ECLI:NL:RBNHO:2019:1572

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 februari 2019
Publicatiedatum
27 februari 2019
Zaaknummer
15/871804-15
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan criminele organisatie en phishing fraude met bankpassen

Op 28 februari 2019 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die betrokken was bij een criminele organisatie die zich bezighield met phishing fraude. Het onderzoek, genaamd Cyber007, startte in september 2015 en richtte zich op het verkrijgen van bankpassen en vertrouwelijke gegevens van rekeninghouders door middel van valse e-mails die leken te komen van banken. De verdachte werd beschuldigd van deelname aan deze organisatie, oplichting, diefstal door middel van valse sleutels en witwassen. Tijdens de rechtszittingen op 28 januari, 30 januari en 14 februari 2019 werd de zaak behandeld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan diefstal en witwassen, maar sprak hem vrij van oplichting, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij betrokken was bij het verzenden van de phishing e-mails. De rechtbank concludeerde dat de verdachte een coördinerende rol had binnen de organisatie en dat zijn handelen een substantiële bijdrage had geleverd aan de verwezenlijking van de doelen van de organisatie. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 219 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan benadeelde partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/871804-15
Uitspraakdatum: 28 februari 2019
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 28 januari 2019, 30 januari 2019 en 14 februari 2019 (locatie Haarlem) in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J. van der Putte, en van hetgeen verdachte en zijn raadslieden, mr. J.S.W. Boorsma en mr. E.G.S. Roethof, advocaten te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging ex artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering ter terechtzitting van 28 januari 2019, ten laste gelegd dat hij
feit 1
op een of meer tijdstip(pen) in de periode van 1 september 2015 t/m 29 september 2015 te Amsterdam en/of Naaldwijk en/of Venhuizen en/of Beilen en/of Enkhuizen en/of Schoonhoven en/of in elk geval een of meer plaat(sen) in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
- [rekeninghouder] en/of
- [rekeninghouder] en/of [rekeninghouder] ,
- [rekeninghouder] en/of [rekeninghouder] (en/of
- [rekeninghouder] en/of [rekeninghouder] en/of
- [rekeninghouder] en/of [rekeninghouder] en/of
- [rekeninghouder] en/of [rekeninghouder] en/of
- [rekeninghouder] en/of [rekeninghouder] en/of
- [rekeninghouder] en/of
- [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] ,
(telkens) heeft/hebben bewogen tot de afgifte van een of meer bankpas(sen) en daarbij behorende pincode(s), in elk geval van enig goed, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) toen aldaar (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid (telkens)
- gebruik gemaakt van de na(a)m(en) en/of bedrijfsna(a)m(en) en/of (bedrijfs)logo's:
* Rabobank en/of
* ABN-AMRO bank en/of
- ( vervolgens) met gebruikmaking van deze (bedrijfs)na(a)m(en) en/of bijbehorende (bedrijfs)logo een mail gestuurd naar voornoemd(e) perso(o)n(en) inhoudende
* dat de bank om veiligheidsredenen alle klanten verplicht de vernieuwde (fraudebestendige) betaalpas(sen) te gaan gebruiken en/of
* dat zijn/haar/hun bankpas(sen) (binnenkort) verloopt/verlopen (op 30 september 2015) als de vernieuwde betaalpas (voor 30 september 2015) niet wordt aangevraagd en/of
* dat na het verlopen van de bankpas(sen) geen gebruik meer gemaakt kan worden van internetbankieren en/of overige betaaldiensten en/of
* dat na het verlopen van de bankpas (op 30 september 2015) de kosten voor de nieuwe betaalpas ad 22,95 Euro zijn en dat dit bedrag automatisch van zijn/haar/hun rekening zal worden afgeschreven en/of
* de aanvraag voltooid kan worden door het invullen van het formulier via de bijgevoegde link en/of
- ( vervolgens) in die/dat link/(aanvraag)formulier gevraagd om de/het bankrekeningnummer(s) en/of bankpasnummer(s) en/of pincode(s) en/of
- ( vervolgens ) in die/dat link/(aanvraag)formulier verzocht de huidige bank- en/of betaalpas(sen) op te sturen naar het (Recycle/Wecycle) inleverpunt van de bank (o.a. op het adres [adres 2] te Amsterdam),
waardoor die person(o)n(en) (telkens) werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
feit 2
op een of meer tijdstip(pen) in de periode van 1 september 2015 tot en met 29 september 2015 te Amsterdam, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een of meer postbus(sen)/brievenbus(sen) heeft/hebben weggenomen (telkens) een of meer poststuk(ken)/envelop(pen) inhoudende een of meer bankpas(sen), in elk geval een of meer goed(eren), (telkens) geheel of ten dele toebehorende aan
- [rekeninghouder] en/of [rekeninghouder] (10-09-2015) en/of
- [rekeninghouder] en/of [rekeninghouder] (10-09-2015) en/of
- [rekeninghouder] en/of [rekeninghouder] (24/09/2015) en/of
- [rekeninghouder] en/of [rekeninghouder] (25/09/2015) en/of
- [rekeninghouder] en/of [rekeninghouder] (25/09/2015) en/of
- [rekeninghouder] (25/09/2015) en/of
- [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] (25/09/2015) en/of
- [rekeninghouder] (29/09/2015) en/of
- [rekeninghouder] en/of [rekeninghouder] (29/09/2015) en/of
- Rabobank en/of
- ABN-AMRO bank,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich (telkens) de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen poststuk(ken)/envelop(pen) onder zijn en/of hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van (een) valse sleutel(s), te weten (een) niet daartoe bestemd(e)) sleutel(s);
feit 3
op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 5 september 2015 t/m 9 februari 2016, te Amsterdam en/of elders in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) een of meer voorwerp(en) (met een totaalwaarde van 54.823,- Euro), te weten
* een of meer goed(eren) (onder andere een of meer (Rolex) horloge(s) en/of kleding en/of schoenen en/of andere sieraden) en/of
* een of meer geldbedrag(en) (met een waarde van 5000 Euro)
(telkens) heeft/hebben verworven, voorhanden heeft/hebben gehad, heeft/hebben overgedragen en/of omgezet, althans van een of meer voorwerp(en), te weten voornoemd(e) goed(eren) en/of geldbedrag(en), (telkens) gebruik heeft/hebben gemaakt, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit een of meer misdrijf/misdrijven (te weten oplichting en/of diefstal d.m.v. een valse sleutel en/of computervredebreuk en/of manipulatie computergegeven(s));
feit 4
in de periode van 1 september 2015 t/m 16 februari 2016 te Amsterdam en/of een of meer plaats(en) in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- oplichting (art. 326 Wetboek van Strafrecht) en/of
- plaatsen opname- aftap- en/of afluisterapparatuur (art.139d wetboek van Strafrecht) en/of
- gegevens voorhanden hebben om computergegeven(s) aan te tasten of te manipuleren (art. 350d wetboek van Strafrecht) en/of
- computervredebreuk (art.138ab Wetboek van strafrecht) en/of
- aantasting of manipulatie van computergegevens (art.350a Wetboek van Strafrecht) en/of
- diefstal door middel van een valse sleutel (art. 311 Wetboek van Strafrecht) en/of
- witwassen (art.420bis Wetboek van Strafrecht).

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Inleiding
In september 2015 is de politie onderzoek Cyber007 gestart. Dit onderzoek draait om een vorm van fraude die bekend staat als “phishing”. Phishing houdt kort gezegd in dat rekeninghouders of banken onder valse voorwendselen worden bewogen tot de afgifte van bankpassen en/of vertrouwelijke gegevens, die nodig zijn voor internetbankieren en het pinnen van geld. Tijdens onderzoek Cyber007 heeft de politie verschillende verdachten geïdentificeerd. Verdachte wordt verweten dat hij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie gericht op het plegen van met phishing fraude verband houdende misdrijven (feit 4) en dat hij zich samen met andere deelnemers van deze organisatie heeft schuldig gemaakt aan oplichtingen (feit 1), diefstallen door middel van valse sleutels (feit 2) en witwassen (feit 3). De vraag die voorligt, is of de in het dossier aangedragen feiten en omstandigheden, alsmede het verhandelde ter terechtzitting voldoende redengevend zijn voor het bewijs dat hij zich aan deze strafbare feiten schuldig heeft gemaakt.
3.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde.
3.3.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde en zich ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.4.
Oordeel van de rechtbank
3.4.1.
Vormverzuim na verstrekkend onderzoek aan gegevensdragers verdachte
In het kader van het onderzoek is de veiliggestelde inhoud van de onder verdachte in beslag genomen iPhone en laptop onderzocht, waarbij alle opgeslagen en beschikbare gegevens zijn uitgelezen op een zodanige wijze dat dit – ook volgens de officier van justitie – een meer dan beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van verdachte heeft gemaakt. Hiertoe was geen voorafgaande toestemming gegeven door de officier van justitie of een rechter-commissaris, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank dan ook een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek oplevert in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
De vraag die vervolgens beantwoord dient te worden, is of hieraan een rechtsgevolg dient te worden verbonden of dat een constatering van het vormverzuim afdoende is. Om deze vraag te kunnen beantwoorden moet met de volgende drie factoren rekening worden gehouden:
het belang dat het geschonden voorschrift dient (Schutznorm);
de ernst van het verzuim;
het nadeel dat daardoor is veroorzaakt.
Ad 1
Het geschonden voorschrift dient ter bescherming van de (privacy) belangen van de verdachte.
Ad 2
Ten aanzien van de ernst van het verzuim overweegt de rechtbank dat de betrokken opsporingsambtenaren te goeder trouw hebben gehandeld en de verwijtbaarheid van de (achteraf bezien onrechtmatige) handelwijze zeer gering is. Immers is pas met het in april 2017 gewezen arrest van de Hoge Raad - en dus ná het in deze strafzaak verrichtte onderzoek aan de telefoon en laptop – duidelijk geworden dat voor het onderzoek aan de telefoon en laptop vooraf toestemming dient te worden gevraagd. Daarbij komt dat de officier van justitie, die was belast met de leiding over het opsporingsonderzoek, ter terechtzitting heeft meegedeeld dat hij, indien dit destijds aan hem zou zijn gevraagd, toestemming zou hebben verleend de iPhone en de laptop van verdachte te onderwerpen aan het onderzoek zoals dat heeft plaatsgevonden. Dat sprake is van een structureel karakter van het vormverzuim is niet gebleken, terwijl bovendien aannemelijk is geworden dat de werkwijze in de opsporing naar aanleiding van het in april 2017 gewezen arrest van de Hoge Raad is aangepast.
Ad 3
De rechtbank heeft tot slot, ten aanzien van het veroorzaakte nadeel, in aanmerking genomen dat in het dossier slechts die gegevens zijn opgenomen die relevant waren voor de strafzaak en de overige gegevens van verdachte op geen enkele wijze zijn geopenbaard, terwijl van ander nadeel niet is gebleken.
In het licht van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat zich geen geval voordoet waarin de toepassing van bewijsuitsluiting in aanmerking komt. Evenmin is sprake van door het vormverzuim veroorzaakt nadeel dat zich leent voor compensatie door middel van strafvermindering. De rechtbank volstaat om die reden met de enkele constatering van dit vormverzuim.
3.4.2.
Algemene bewijsoverweging over telefoonnummer [telefoonnummer]
De rechtbank stelt op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen vast, dat verdachte de gebruiker is geweest van het telefoonnummer [telefoonnummer] en dat hij de door medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) in zijn verklaringen genoemde “ [bijnaam] ” is. De rechtbank heeft hierbij mede in aanmerking genomen dat verdachte geen verklaring heeft willen afleggen over de vaststellingen door de politie in het dossier over de gebruiker van het telefoonnummer en dat de verdediging deze vaststellingen ook niet heeft weersproken.
3.4.3.
Oplichtingen (feit 1)
De onder 1 ten laste gelegde verdenking van oplichting betreft de volgende. Aan rekeninghouders van Rabobank en ABN AMRO bank zijn e-mails verstuurd, ogenschijnlijk afkomstig van hun bank, waarin stond dat vanwege veiligheidsredenen op korte termijn een vernieuwde bankpas moest worden aangevraagd. Verder werd meegedeeld dat hun huidige bankpas binnenkort automatisch zou verlopen. In de e-mails werd daarom verzocht de aanvraag van de nieuwe bankpas te voltooien en de oude bankpas(sen) op te sturen naar een inleverpunt van de desbetreffende bank voor recycling. De adressen van deze inleverpunten betroffen adressen van verschillende woningen. De e-mails werden voorzien van een link, bijvoorbeeld genaamd
'Nieuwe betaalpas aanvragen'.Via deze link werd men doorverwezen naar een nagebouwde, valse website van de bank, waar de rekeninghouders enkele bankgegevens, zoals hun bankrekeningnummer en pincode, moesten invullen. De opgestuurde bankpassen werden daarna weggenomen uit de brievenbussen van de zogenaamde inleverpunten. In enkele gevallen werden vervolgens de opnamelimieten van deze bankpassen verhoogd en grote geldbedragen gepind.
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat verdachte zich samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan de onder 2 ten laste gelegde gekwalificeerde diefstallen van de enveloppen met de bankpassen en het daaraan voorafgaand verzenden van de phishing e-mails, waarmee de in de tenlastelegging onder 1 genoemde rekeninghouders werden verleid om hun bankpassen op te sturen. Derhalve kunnen de onder 1 ten laste gelegde oplichtingen en onder 2 ten laste gelegde gekwalificeerde diefstallen bewezen worden verklaard, aldus de officier van justitie.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van oplichting een voldoende mate van actieve betrokkenheid van de verdachte bij de oplichtingshandelingen ten aanzien van de in de tenlastelegging genoemde rekeninghouders is vereist. In het dossier zijn geen bewijsmiddelen voorhanden waaruit volgt dat verdachte betrokken is geweest bij het verzenden van de e-mails aan de getroffen rekeninghouders, waardoor zij zijn bewogen hun bankpassen op te sturen. Ook is geen bewijs voorhanden van de betrokkenheid van verdachte bij enig ander onder 1 ten laste gelegd oplichtingsmiddel. De enkele betrokkenheid van verdachte bij de diefstallen van (enveloppen met daarin) de bankpassen, zoals hierna onder 3.4.4. overwogen, brengt niet zonder meer mee dat verdachte bij de daaraan voorafgaande oplichtingen actief als (mede)pleger betrokken is geweest. Uit het dossier volgt weliswaar dat verdachte gesprekken heeft gevoerd met medeverdachte(n) over het opzetten van een phishing website, maar uit deze gesprekken blijkt ook dat dit ten tijde van het tenlastegelegde nog niet was gelukt. Deze gesprekken kunnen daarom niet als bewijs dienen dat verdachte betrokken is geweest bij het verzenden van de valse e-mails aan de in de tenlastelegging genoemde rekeninghouders. Het dossier bevat ook overigens geen bewijs op basis waarvan kan worden geconcludeerd wie in de ten laste gelegde gevallen de valse websites heeft gemaakt, wie de valse e-mails heeft verstuurd en naar wie de door de rekeninghouders ingevulde vertrouwelijke informatie, zoals hun pincode, is verstuurd.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank verdachte vrijspreken van de onder 1 ten laste gelegde oplichtingen.
3.4.4.
Diefstallen in vereniging door middel van valse sleutels (feit 2)
De rechtbank komt, op grond van de bewijsmiddelen in de bijlage bij dit vonnis, wel tot bewezenverklaring van de onder 2 ten laste gelegde diefstallen in vereniging door middel van valse sleutels.
Op basis van de redengevende feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen heeft de rechtbank over de samenwerking tussen verdachte, [medeverdachte 1] , en [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) het volgende vastgesteld. [medeverdachte 1] heeft op verzoek van [medeverdachte 2] en verdachte op verschillende momenten gecontroleerd of er poststukken met daarin bankpassen waren bezorgd op de adressen van de zogenaamde inleverpunten. Uit de WhatsAppgesprekken die [medeverdachte 1] met [medeverdachte 2] en verdachte heeft gevoerd, blijkt dat zij het wisten als er nieuwe poststukken met bankpassen werden verwacht. Tussen [medeverdachte 1] en verdachte enerzijds en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] anderzijds heeft regelmatig overleg plaatsgevonden over de vraag waar en wanneer de brievenbussen moesten worden gecontroleerd. [medeverdachte 1] heeft [medeverdachte 2] en verdachte op de hoogte gehouden van de resultaten van het vervolgens controleren van de brievenbussen. [medeverdachte 1] heeft de opgestuurde bankpassen, blijkens zijn verklaring, weggenomen uit deze brievenbussen. Vervolgens heeft hij foto’s gemaakt van de aangetroffen bankpassen, welke foto’s hij aan verdachte heeft gestuurd, die de gegevens controleerde. De bankpassen heeft [medeverdachte 1] daarna overhandigd aan verdachte. [medeverdachte 2] heeft tot slot met (in ieder geval) de weggenomen bankpas van [rekeninghouder] ingelogd in de internetbankieren omgeving.
Op grond van deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten ten aanzien van de diefstallen door middel van valse sleutels en dus van medeplegen.
Het voorwaardelijke verzoek van de verdediging om [getuige] als getuige te horen, wordt door de rechtbank afgewezen wegens het ontbreken van een noodzaak daartoe. De verdediging heeft verzocht, zo begrijpt de rechtbank, de getuige te horen in het geval het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant] over een gesprek met een medewerker van [rekeninghouder] voor het bewijs wordt gebruikt. De rechtbank heeft echter geen redenen te twijfelen aan de inhoud van dit proces-verbaal, met name in aanmerking genomen dat een afbeelding van de bankpas van [rekeninghouder] op de telefoon van [medeverdachte 1] is aangetroffen en de verklaring van [medeverdachte 1] over het leeghalen van de brievenbussen.
3.4.5.
Witwassen (feit 3)
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde opzetwitwassen van een Rolex horloge. Voor de overige in de tenlastelegging genoemde voorwerpen is volgens de officier van justitie niet naar voren gekomen dat verdachte deze voorhanden heeft gehad en moet vrijspraak volgen.
De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Op grond van de bewijsmiddelen in de bijlage bij dit vonnis heeft de rechtbank vastgesteld dat verdachte op 9 februari 2016 een Rolex horloge voorhanden heeft gehad, welke op 5 september 2015 (door een ander) is gekocht met de door phishing verkregen bankpas van [benadeelde partij 3] . Hieruit volgt dat het horloge middellijk afkomstig was uit een misdrijf.
Gegeven deze omstandigheden mag van verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van het horloge. De rechtbank heeft uit het verhoor van verdachte tijdens de raadkamer van 12 februari 2016 begrepen dat hij stelt het horloge op 9 februari 2016 onder zich te hebben gehad ten behoeve van taxatie, alvorens het horloge te kopen van ene [betrokkene] . Nu verdachte slechts de voornaam van deze persoon heeft genoemd en hij geen achternaam of andere identificeerbare gegevens kenbaar heeft willen maken, is naar het oordeel van de rechtbank aan voornoemde vereisten niet voldaan. Dat betekent dat de rechtbank de verdediging niet volgt in de stelling dat verdachte te goeder trouw heeft gehandeld en dat zij het onder 3 ten laste gelegde opzetwitwassen van het Rolex horloge wettig en overtuigend bewezen acht.
De rechtbank is verder van oordeel dat, zoals ook de officier van justitie heeft betoogd, het dossier geen bewijs bevat dat verdachte zich schuldig heeft aan het (opzet)witwassen van de overige in de tenlastelegging genoemde voorwerpen. De rechtbank zal verdachte daarvan vrijspreken.
3.4.6.
Deelname aan een criminele organisatie (feit 4)
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de onder 4 ten laste gelegde deelname aan een criminele organisatie. Hij heeft daartoe, kort gezegd, aangevoerd dat geen sprake is geweest van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband en dat, als al sprake zou zijn geweest van een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), verdachte daaraan niet heeft deelgenomen.
De rechtbank overweegt over de verdenking van deelname aan een criminele organisatie als volgt.
Zoals in de paragrafen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank bewezen dat verdachte samen met anderen poststukken met daarin bankpassen heeft weggenomen en een Rolex horloge heeft witgewassen, en zal verdachte worden vrijgesproken van de ten laste gelegde oplichtingen. Waar bewezenverklaring van de diefstallen door middel van valse sleutels van poststukken en het witwassen nog niet meebrengt dat daarmee ook de deelneming aan een criminele organisatie kan worden bewezen, heeft andersom te gelden dat het vrijspreken van de oplichtingen niet tevens vrijspraak van die deelneming tot gevolg heeft. Voor een bewezenverklaring van deelneming aan een criminele organisatie is namelijk niet vereist dat de verdachte de door een criminele organisatie beoogde misdrijven zelf heeft gepleegd.
Onder een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr wordt verstaan een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en tenminste één andere persoon. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat een persoon – om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt – moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is (ECLI:NL:HR:2008:BB7134). Ook is niet vereist dat sprake is van ‘geledingen’ en ‘hiërarchie’ (ECLI:NL:HR:2006:AU9130). Volgens vaste rechtspraak is van deelneming aan een dergelijke organisatie sprake indien een persoon behoort tot de organisatie, en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie.
De verdachte dient in dat verband in zijn algemeenheid te weten (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Niet is vereist dat de verdachte wetenschap heeft van één of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd, of dat zijn opzet is gericht op het plegen van die misdrijven, ook niet wanneer het gaat om misdrijven van uiteenlopende aard. Elke bijdrage aan een organisatie kan strafbaar zijn. Een dergelijke bijdrage kan bestaan uit het (mede)plegen van enig misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand- en spandiensten en (dus) het verrichten van handelingen die op zichzelf niet strafbaar zijn, zolang van bovenbedoeld aandeel of ondersteuning kan worden gesproken.
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat in de ten laste gelegde periode sprake is geweest van phishing activiteiten. Inherent aan dit soort activiteiten is een aanzienlijke mate van organisatie. Zoals uit de hiervoor onder 3.4.3. beschreven modus operandi volgt, zijn er (valse) e-mailberichten opgesteld, websites van banken nagebouwd, moest de beschikking gekregen worden over e-mailadressen van rekeninghouders en informatie over de bank waar zij klant zijn, zijn er adressen met voor de daders toegankelijke brievenbussen gezocht waar de bankpassen naartoe gestuurd moesten worden, die vervolgens zijn geleegd, waarna met de verkregen bankpassen is ingelogd in de internetbankieren omgeving van de rekeninghouders en limieten zijn verhoogd. Door verschillende personen is vervolgens geld met bankpassen gepind dan wel zijn (luxe)goederen met de bankpassen aangeschaft. Deze handelwijze vergt een planmatige aanpak, intensieve samenwerking en duidelijke afstemming tussen de betrokken personen.
Uit de aard van voornoemde handelwijze blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat sprake is geweest van een gestructureerd samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid, die tot oogmerk had om - door middel van oplichting - bankpassen en bijbehorende pincodes te verkrijgen, daarmee computervredebreuk te plegen (door in te loggen op de internetbankieren omgeving) en computergegevens aan te tasten (door opnamelimieten van bankpassen te verhogen), met als uiteindelijk doel de bankrekeningen van de rekeninghouders leeg te halen (diefstal door middel van valse sleutels) door geld op te nemen uit geldautomaten dan wel aankopen te doen in winkels (diefstal door middel van valse sleutels en/of witwassen).
De rechtbank is van oordeel dat verdachte kan worden aangemerkt als een deelnemer van voornoemde organisatie. Zoals hiervoor onder 3.4.4. is overwogen, is verdachte als medepleger betrokken geweest bij de diefstallen van poststukken met daarin bankpassen. Verdachte stuurde [medeverdachte 1] naar de zogenaamde inleverpunten om de door de rekeninghouders opgestuurde poststukken uit de brievenbussen te halen. Vervolgens kreeg verdachte deze poststukken overhandigd van [medeverdachte 1] . Ook blijkt uit WhatsAppgesprekken tussen [medeverdachte 1] en verdachte dat zij met elkaar communiceerden over een na te bouwen website van een bank. In februari 2016 had verdachte verder een Rolex horloge in bezit dat met een door phishing verkregen bankpas was aangeschaft. Met al deze gedragingen heeft verdachte een substantieel aandeel gehad in de gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie.
De rechtbank acht, op grond van de bewijsmiddelen in de bijlage bij dit vonnis en gelet op wat hiervoor is overwogen, het onder 4 tenlastegelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
3.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij
feit 2
op tijdstippen in de periode van 1 september 2015 tot en met 29 september 2015 te Amsterdam, meermalen, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit postbus(sen)/brievenbus(sen) heeft weggenomen telkens één of meer poststuk(ken)/envelop(pen) inhoudende één of meer bankpas(sen), toebehorende aan
- [rekeninghouder] of
- [rekeninghouder] of
- [rekeninghouder] en/of [rekeninghouder] of
- [rekeninghouder] of
- [rekeninghouder] en/of [rekeninghouder] of
- [rekeninghouder] of
- [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] of
- [rekeninghouder] of
- [rekeninghouder] en/of [rekeninghouder] ,
waarbij verdachte en zijn mededader(s) telkens die/dat weg te nemen poststuk(ken)/envelop(pen) onder hun bereik hebben gebracht door middel van valse sleutels, te weten niet daartoe bestemde sleutels;
feit 3
op 9 februari 2016 te Amsterdam een Rolex horloge voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit één of meer misdrijf/misdrijven;
feit 4
in de periode van 1 september 2015 tot en met 16 februari 2016 te Amsterdam en elders in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- oplichting (art. 326 Wetboek van Strafrecht) en/of
- gegevens voorhanden hebben om computergegeven(s) aan te tasten of te manipuleren (art. 350d Wetboek van Strafrecht) en/of
- computervredebreuk (art. 138ab Wetboek van Strafrecht) en/of
- aantasting of manipulatie van computergegevens (art. 350a Wetboek van Strafrecht) en/of
- diefstal door middel van een valse sleutels (art. 311 Wetboek van Strafrecht) en/of
- witwassen (art. 420bis Wetboek van Strafrecht).
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 2
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd;
feit 3
witwassen;
feit 4
deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte, gelet op de ernst van het door hem bewezen geachte, de rol van verdachte in de organisatie, de richtlijnen van het Openbaar Ministerie en de proceshouding van verdachte enerzijds, en de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn van berechting anderzijds, zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zestien maanden, met aftrek van de tijd die in voorarrest is doorgebracht.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om bij de strafoplegging, meer dan de officier van justitie, acht te slaan op de positieve ontwikkelingen rondom de persoon van verdachte, de overschrijding van de redelijke termijn en de toepassing van artikel 63 Sr, en te volstaan met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest en een voorwaardelijke gevangenisstraf, eventueel aangevuld met een onvoorwaardelijke taakstraf.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft gedurende enkele maanden deelgenomen aan een criminele organisatie die tot doel had misdrijven te plegen die verband houden met phishing fraude. Verdachte nam binnen het samenwerkingsverband een coördinerende en sturende rol op zich. Daarmee vervulde hij een substantiële rol binnen de organisatie en droeg hij bij aan de verwezenlijking van de doelen van de organisatie en de bewezen verklaarde diefstallen. Door het handelen van de organisatie is het vertrouwen van de getroffen rekeninghouders in het betalingsverkeer en bankwezen ernstig ondermijnd. Ook heeft de organisatie met de begane misdrijven schade veroorzaakt. Wanneer het vertrouwen in het betalingsverkeer en bankwezen bij consumenten in het algemeen niet meer aanwezig is, bestaat het risico van een ernstige ontwrichting van het maatschappelijk en economisch verkeer. Aangenomen mag worden dat de organisatie erop uit is geweest geldelijk gewin te behalen, zonder zich daarbij rekenschap te geven van of zich te laten weerhouden door deze gevolgen.
Gelet op de ernst van de feiten acht de rechtbank in beginsel alleen oplegging van een (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf gerechtvaardigd.
Persoonlijke omstandigheden
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte blijkt dat hij ten tijde van het plegen van de bewezen verklaarde feiten nog niet eerder met politie en justitie in aanraking was gekomen. Dat betekent dat hij ten aanzien van het bewezenverklaarde als een “first-offender” moet worden aangemerkt. Nadien is verdachte in 2018 door de rechtbank Amsterdam wegens soortgelijke misdrijven veroordeeld tot een deels voorwaardelijke taakstraf. Vanwege deze veroordeling is artikel 63 Sr van toepassing, wat betekent dat de rechtbank rekening moet houden met de bepalingen over gelijktijdige bestraffing. De rechtbank heeft hierin reden voor enige strafmatiging gezien.
De rechtbank heeft in het voordeel van verdachte bij de strafoplegging betrokken dat uit de over hem opgestelde reclasseringsrapporten volgt dat hij tijdens het schorsingstoezicht in deze zaak, behoudens een aantal overtredingen van de schorsingsvoorwaarden in de beginfase van het toezicht, een positieve groei heeft doorgemaakt. Verdachte heeft zijn leven op orde gebracht. Deze ontwikkeling en de intrinsieke motivatie van verdachte om een delictvrij bestaan op te bouwen, zijn beschermende factoren. Gelet op deze omstandigheden, de duur van het schorsingstoezicht en het afgenomen recidiverisico, dat de reclassering inmiddels inschat als laag, acht de reclassering oplegging van reclasseringstoezicht met gedragsinterventies als bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijke straf niet meer nodig.
Overschrijding redelijke termijn
Verder heeft de rechtbank meegewogen dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van berechting als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Het onderzoek Cyber007 is in september 2015 gestart en heeft geresulteerd in de aanhouding, de inverzekeringstelling en het verhoren van verdachte op 29 oktober 2015. Op dat moment is de redelijke termijn aangevangen.
Het dossier in deze zaak is in juni 2016 door de politie afgesloten, waarna de officier van justitie per vordering van 1 juli 2016 de rechter-commissaris heeft verzocht een regiebijeenkomst te beleggen en zo nodig nader onderzoek te verrichten. Vervolgens zijn in de zaken tegen verdachte en twee medeverdachten op 12 januari 2017 enkele getuigen gehoord. Hoewel het onderzoek in de zaken tegen verdachte en de medeverdachten toen ‘zittings-klaar’ was, hebben de zaken daarna stilgelegen en vond de inhoudelijke behandeling pas plaats in januari 2019. Dat heeft ertoe geleid dat de rechtbank heden, op 28 februari 2019, eindvonnis wijst. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn van twee jaren met één jaar en vier maanden is overschreden.
In deze overschrijding van de redelijke termijn, in combinatie met de persoon van verdachte en het uiteindelijke belang dat de maatschappij erbij heeft dat verdachte zijn leven op de rails houdt en geen nieuwe strafbare feiten pleegt, ziet de rechtbank – anders dan de officier van justitie – aanleiding om in plaats van een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van een langere duur dan de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht, een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur en een onvoorwaardelijke taakstraf van de maximale duur op te leggen. Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf zal de rechtbank een proeftijd verbinden van twee jaren, met de bedoeling verdachte ervan te weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.

7.Beslag

Bij gelegenheid van het onderzoek naar de door verdachte begane feiten zijn onder andere aangetroffen en in beslag genomen een Rolex horloge (goednummer 659894 op de beslaglijst) en een iPhone (goednummer 726061).
De rechtbank zal het in beslag genomen horloge verbeurd verklaren, nu het onder 3 bewezenverklaarde met betrekking tot dit voorwerp is begaan.
De onder verdachte in beslag genomen iPhone zal de rechtbank onttrekken aan het verkeer. De telefoon is naar het oordeel van de rechtbank van zodanige aard, dat het ongecontroleerde bezit daarvan, mede ter bescherming van (de identiteit van) derden, in strijd is met de wet of met het algemeen belang. In de iPhone bevinden zich verschillende afbeeldingen van onder andere bankpassen, identiteitspapieren en bankstukken op naam van derden, zodat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang. Ook kan dit voorwerp onder voornoemde omstandigheden dienen tot het begaan van soortgelijke misdrijven.

8.Vorderingen benadeelde partij en oplegging schadevergoedingsmaatregel

8.1.
Vorderingen benadeelde partij van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2]
De benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] hebben allebei tegen verdachte een vordering ingediend tot betaling van € 2.300,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag, wegens materiële schade die zij als gevolg van phishing fraude, in het bijzonder het onder 1 en 2 tenlastegelegde, zouden hebben geleden. Uit de stukken blijkt dat met van phishing afkomstige bankpassen en bijbehorende pincodes van de bankrekening op naam van [benadeelde partij 1] een totaalbedrag van € 5.000,- is weggenomen en van de bankrekening op naam van zijn echtgenote [benadeelde partij 2] een totaalbedrag van € 4.700,-. Blijkens de afzonderlijk ingediende voegingsformulieren heeft Rabobank de door het echtpaar geleden schade van € 9.700,- in zijn totaliteit beoordeeld en daarvan een deel van € 7.400,- vergoed. Daarbij heeft de bank geen onderscheid gemaakt per benadeelde of per bankrekening. De door de benadeelden gestelde schade bestaat in beide gevallen uit vergoeding van het weggenomen en niet vergoede deel van € 2.300,-. Gelet op deze feiten en omstandigheden zal de rechtbank de door de benadeelde partijen afzonderlijk ingediende voegingsformulieren als één gezamenlijk ingediende vordering beschouwen en ook als zodanig beoordelen.
De rechtbank is van oordeel dat de door de benadeelden gestelde schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 2 bewezenverklaarde. De bewezen verklaarde diefstal door middel van valse sleutels en het kort daarop gevolgd misbruik van de van phishing afkomstige bankpas staan in zodanig nauw verband met elkaar, dat de door verdachte gepleegde diefstal rechtstreeks de door de benadeelde partijen geleden schade heeft veroorzaakt. De vordering zal daarom worden toegewezen. Verdachte wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 2.300,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 september 2015 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat als door of namens (één van de) medeverdachten dit bedrag geheel of gedeeltelijk is betaald, verdachte in zoverre van zijn betalingsverplichting zal zijn bevrijd. Tevens wordt verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt, tot op heden nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank ziet, gelet op wat zij hiervoor heeft overwogen, verder aanleiding om in het belang van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] , als extra waarborg voor betaling, aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr op te leggen.
8.2.
Vordering benadeelde partij van [benadeelde partij 3]
Aangever [betrokkene benadeelde partij 3] heeft namens de benadeelde partij [benadeelde partij 3] tegen verdachte een vordering ingediend tot betaling van € 6.073,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag, wegens materiële schade die de benadeelde partij als gevolg van phishing fraude zou hebben geleden.
De rechtbank stelt voorop dat een benadeelde partij in het strafproces vergoeding kan vorderen van de schade die zij door een strafbaar feit heeft geleden, als voldoende verband bestaat tussen het bewezen verklaarde handelen van een verdachte en de schade om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreekse schade heeft geleden. Onder omstandigheden kan een zodanig nauw verband bestaan tussen een onderliggend strafbaar feit en een bewezen verklaarde witwasgedraging, dat kan worden aangenomen dat het witwassen rechtstreeks de door de benadeelde partij geleden schade heeft veroorzaakt en een vordering voor toewijzing vatbaar is. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan in deze zaak echter geen sprake. De rechtbank is van oordeel dat de door de benadeelde partij gestelde schade niet rechtstreeks voortvloeit uit het onder 2, 3 en 4 bewezenverklaarde. Verdachte wordt niet verweten dat hij betrokken is geweest bij de specifiek jegens de benadeelde partij gepleegde fraude. Het onder 3 bewezen verklaarde witwassen staat in dit geval te ver af van de schade veroorzakende feiten. De onder 4 bewezen deelname aan een criminele organisatie is verder onvoldoende om aan te nemen dat de benadeelde partij door dit handelen van verdachte rechtstreekse schade heeft geleden. Ook hier geldt dat deze bewezenverklaring te ver afstaat van de schade veroorzakende feiten. De benadeelde partij kan daarom niet in de vordering worden ontvangen. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De wetsartikelen die van toepassing zijn, zijn de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 36d, 36f, 57, 63, 140, 311 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 2, 3 en 4 bewezenverklaarde de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van 219 (tweehonderdnegentien) dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte van 60 (zestig) dagen
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op 2 (twee) jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt verdachte tevens tot
het verrichten van 240 (tweehonderdveertig) uren taakstraf, die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren daarvan verrichten te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen Rolex horloge (goednummer 659894).
Verklaart onttrokken aan het verkeerde in beslag genomen iPhone (goednummer 726061).
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partijen
[benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 2.300,-(drieëntwintighonderd euro), bestaande uit vergoeding voor materiële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 september 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, aan de benadeelde partij, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Bepaalt dat voor zover voornoemd bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens (één van de) medeverdachten aan de benadeelde partijen is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn bevrijd.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.300,- (drieëntwintighonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 september 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
33 (drieëndertig) dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van deze vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat voor zover voornoemd bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens (één van de) medeverdachten aan de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn bevrijd.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partijen in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partijen.
Verklaart de benadeelde partij
[benadeelde partij 3]niet-ontvankelijk in de vordering.
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.H.E. Boomgaart, voorzitter,
mr. N. Boots en mr. H.D. Overbeek, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. P.H. Boersma,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 februari 2019.