ECLI:NL:RBNHO:2019:1565

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 februari 2019
Publicatiedatum
27 februari 2019
Zaaknummer
15/810403-15
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen omzetting van taakstraffen in vervangende hechtenis

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 26 februari 2019 uitspraak gedaan in een bezwaarschrift van een veroordeelde tegen de omzetting van opgelegde taakstraffen in vervangende hechtenis. De veroordeelde had op 21 januari 2019 bezwaar gemaakt tegen de kennisgeving van het Openbaar Ministerie, waarin werd meegedeeld dat de resterende 78 uren taakstraf zouden worden omgezet in 39 dagen vervangende hechtenis. Dit besluit was genomen omdat de veroordeelde zijn taakstraffen niet had uitgevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde bij eerdere vonnissen een laatste kans had gekregen om zijn taakstraffen te verrichten, maar dat hij hierin niet was geslaagd. De rechtbank heeft de procedure gevolgd zoals voorgeschreven in het Wetboek van Strafrecht, waarbij de relevante artikelen 22g en 77p zijn toegepast. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bezwaarschrift voor de taakstraffen met parketnummers 15/810403-15 en 15/188616-14 gegrond is, omdat de omzetting niet tijdig was gedaan. Voor de taakstraf met parketnummer 15/014816-15 is het bezwaarschrift ongegrond verklaard, omdat de omzetting tijdig was. De rechtbank heeft de beslissing van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de vervangende jeugddetentie voor de eerste twee parketnummers vernietigd en het bezwaarschrift voor het derde parketnummer ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Registratienummer: 19-000665
Parketnummer: 15/810403-15
Uitspraakdatum: 26 februari 2019
BESLISSINGvan de rechtbank naar aanleiding van het op 21 januari 2019 ter griffie van deze rechtbank ingediende bezwaarschrift ex artikel 22g derde lid/77p derde lid van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van:
[naam], veroordeelde,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verplaats hier ten lande,
domicilie kiezende ten kantore van: mr. R.W. van Zanden, Kruisweg 971a, 2132 CE te Hoofddorp,
gericht tegen de kennisgeving van het Openbaar Ministerie van het bevel tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van bovengenoemde rechtbank van 10 november 2016 opgelegde vervangende hechtenis.

1.De procedure

Aan veroordeelde is bij voormeld vonnis van de meervoudige kamer, sectie Familie en Jeugd, onder meer een taakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid opgelegd van
- 60 uren te vervangen door 30 dagen jeugddetentie (parketnummer 15/810403-15),
en is voorts de tenuitvoerlegging toegewezen van de voorwaardelijke werkstraf van:
- 30 uren te vervangen door 15 dagen hechtenis (parketnummer 15/014816-15 (tul)) en
- 18 uren te vervangen door 9 dagen jeugddetentie (parketnummer 15/188616-14 (tul)).
Aan alle drie de taakstraffen heeft de rechtbank een termijn gekoppeld van zes (6) maanden.
Dit vonnis is op 25 november 2016 onherroepelijk geworden.
Op 27 juni 2016 is door de reclassering een “afloopbericht taakstraf” verzonden. Dit afloopbericht vermeldt dat verdachte nul (0) uren van de voorwaardelijk opgelegde en ten uitvoer gelegde taakstraffen heeft gewerkt.
Bij beslissing van 11 juli 2017 heeft het Openbaar Ministerie ten gevolge van het niet (volledig) uitvoeren van de taakstraffen tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis bevolen. Het hiertegen door veroordeelde gemaakte bezwaar is bij beslissing van de rechtbank van 22 december 2017 gegrond verklaard. De rechtbank heeft hierbij overwogen dat veroordeelde – bij wijze van laatste kans – gezien zijn persoonlijke omstandigheden alsnog in de gelegenheid moet worden gesteld de taakstraffen te verrichten.
Op 26 november 2018 is door de reclassering een “afloopbericht taakstraf” verzonden. Dit afloopbericht vermeldt, voor zover hier van belang het volgende:
Vanaf de start van de werkstraf begin september 2018 tot aan de stopzetting in november 2018 heeft betrokkene geen enkele keer gewerkt. Van de elf werkafspraken is er geen één nagekomen. Betrokkene is vijf keer geoorloofd afwezig, meldt zich één keer ziek en is daarnaast vijf keer zonder tegenbericht afwezig. Reclassering Nederland is coulant geweest in het accepteren van de afmeldingen. Dit resulteert erin dat de werkstraf tot drie keer toe is stopgezet. Dit terwijl de werkstraf een herkansing betreft en betrokkene daar meermaals op is gewezen. Hij blijkt telkens niet aanwezig te kunnen zijn. Het geven van een officiële waarschuwing alsook het voeren van een voortgangsgesprek hebben betrokkene er niet toe bewogen de werkstraf tot uitvoering te brengen. Betrokkene blijkt geen prioriteit te kunnen geven aan de uitvoering van de werkstraf. Hij is niet in staat te verschijnen voor de uitvoering van de werkstraf. Reclassering Nederland acht de werkstraf onuitvoerbaar en een tweede herkansing niet wenselijk. Betrokkene heeft 0 van de na aftrek van voorarrest resterende 78 uur gewerkt.
Bij beslissing van 10 december 2018 heeft de officier van justitie bevolen dat de niet uitgevoerde taakstraf van 78 uren ten uitvoer wordt gelegd in de vorm van een vervangende hechtenis van 39 dagen op de grondslag van artikel 22g Sr.
Bij kennisgeving van 3 januari 2019 heeft het Openbaar Ministerie aan veroordeelde meegedeeld dat de resterende 78 uren taakstraf worden omgezet in een vervangende hechtenis van 39 dagen met als reden dat veroordeelde volgens opgave van de reclassering de opgelegde taakstraf niet heeft verricht. Deze kennisgeving is op 16 januari 2019 aan veroordeelde betekend.
Veroordeelde heeft op 21 januari 2019 tegen de kennisgeving bezwaar gemaakt.
Het onderzoek heeft – overeenkomstig het bepaalde in artikel 22h jo 14i Sr – plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 12 februari 2019.
Namens veroordeelde was aanwezig zijn raadsvrouw, mr. R.W. van Zanden.
Tevens was aanwezig de officier van justitie, mr. C.M. Brugman.

2.Het standpunt van veroordeelde en zijn raadsvrouw

De raadsvrouw van veroordeelde heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de gehele beslissing tot omzetting van de taakstraf beschouwd dient te worden als een omzetting ingevolgde artikel 77p Sr, hetgeen betekent dat de beslissing tot omzetting van de taakstraf buiten de gestelde termijn als bepaald in artikel 77q Sr is genomen en dat het bezwaarschrift reeds daarom gegrond dient te worden verklaard.
Subsidiair verzoekt de raadsvrouw veroordeelde een laatste kans te geven en zij heeft hiertoe het volgende aangevoerd. Veroordeelde bevond zich in een instabiele periode; hij had bijvoorbeeld geen vaste woonplek. Veroordeelde is nu aangemeld voor een kamer bij [naam] . Omzetting zal mogelijk leiden tot doorkruising van dat traject en andere hulpverleningstrajecten. Daarnaast heeft veroordeelde nu ook de wil om de aan hem opgelegde taakstraffen te verrichten.

3.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gehele beslissing tot omzetting van de taakstraf beschouwd dient te worden als een omzetting ingevolge artikel 22g Sr, hetgeen betekent dat de beslissing tot omzetting van de taakstraf binnen de gestelde termijn als bepaald in artikel 22i Sr is genomen. Het bezwaarschrift dient ongegrond te worden verklaard nu veroordeelde bij de beslissing van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 22 december 2017 een laatste kans heeft gekregen en bij de behandeling van deze zaak op 12 februari 2019 geen nieuwe dan wel gewijzigde persoonlijke omstandigheden namens veroordeelde aannemelijk zijn geworden.

4.De beoordeling

Het bezwaarschrift tegen de kennisgeving als bedoeld in artikel 22g/77p van het Wetboek van Strafrecht is binnen de gestelde termijn van veertien dagen na betekening daarvan ter griffie ingediend. Veroordeelde kan derhalve worden ontvangen in zijn bezwaarschrift.
Parketnummers 15/810403-15 en 15/188616-14
Voor zover het bezwaarschrift betrekking heeft op de in het vonnis van 10 november 2016 opgelegde taakstraf in de strafzaak met parketnummer 15/810403-15 en de bij dit vonnis ten uitvoer gelegde taakstraf in de strafzaak met parketnummer 15/188616-14 dient het bezwaarschrift om formele redenen gegrond te worden verklaard. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Bij het vonnis van 10 november 2016 (parketnummer 15/810403-15) heeft de rechtbank het jeugdsanctierecht ex artikel 77c Sr toegepast. Ten aanzien van de bij dit vonnis opgelegde taakstraf is dan ook vervangende jeugddetentie opgelegd. In de strafzaak met parketnummer 15/188616-14 is de voorwaardelijke taakstraf op 20 maart 2015 opgelegd door de kinderrechter, waarbij aan het voorwaardelijke deel vervangende jeugddetentie is gekoppeld. In beide vonnissen is geen toepassing gegeven aan artikel 77p, vierde lid Sr. Doordat ten aanzien van deze twee taakstraffen vervangende jeugddetentie is opgelegd, dient dit deel van de beslissing tot omzetting van de taakstraf te worden beschouwd als een omzetting ingevolge artikel 77p Sr. Dit betekent dat de beslissing tot omzetting van de taakstraf binnen de gestelde termijn als bepaald in artikel 77q Sr moest worden genomen.
Het vonnis van 10 november 2016 is op 25 november 2016 onherroepelijk geworden. In dit vonnis was een termijn voor het uitvoeren van de taakstraffen opgenomen van zes maanden. Het Openbaar Ministerie heeft de duur voor het verrichten van de taakstraf niet verlengd. Op 11 juli 2017 heeft het Openbaar Ministerie voor het eerst de beslissing genomen de taakstraffen om te zetten in vervangende hechtenis. Deze beslissing was tijdig genomen. De rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, heeft echter bij de gegrondverklaring van het bezwaar tegen de omzetting op 22 december 2017 verzuimd een nieuwe termijn te stellen waarbinnen de taakstraffen moesten zijn voltooid. De rechtbank ziet zich daarom voor de vraag gesteld binnen welke termijn het Openbaar Ministerie tijdig kon verzoeken om omzetting.
Op grond van artikel 77q Sr kan het Openbaar Ministerie een beslissing tot tenuitvoerlegging van de vervangende jeugddetentie slechts (nogmaals) nemen binnen drie maanden na afloop van de termijn waarbinnen de taakstraf moet zijn voltooid. De rechtbank gaat – bij gebrek aan een door de rechtbank gestelde termijn – ten aanzien van de opgelegde taakstraf en de ten uitvoer gelegde taakstraf uit van de meest gunstige termijn voor veroordeelde als genoemd in artikel 77m lid 3 Sr, derhalve in dit geval zes maanden. Dat betekent dat de beslissing tot omzetting van de taakstraf uiterlijk op 22 september 2018 had moeten worden genomen. De beslissing is echter op 10 december 2018 genomen en is daarmee niet tijdig genomen. Het bezwaarschrift dient daarom ten aanzien van de opgelegde taakstraf in de strafzaak met parketnummer 15/810403-15 en de bij dat vonnis ten uitvoer gelegde taakstraf met parketnummer 15/188616-14 gegrond te worden verklaard.
Parketnummer 15/014816-15
Voor zover het bezwaarschrift betrekking heeft op de bij vonnis van 10 november 2016 ten uitvoer gelegde taakstraf met parketnummer 15/014816-15 dient het bezwaarschrift ongegrond te worden verklaard. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
De door de rechtbank bij het vonnis van 10 november 2016 ten uitvoer gelegde taakstraf met parketnummer 15/014816-15 is op 7 mei 2015 voorwaardelijk opgelegd door de politierechter. Doordat ten aanzien van deze taakstraf vervangende hechtenis is opgelegd, dient dit deel van de beslissing tot omzetting van de taakstraf te worden beschouwd als een omzetting ingevolgde artikel 22g Sr. Zoals reeds hierboven vermeld heeft veroordeelde bij beslissing van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 22 december 2017 een laatste kans gekregen. Op grond van artikel 22i Sr kan het Openbaar Ministerie een beslissing tot tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis slechts (nogmaals) nemen binnen drie maanden na afloop van de termijn waarbinnen de taakstraf moet zijn voltooid. Bij de beslissing van 22 december 2017 is verzuimd aan de gegrondverklaring een termijn te verbinden waarbinnen de taakstraf moet zijn voltooid.
De rechtbank gaat ten aanzien van deze ten uitvoer gelegde taakstraf uit van de termijn als genoemd in artikel 22c lid 3 Sr (één jaar). Aldus had het Openbaar Ministerie één jaar en drie maanden de tijd om omzetting te verzoeken. Deze termijn is niet overschreden, nu de beslissing van het Openbaar Minister tot omzetting van de taakstraf is genomen op 18 december 2018.
De rechtbank is van oordeel dat hetgeen in het bezwaarschrift en bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gebracht onvoldoende zwaarwegend is om veroordeelde alsnog in de gelegenheid te stellen de taakstraf te verrichten. Daarbij is in het bijzonder in aanmerking genomen dat veroordeelde bij beslissing van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 22 december 2017 een laatste kans heeft gekregen en dat namens veroordeelde geen nieuwe dan wel gewijzigde persoonlijke omstandigheden aannemelijk zijn geworden. Veroordeelde heeft meer dan voldoende kansen gehad de hem opgelegde taakstraf tot een goed einde te brengen en hij heeft verzuimd hiervan gebruik te maken.
Gelet hierop zal de rechtbank het bezwaarschrift ten aanzien van deze ten uitvoer gelegde taakstraf ongegrond verklaren.

5.De beslissing

De rechtbank:
Parketnummers 15/810403-15 en 15/188616-14
-verklaart het bezwaarschrift
gegrondvoor zover dit betrekking heeft op de taakstraf, opgelegd bij vonnis van 10 november 2016 met parketnummer 15/810403-15 en op de bij dit vonnis ten uitvoer gelegde taakstraf met parketnummer 15/188616-14;
-
vernietigtde beslissing van de officier van justitie gedateerd 10 december 2018 tot tenuitvoerlegging van de vervangende jeugddetentie ten aanzien van de opgelegde taakstraf in de strafzaak met parketnummer 15/810403-15 en ten aanzien van de in het vonnis van 10 november 2016 ten uitvoer gelegde taakstraf met parketnummer 15/188616-14;
Parketnummer 15/014816-15
- verklaart het bezwaarschrift
ongegrondvoor zover dit betrekking heeft op de bij het vonnis van 10 november 2016 ten uitvoer gelegde taakstraf met parketnummer 15/014816-15.
Deze beslissing is gegeven door
mr. M.H. Affourtit-Kramer, voorzitter,
mr. P.H.B. Littooy en mr. H.E. van Harten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.M.A. van der Meij en A.D. Renshof griffiers,
en uitgesproken op 26 februari 2019.