ECLI:NL:RBNHO:2019:1864

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 maart 2019
Publicatiedatum
7 maart 2019
Zaaknummer
C/15/284835 / KG ZA 19-102
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot veroordeling in proceskosten in kort geding afgewezen wegens verstek van gedaagden

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Noord-Holland, is op 6 maart 2019 een vonnis gewezen in een kort geding. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.J. Kunst, had gedaagden, waaronder FIANEN HOLDING B.V. en INDES INTEGRADED DEVELOPMENT SOLUTIONS B.V., gedagvaard. De gedaagden zijn niet verschenen, waardoor er verstek is verleend. De eiser vorderde onder andere een hoofdelijke veroordeling van de gedaagden tot betaling van advocaatkosten en proceskosten, alsook een bedrag van € 925,- voor buitengerechtelijke kosten.

De voorzieningenrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat er geen sprake was van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen, omdat de gedaagden geen verweer hebben gevoerd. De rechter oordeelde dat de vordering tot volledige proceskosten niet kon worden toegewezen, omdat de omstandigheden niet als 'buitengewoon' konden worden gekwalificeerd. De eiser had zijn vordering tot doorhaling van de executoriale beslagen ingetrokken, waardoor de procedure enkel betrekking had op de gevorderde kosten.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter de gedaagden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van € 925,- voor buitengerechtelijke kosten en de proceskosten, die zijn begroot op € 378,83 aan verschotten en € 633,- aan salaris van de advocaat. De rechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af. Dit vonnis is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/284835 / KG ZA 19-102
Vonnis in kort geding van 6 maart 2019
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. J.J. Kunst te Hoorn Nh,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FIANEN HOLDING B.V.,
gevestigd te Culemborg,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INDES INTEGRADED DEVELOPMENT SOLUTIONS B.V.,
gevestigd te Culomborg,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DHS ELMEA TOOLS BENELUX B.V.,
gevestigd te Culomborg,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SPEEDSOFT B.V.,
gevestigd te Columborg,
gedaagden,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 22 februari 2019 met producties;
  • de brief van 28 februari 2019 van de zijde van eiser met de producties 12 tot en met 14;
  • de brief van 1 maart 2019 van de zijde van eiser met de producties 15 en 16;
  • het telefonisch uitstelverzoek waarop de voorzieningenrechter afwijzend heeft beslist;
  • de mondelinge behandeling die heeft plaatsgevonden op 4 maart 2019;
  • het tijdens de behandeling tegen gedaagden verleende verstek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
Bij brief van 1 maart 2019 heeft eiser zijn vordering tot doorhaling van de namens gedaagden gelegde executoriale beslagen ingetrokken. Deze procedure heeft derhalve uitsluitend nog betrekking op de door eiser gevorderde hoofdelijke veroordeling van gedaagden tot betaling aan eiser, primair van de werkelijk door eiser gemaakte en te maken advocaatkosten, en subsidiair tot betaling van de proceskosten en een bedrag van € 925,- ter zake van de buitengerechtelijke kosten.
2.2.
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.
Vaste rechtspraak is dat een volledige vergoedingsplicht (ter zake van proceskosten) denkbaar is, maar alleen in ‘buitengewone omstandigheden’, waarbij dient te worden gedacht aan misbruik van procesrecht en onrechtmatige daad. Als het om de eisende partij gaat, kan hiervan eerst sprake zijn als die zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM.
2.3.
De hiervoor vermelde norm geldt overeenkomstig voor een verweerder die zich in een geding tegen de vorderingen van de eiser verdedigt. Het gevoerde verweer kan daarom pas misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen opleveren, als het verweer, gelet op de evidente ongegrondheid daarvan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als de verweerder zijn verweer baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Ook hier past terughoudendheid bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen, omdat ook de verweerder het mede door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op toegang tot de rechter heeft, hetgeen omvat dat hij zich in rechte mag verdedigen (Hoge Raad 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2360).
2.4.
In dit geval heeft (de advocaat van) gedaagde aan de advocaat van eiser meegedeeld dat het gelegde beslag zou worden opgeheven, c.q. de doorhaling ervan zou gebeuren. Dat is echter niet gebeurd, waardoor eiser genoodzaakt werd tot het aanspannen van deze procedure in kort geding. Na betekening van de dagvaarding heeft gedaagde het beslag alsnog doen doorhalen. Gedaagde heeft vervolgens geen verweer gevoerd, maar verstek laten gaan.
In het voorgaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding om gedaagde te veroordelen in de proceskosten van eiser. Die kosten zijn immers “nodeloos veroorzaakt”, als bedoeld in artikel 237 Rv. Gedaagde voert in het geheel geen verweer. Daarom kan geen sprake zijn van misbruik van procesrecht of – in deze kort geding procedure – onrechtmatig handelen, zoals bedoeld in de jurisprudentie van de Hoge Raad. De vordering tot toewijzing van de volledige proceskosten zal daarom worden afgewezen.
2.5.
Voor het overige komt het gevorderde de voorzieningenrechter niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal derhalve worden toegewezen. De nakosten zijn slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot en zullen worden toegewezen op de wijze zoals hierna vermeld.
3. De beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk tot betaling aan eiser van een bedrag van € 925,- ter zake van de buitengerechtelijke kosten;
3.2.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk in de kosten van dit geding, welke kosten aan de zijde van eiser worden begroot op € 378,83 aan verschotten, zijnde € 297,- aan griffierecht en € 81,83 aan kosten dagvaarding, en op € 633,- aan salaris van de advocaat, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormelde bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
3.3.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat gedaagde niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. Saarloos, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. L. Kliffen op 6 maart 2019. [1]

Voetnoten

1.LK/LS