gemachtigde: J.A. Klaver),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft met dagtekening 19 augustus 2017 aan eiseres voor de jaren 2012, 2013 en 2014 afzonderlijke navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.031, € 24.674 en € 25.223
Verweerder heeft bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar de navorderingsaanslagen voor de jaren 2012, 2013 en 2014 verminderd en berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.811, € 24.248 en € 24.260.
Eiseres heeft daartegen afzonderlijke beroepen ingesteld.
Verweerder heeft afzonderlijke verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 januari 2019 te Haarlem.
Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden mr. W. van Wendel de Joode en mr. M. Gomes.

Overwegingen

Feiten
1. Namens eiseres heeft haar gemachtigde aan de hand van de hierna opgenomen gegevens aangiften ib/pvv over de jaren 2012, 2013 en 2014 ingediend.
2012
2013
2014
belastbaar inkomen box 1
€ 26.111
€ 22.465
€ 23.430
in aftrek genomen specifieke zorgkosten
€ 920
€ 1.578
€ 2.444
bestaande uit:
medicijnen
€ 200
€ 60
€ 89
hulpmiddelen
€ 59
vervoer
€ 25
€ 25
€ 52
dieet
€ 100
€ 100
€ 100
kleding en beddengoed
€ 620
€ 930
€ 930
genees- en heelkundige hulp
€ 122
€ 570
€ 1.240
2. Verweerder heeft geen vragen gesteld over deze aangiften en definitieve aanslagen over 2012, 2013 en 2014 overeenkomstig de aangiften opgelegd op respectievelijk 21 februari 2014, 10 april 2015 en 4 december 2015.
3. Met dagtekening 14 maart 2017 heeft verweerder eiseres vragenbrieven gestuurd. In deze brieven is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“Wij hebben onderzoek gedaan naar het aangifte gedrag van degene die uw aangifte inkomstenbelasting over 1 of meerdere van de jaren 2012 tot en met 2015 heeft ingediend. Daaruit is gebleken dat diegene voor meerdere personen aangiften met onjuiste aftrekposten heeft gedaan. Mogelijk geldt dat ook voor uw aangifte.”
Verweerder kondigt daarbij aan om de aangiften over 2012, 2013 en 2014 nader te beoordelen en verzoekt daartoe om nadere gegevens.
4. Verweerder heeft aanleiding gezien om niet alle door eiseres aangegeven specifieke zorgkosten in aftrek te accepteren. De volgende kosten zijn door verweerder geaccepteerd.
2012
2013
2014
geaccepteerde kosten voor
vervoer
€ 25
€ 25
€ 25
genees- en heelkundige hulp
€ 275
€ 520
€ 1.134
5. Na toepassing van een verhoging van 40% en toepassing van de drempel heeft het voorgaande geresulteerd in de volgende aftrek van specifieke zorgkosten.
2012
2013
2014
geaccepteerde aftrek specifieke zorgkosten
€ 0
€ 0
€ 651
6. Onder meer het voorgaande resulteerde in de volgende navorderingsaanslagen.
2012
2013
2014
Navorderingsaanslagen (inclusief belastingrente)
€ 449
€ 1.047
€ 462
7. In uitspraak op bezwaar heeft verweerder de volgende specifieke zorgkosten in aftrek toegelaten.
2012
2013
2014
geaccepteerde kosten voor
vervoer
€ 25
€ 25
€ 25
genees- en heelkundige hulp
€ 275
€ 520
€ 1.229
kleding beddengoed
€ 310
€ 310
€ 620
8. Na toepassing van een verhoging van 40% en toepassing van de drempel heeft het voorgaande geresulteerd in de volgende aftrek van specifieke zorgkosten:
2012
2013
2014
€ 108
€ 426
€ 1.614

Geschil9. In geschil is of de navorderingsaanslagen terecht zijn opgelegd.

10. Eiseres stelt van niet. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vermindering van de aanslagen overeenkomstig de ingediende aangiften. Eiseres heeft daarnaast verzocht om toekenning van proceskostenvergoedingen.
11. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.
12. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
Nieuw feit?
13. Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan, indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag ten onrechte achterwege is gebleven of tot een te laag bedrag is vastgesteld, de inspecteur de te weinig geheven belasting navorderen. Een feit, dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is. Op verweerder rust de bewijslast aannemelijk te maken dat aan de vereisten van dit artikel is voldaan.
14. Daarbij heeft volgens vaste jurisprudentie te gelden dat verweerder bij het vaststellen van een aanslag in de ib/pvv mag uitgaan van de juistheid van de gegevens die een belastingplichtige in zijn aangifte heeft vermeld. Tot een nader onderzoek is hij in beginsel niet gehouden. Wel is hij tot een nader onderzoek gehouden, indien hij, na met een normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de aangifte, aan de juistheid van enig daarin opgenomen gegeven in redelijkheid behoort te twijfelen. De Hoge Raad spreekt ook van ‘een niet onwaarschijnlijke mogelijkheid’. Met andere woorden, verweerder is alleen dan verplicht de aangifte op een punt nader te onderzoeken wanneer het onwaarschijnlijk is dat de aangifte op dit punt juist is.
15. In het onderhavige geval mocht verweerder naar het oordeel van de rechtbank uitgaan van de juistheid van de aangiften ib/pvv 2012, 2013 en 2014 nu daarin geen exorbitant hoge bedragen bij de aftrek van specifieke zorgkosten stonden vermeld. De aangiften zijn dan ook niet zodanig ongebruikelijk dat onmiddellijk duidelijk moest zijn dat deze niet zonder onderzoek naar de juistheid ervan konden worden gevolgd. Nu de aangiften ook verder verzorgd oogden waren er voor verweerder dan ook geen beletselen de aangiften zonder verder onderzoek te volgen. De rechtbank komt tot het oordeel dat aan het vereiste van het nieuwe feit ten aanzien van alle drie de navorderingsaanslagen is voldaan.
Ambtelijk verzuim?
16. De namens eiseres geschetste omstandigheid dat het kantoor van haar gemachtigde, [A] , vanaf april 2015 onderwerp is van een strafrechtelijk onderzoek en aan een verscherpt onderzoek werd onderworpen omdat gebleken zou zijn dat medewerkers van het kantoor in de door hen verzorgde aangiften gefingeerde aftrekposten zouden hebben opgevoerd, rechtvaardigt niet de conclusie dat in die gevallen waarin een verscherpte controle achterwege is gebleven reeds daarom kan worden gesproken van een ambtelijk verzuim dat aan de bevoegdheid tot navordering in de weg staat. Verweerder heeft dienaangaande verklaard dat naar aanleiding van de gerezen verdenking in eerste instantie een beperkt onderzoek is ingesteld naar de juistheid van 173 door het kantoor van de gemachtigde ingediende aangiften ib/pvv. Op basis van de beantwoording van de in die zaken met dagtekening 30 juni 2015 verzonden vragenbrieven en het onderzoek naar de juistheid daarvan is vervolgens geconcludeerd dat een uitgebreider onderzoek naar de juistheid gerechtvaardigd was. Vanaf begin 2016 werden dan ook de digitaal ingediende aangiften die zijn voorzien van het beconnummer van gemachtigde en waarvan de aftrekposten boven een bepaald bedrag uitkwamen aan een onderzoek onderworpen. Nadat de papieren aangiften in het onderzoek van verweerder werden betrokken werd in maart 2017 het bedrag vanaf welke een nadere controle zou plaatsvinden aangepast. In het kader van dit bredere onderzoek zijn ook de vragenbrieven van 14 maart 2017 aan eiseres toegezonden. De rechtbank acht deze werkwijze van verweerder zorgvuldig en voldoende voortvarend.
17. Gelet op het voorgaande is de rechtbank in onderhavige zaak van oordeel dat pas voor het eerst sprake kan zijn van een
mogelijkambtelijk verzuim ten aanzien van definitieve aanslagen die zijn opgelegd vanaf begin 2016. Daar is in deze zaken geen sprake van. De definitieve aanslagen over 2012, 2013 en 2014 zijn respectievelijk op 21 februari 2014, 10 april 2015 en 4 december 2015 opgelegd.
De gemachtigde heeft er in dit kader op gewezen dat het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in eenzelfde situatie heeft geoordeeld dat er wel sprake was van ambtelijk verzuim. De gemachtigde heeft niet kenbaar gemaakt welke uitspraak dat is. De rechtbank is niet bekend met een uitspraak waarbij in een gelijke situatie als de onderhavige door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is geoordeeld dat er sprake is van ambtelijk verzuim. Deze grief faalt.
Zijn de navorderingsaanslagen opgelegd in strijd met intern beleid?
18. Ten aanzien de navorderingsaanslagen 2012 en 2014, met een navorderingsbedrag van € 449 respectievelijk € 462, heeft eiseres naar de rechtbank begrijpt een beroep gedaan op het beleid van de Belastingdienst waarbij vanaf 2011 als richtlijn wordt gehanteerd dat navorderingsaanslagen hoger dienen te zijn dan € 450 voordat wordt overgegaan tot het opleggen van een navorderingsaanslag. De navorderingsaanslag 2014 met een bedrag van € 462 bestaat voor € 32 uit belastingrente zodat het basisbedrag onder de drempel van € 450 valt. Door € 449 en € 462 na te vorderen handelt verweerder in strijd met zijn eigen beleid.
19. Kennelijk doet eiseres een beroep op het door verweerder overgelegde ‘Correctiebeleid 2.1’ , zoals verwoord in een intern notitie van de Belastingdienst van 30 maart 2011. Dit beroep kan niet slagen Weliswaar blijkt uit de notitie dat verweerder de bestendige gedragslijn hanteert dat bij geringe te betalen belastingbedragen – bij navorderingsaanslagen minder dan € 450 – niet tot navordering wordt overgegaan. In de notitie is evenwel ook opgenomen dat van het beleid kan worden afgeweken in die gevallen dat de belastingplichtige inspeelt op dit interne correctiebeleid. Verweerder kan worden gevolgd in zijn door eiseres niet dan wel onvoldoende weersproken stelling dat die situatie zich in het onderhavige geval voordoet.
Immers, met de eerder besproken grief van eiseres dat verweerder gehouden is alle aangiften ib/pvv van het kantoor van haar gemachtigde aan een verscherpt onderzoek te onderwerpen én dat het achterwege blijven van een dergelijk onderzoek een ambtelijk verzuim oplevert, betoogt eiseres in essentie zelf dat verweerder er niet van uit mag gaan dat deze aangiften juist, volledig en zonder voorbehoud zijn ingevuld.
20. Ten aanzien van de navorderingsaanslag 2014 heeft eiseres eveneens een beroep gedaan op het hier voornoemde beleid van de Belastingdienst.
21. Nu de navorderingsaanslag 2014 ziet op een bedrag van € 462 ziet de rechtbank niet in op welke wijze dit in strijd kan zijn met het correctiebeleid. Voor zover eiseres gevolgd wordt in haar stelling dat het bedrag aan navordering over 2014 vanwege het buiten beschouwing laten van de belastingrente van € 32, lager is dan € 450,-, dan geldt ook voor dit jaar hetgeen de rechtbank hierboven onder punt 18 en 19 heeft overwogen. Deze grief faalt.
22. Uit het vorenstaande vloeit voort dat verweerder bevoegd was tot het opleggen van de in geding zijnde navorderingsaanslagen.
Specifieke zorgkosten
23. De rechtbank constateert dat in bezwaar over de jaren in geding gedeeltelijk tegemoet is gekomen aan de bezwaren van eiser. Er zijn kosten in verband met vervoer, genees- en heelkundige hulp en kleding en beddengoed in aanmerking genomen. Voor alle in het geding zijnde jaren is een forfaitaire aftrekpost van € 310 in aanmerking genomen in verband met kleding en beddengoed van de zoon. In 2014 is daarnaast een aftrekpost van € 310 in aanmerking genomen voor kleding en beddengoed voor de partner van eiseres.
Kleding en beddengoed
24. In de beroepschriften heeft eiseres tegen de vastgestelde belastbare inkomens enkel ten aanzien van de navorderingsaanslag over het jaar 2013 een concrete grief geformuleerd ten aanzien van de aftrekpost kleding en beddengoed. De grief houdt in dat eiseres recht heeft op aftrek voor kleding en beddengoed voor haarzelf, haar partner en hun kind. Ter zitting heeft de gemachtigde in aanvulling daarop zich op het standpunt gesteld dat deze grief ook voor de jaren 2012 en 2014 geldt.
25. Op eiseres rust de last om aannemelijk te maken dat zij in aanmerking komt voor deze aftrekposten.
26. De rechtbank acht niet aannemelijk geworden dat eiseres – gelet op de gedetailleerde betwisting door verweerder in de uitspraken op bezwaar en ter zitting – is geslaagd in haar bewijslast. Gelet op verweerders gedetailleerde betwisting mocht van eiseres een nadere onderbouwing en toelichting worden verwacht. Het enkel (al dan niet pas ter zitting) stellen dat eiseres recht heeft op de aftrek, is daartoe onvoldoende.

Proceskosten

27. Voor proceskostenveroordelingen bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Kleefmann, rechter, in aanwezigheid van
mr. B. Schaafsma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
28 februari 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.