3.3Oordeel van de rechtbank - vrijspraak
De bewijsbeslissing
Ingevolge artikel 338 van het Wetboek van Strafvordering mag de rechter het tenlastegelegde uitsluitend bewezen verklaren als hij door de wettige bewijsmiddelen de overtuiging heeft bekomen dat het feit door de verdachte is begaan. De rechterlijke overtuiging vormt daarmee het sluitstuk van het bewijs. De bedoelde overtuiging is niet gelijk te stellen met absolute zekerheid of wetenschappelijk bewijs, maar is blijkens de literatuur op te vatten als een zeer klemmende graad van waarschijnlijkheid. Ook genoemd wordt in dit verband dat het bij de rechter
buiten redelijke twijfelmoet zijn dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Om tot een oordeel te komen , dient de rechter het beschikbare bewijsmateriaal te waarderen (op waarde te schatten) en rationeel te beredeneren wat hieruit kan worden afgeleid.Er dient vervolgens de overtuiging te zijn dat uit een vastgestelde samenhang van gebeurtenissen in redelijkheid mag worden afgeleid dat de verdachte heeft gedaan wat hem wordt verweten. Doordat het gaat om waarderingen, en om een redelijkheidsoordeel, bevat het rechterlijk oordeel altijd een subjectief element. Uiteindelijk is niet de geloofwaardigheid van de bron doorslaggevend, maar wat de rechter daadwerkelijk gelooft.Er blijft voor de rechter altijd sprake van een inductieve stap van een hoge mate van waarschijnlijkheid naar een categorisch ja/nee-oordeel (te weten: bewezenverklaring of vrijspraak). Dat betekent dat ook bij zorgvuldig gebruik van wetenschappelijk verantwoorde methoden bij de selectie en waardering van het bewijsmateriaal moet worden erkend dat dat oordeel grenzen heeft en er een ‘sprong’ zal moeten worden gemaakt om tot een positieve of negatieve bewijsbeslissing te komen .
Wettig bewijs
Naar het oordeel van de rechtbank is in deze zaak sprake van voldoende wettig bewijs. Dit bewijs steunt in de eerste plaats op het overlijden van [baby] en op de bevindingen bij de gerechtelijke sectie die heeft plaatsgevonden na het overlijden van [baby] . De conclusie van deze sectie was dat [baby] is overleden als gevolg van ernstig schedelhersenletsel door bij leven opgelopen uitwendig inwerkend mechanisch geweld op het hoofd.
Vervolgens is meerdere keren gerapporteerd door drs. W.A. Karst, forensisch arts KNMG, die in deze zaak door de rechter-commissaris als medisch-forensisch deskundige is benoemd. In de conclusie van zijn rapportage van 16 maart 2015 stelt Karst dat het fataal verlopen hersenletsel dat bij [baby] is vastgesteld, met hersenweefselversterf, bloeduitstorting onder het harde hersenvlies, bloeding rondom de oogzenuwen, 19 ribbreuken en 6 metafysaire hoekfracturen, zeer veel waarschijnlijker is bij een niet-accidentele oorzaak (een heftig schudincident, forse impact, of de combinatie van beide) dan bij een accidentele oorzaak, gebruikelijke verzorgingshandelingen of een medische aandoening. ‘Zeer veel waarschijnlijker’ staat qua bewijskracht gelijk aan een ordegrootte van tussen 10.000 tot 1.000.000 keer waarschijnlijker. Uit deze rapportage komt ook naar voren dat het niet goed mogelijk is om de noodzakelijk benodigde kracht voor het ontstaan van de klinische verschijnselen in combinatie met de medische bevindingen exact aan te geven. Uit studies blijkt dat het vallen van beperkte hoogte (tot ongeveer 1,5 meter) van jonge kinderen zeer zelden tot ernstig of fataal letsel in het hoofd leidt. Voorts wordt in verklaringen van bekennende daders gesproken van (zeer) gewelddadig schudden. Er wordt aangenomen dat een aanmerkelijke kracht (door een puber/volwassene), frequentie (ongeveer 2 tot 5 bewegingen per seconde) en duur (vanaf ongeveer 5 seconden) vereist is ingeval schudden (zonder impact) de oorzaak is van ernstig hersenletsel. Het toebrengen van hersenletsel bij kleine kinderen door middel van schudden en/of impact is dusdanig heftig dat getuigen de handeling direct als gevaarlijk zouden kwalificeren. Tot slot heeft Karst geconcludeerd dat het traumatische incident juist vóór (ordegrootte: seconden) het ontstaan van de klinische verschijnselen moet hebben plaatsgevonden.
De verdediging heeft de conclusies van Karst bestreden aan de hand van een drietal rapportages van Koppe en Van der Sluis, waarin alternatieve oorzaken voor het letsel worden genoemd. Koppe en Van der Sluis hebben hun bevindingen ter terechtzitting nader toegelicht. Hun deskundigheid ligt, respectievelijk, op het vakgebied van de neonatologie en de urologie, zodat de rechtbank hun conclusies voor zover deze buiten deze gebieden vallen met terughoudendheid zal benaderen. Koppe heeft aanvankelijk het vermoeden geuit dat [baby] leed aan de aandoening ‘osteogenesis imperfecta’. Later zijn Koppe en Van der Sluis tot de conclusie gekomen dat de bevindingen bij [baby] verklaard zouden kunnen worden door de nierziekte ‘renale tubulaire acidose’.
In zijn rapportages van 7 januari 2016 en 21 februari 2018 heeft Karst – respectievelijk in reactie op de rapportage van Koppe en op de rapportage van Koppe en Van der Sluis – geconcludeerd dat geen enkele medische bevinding bij [baby] het geuite vermoeden van de aandoening osteogenesis imperfecta ondersteunt. De combinatie van bevindingen is voorts niet te verklaren door deze aandoening. Over de gevolgen van de door Koppe en Van der Sluis aangedragen nierziekte renale tubulaire acidose concludeert hij – na raadpleging van dr. F.J. Smiers, kinderarts, gespecialiseerd in hemato-oncologie – dat bij [baby] geen elliptocytose en afwijkende bloedingsneiging zijn aangetroffen. Evenmin zijn bij [baby] kalkarme botten en nefrocalcinose (kalkneerslag in de nieren) vastgesteld. Ten aanzien van dit laatste heeft Karst zich onder meer gebaseerd op nader onderzoek door dr. V. Soerdjbalie-Malkoe, arts en patholoog van het NFI. Wel onderschrijft Karst de mogelijkheid dat de bloeduitstortingen rondom de oogzenuwen uitgezakt zouden zijn vanuit de bloeduitstorting tussen de hersenvliezen. Ter terechtzitting is Karst als deskundige gehoord en hij heeft desgevraagd verklaard dat zijn gewijzigde conclusie met betrekking tot de bloeduitstortingen rondom de oogzenuwen geen invloed heeft op de bewijskracht (zeer veel waarschijnlijker) van de combinatie van de andere bevindingen.
De rechtbank acht de door de verdediging aangevoerde specifieke ziekelijke aandoeningen enerzijds onvoldoende feitelijk en wetenschappelijk onderbouwd en anderzijds niet verklarend voor de combinatie van de bij [baby] aangetroffen letsels. Dit terwijl juist die combinatie de grondslag vormt voor de conclusies van de deskundige Karst. De rechtbank hecht in deze zaak dan ook meer waarde aan de rapportages van Karst.
Uit de rapportage van Karst van 16 maart 2015 kan verder worden opgemaakt dat het letsel zou moeten zijn veroorzaakt na het laatste moment dat [baby] normaal functioneerde, met een normaal bewustzijn, met een normale ademhaling en met op gebruikelijke wijze reageren en drinken. De rechtbank stelt in dit verband aan de hand van de verklaringen van verdachte, zijn echtgenote [echtgenote verdachte] en de getuigen [getuige 2] en [getuige 1] het volgende vast.
Op 26 mei 2014 zat verdachte met [baby] , die wakker en alert was, op schoot op de bank in het bijzijn van zijn echtgenote en genoemde getuigen. Omstreeks 20:30 uur is verdachte met [baby] naar boven gegaan om hem de fles te geven en in bed te stoppen. Verdachte is op de bovenverdieping vervolgens met [baby] alleen geweest totdat hij alarm sloeg. Verdachte heeft met paniek in zijn stem zijn echtgenote geroepen en is met [baby] onder zijn arm naar beneden gerend. Omstreeks 21:21 uur is 112 gebeld.
Uitgaande van de rapportages van Karst zou de conclusie gerechtvaardigd kunnen zijn dat het bedoelde letsel alleen door verdachte kan zijn toegebracht en wel in de periode tussen het naar boven gaan en het slaan van alarm. Wettig bewijs voor de in de tenlastelegging genoemde geweldshandelingen is dan ook aanwezig.
Ontbreken van de overtuiging
Zoals hiervoor is vermeld, is echter voor een bewezenverklaring van het tenlastegelegde in primaire, subsidiaire, meer – of uiterst subsidiaire vorm, ook vereist dat de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte dit heeft begaan. In deze zaak heeft de rechtbank die overtuiging niet. Uit de aard van de bewijsbeslissing volgt dat de grondslag voor het hebben of ontbreken van overtuiging niet uitputtend kan worden beschreven. De rechtbank acht de volgende elementen ter motivering van het ontbreken van de overtuiging en haar bewijsbeslissing van belang.
- Uit diverse verklaringen in het dossier is gebleken dat [baby] een zeer gewenst kind was in het gezin dat tot dat moment werd gevormd door verdachte, zijn echtgenote en hun dochter, van destijds tweeënhalf jaar oud. Het gezin was niet bekend bij hulpverlenende instanties. Ook achteraf is op geen enkel vlak aanleiding tot zorg of problematiek geconstateerd, sociaal-maatschappelijk of anderszins. De justitiële documentatie van verdachte is blanco en de beschikbare informatie biedt geen aanwijzingen voor problematiek op psychologisch gebied, zoals een gebrekkige impulscontrole of agressieregulatie aan de zijde van verdachte. De dochter van verdachte en zijn echtgenote is uitgebreid medisch onderzocht naar aanleiding van het overlijden van [baby] . Bij haar zijn geen aanwijzingen gevonden voor toegebracht letsel, recent of oud. Na het overlijden van [baby] is zij aanvankelijk vrijwillig uit huis geplaatst bij haar grootouders van moederszijde, in afwachting van de resultaten van het onderzoek naar de thuissituatie. Na tweeënhalve week heeft het AMK geoordeeld dat sprake is van een goed functionerend gezin, waarbij niets verontrustends is vastgesteld, en mocht zij terugkeren naar haar ouders. Concluderend vormt de persoon van verdachte of de situatie binnen het gezin geen aanwijzing voor de in de tenlastelegging opgenomen toedracht.
- Uit de verklaringen van verdachte, zijn echtgenote en de getuigen [getuige 2] en [getuige 1] - die op kraambezoek waren - blijkt dat verdachte op 26 mei 2014 weliswaar alleen met [baby] is geweest nadat hij met [baby] naar boven ging om hem een flesje te geven en in bed te stoppen, maar dat zijn echtgenote en beide getuigen daarbij konden meeluisteren. De babyfoon op de kamer van [baby] , waar verdachte zich met hem bevond, stond blijkens de verklaring van de echtgenote namelijk de gehele tijd aan, zodat de getuigen de geluiden uit de kamer van [baby] hebben kunnen horen tot op het moment waarop verdachte alarm sloeg en met [baby] naar beneden kwam.
De echtgenote van verdachte en beide getuigen hebben dan ook verklaard dat zij toen verdachte en [baby] boven waren [baby] hebben horen huilen, maar geen van hen was daardoor gealarmeerd. Getuige [getuige 1] heeft verklaard over alledaagse geluidjes die erbij horen en die je niet opslaat. Volgens verdachte heeft [baby] gehuild bij het verschonen van zijn luier, wat [baby] niet fijn vond, nadat hij zich had verslikt bij het drinken van zijn fles, en vervolgens bij het andermaal verschonen van zijn luier. Toen verdachte hem in bed legde, was [baby] nagenoeg stil. De echtgenote van verdachte heeft verklaard dat zij beneden via de babyfoon de geluidjes van het in bed leggen heeft gehoord. Ze kon [baby] een beetje horen pruttelen maar niet echt huilen. Het waren de gewone geluiden, die zij ook al kende uit de tijd dat haar dochter een baby was. Daarna was het weer ‘gewoon’ rustig. Ineens was het heel stil, te abrupt voor haar gevoel. Direct daarop sloeg verdachte alarm. Zelf heeft verdachte verklaard dat hij zoals gewoonlijk op de kamer van [baby] en in de badkamer is gaan opruimen nadat hij [baby] in bed had gelegd. Toen hij het nachtlampje op de kamer van [baby] uit wilde gaan doen, raakte hij gealarmeerd door de doodse stilte die er heerste. Bij het oppakken was [baby] slap en reageerde hij niet meer.
- Indien het bij [baby] aangetroffen letsel niet door een onverklaarde medische oorzaak is ontstaan, maar dit aan hem is toegebracht, zou dit alleen door verdachte kunnen zijn gedaan en wel in de periode tussen het naar boven gaan en het slaan van alarm. In dat geval zou in deze tijdspanne – gelet op de rapportage van Karst – sprake moeten zijn geweest van een heftig schudincident, forse impact op het hoofdje van [baby] , dan wel een combinatie van beide, hetgeen via de babyfoonverbinding had kunnen worden opgemerkt door de drie personen die beneden konden meeluisteren. Verdachte en zijn gezin wonen bovendien in een oude woning met houten vloeren. Ook om die reden zou het toebrengen van een contacttrauma door forse impact op het hoofdje van [baby] door verdachte kunnen zijn opgemerkt. Dat geen van de drie personen die beneden aanwezig waren iets opmerkelijks hebben gehoord, maakt dat bij de rechtbank - ondanks het hiervoor reeds genoemde wettig bewijs - aanzienlijke twijfel bestaat over een niet-accidentele oorzaak als verklaring voor het bij [baby] vastgestelde letsel.
- Die twijfel wordt mede gevoed door hetgeen verdachte en de getuigen over de gemoedstoestand van [baby] op de avond van 26 mei 2014 hebben gerapporteerd. Hij zou weliswaar wat mopperig zijn geweest en wellicht last hebben gehad van darmkrampjes, maar niet is gebleken dat hij langdurig of ontroostbaar heeft gehuild. Ook zijn geen aanwijzingen te vinden voor de conclusie dat [baby] voorafgaande aan deze avond het geduld van verdachte al bovenmatig op de proef heeft gesteld. [baby] komt in het dossier bijvoorbeeld niet naar voren als zijnde een huilbaby. Evenmin is er aanleiding om te veronderstellen dat er op de avond van 26 mei 2014 bij verdachte zelf factoren aanwezig waren die maakten dat hij minder dan gewoonlijk in staat kon worden geacht om zijn geduld met [baby] te bewaren. En zelfs als zou worden verondersteld dat verdachte, toen hij met [baby] op de bovenverdieping was, op enig moment het gevoel heeft gekregen dat hij er niet meer tegenop kon, bestond voor hem de mogelijkheid een onmiddellijk beroep te doen op zijn echtgenote die op de benedenverdieping aanwezig was. Verdachte heeft dat ter terechtzitting ook zo verklaard.
- Tot slot neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte steeds gedetailleerd en consequent heeft verklaard over wat er zich die avond heeft afgespeeld. Over het moment waarop [baby] zich tijdens het drinken uit de fles verslikte, heeft verdachte bijvoorbeeld gedetailleerd verklaard hoe hij daarop reageerde en welke handelingen hij heeft verricht om de verslikking te verhelpen. Hij heeft daarbij de kennis en vaardigheden toegepast die hij heeft opgedaan bij een door hem gevolgde EHBO-cursus. De door verdachte afgelegde verklaringen over de avond van 26 mei 2014 worden op belangrijke punten ondersteund door de verklaringen van zijn echtgenote en de getuigen [getuige 2] en [getuige 1] . Zijn echtgenote is verdachte steeds blijven steunen en heeft, in haar ter terechtzitting als nabestaande van [baby] afgelegde slachtofferverklaring, aan de rechtbank duidelijk gemaakt nooit een spoor van twijfel te hebben ervaren over de onschuld van verdachte, haar man. Naast het verdriet over het verlies van [baby] , heeft zij duidelijk gemaakt dat het hen als gezin zeer zwaar is gevallen al vier jaar lang te leven in het vooruitzicht van de behandeling van deze strafzaak, die zij als bijzonder onterecht en pijnlijk ervaren. Verdachte en zijn echtgenote hebben er in deze periode bewust voor gekozen, zowel in hun sociale omgeving als richting werkgevers, open te zijn over de beschuldiging en het vooruitzicht van de strafzaak. Zij hebben niets te verbergen, menen zij. Naar aanleiding van het verlies van [baby] heeft verdachte op enig moment psychologische hulp gezocht. Inmiddels is deze naar tevredenheid afgerond.
Concluderend maken in deze zaak de omstandigheden van het gezin, de concrete situatie waarin het toebrengen van het letsel zou hebben plaatsgevonden, de persoon van verdachte en zijn gedragingen achteraf dat de rechtbank – ondanks het bewijs van de forensische rapportages – er niet van overtuigd is geraakt dat er sprake is van toegebracht hersenletsel. Dit betekent dat verdachte zal worden vrijgesproken.