Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.De procedure
- het tussenvonnis van 18 juli 2018
- het proces-verbaal van comparitie van 22 januari 2019 en de daarin genoemde stukken
2.De feiten
Indien door bijstorting alsnog wordt voldaan aan de inperking van EUR 750.000 van het krediet op rekening [nummer] t.n.v. Planhold B.V. komt de borgtocht te vervallen.Indien er sprake is van uitwinning worden eerst de zakelijke zekerheden uitgewonnen, alvorens de borgtocht aangesproken wordt.
In de brief staat voorts:
De zekerheid voor de bank bestaat uit:- een 1e hypothecaire inschrijving tot een bedrag van € 1.375.000,--, gevestigd blijkens notariële akte d.d. 29 december 2004 op de registergoederen aan de [adres], alsmede de [adres], te [plaats];- een 1e en 2e hypothecaire inschrijving tot een bedrag van €2.725.000,-- gevestigd blijkens notariële akten d.d. 30 mei 2002 & 19 januari 2007 op het registergoed aan de [adres], te [plaats], inclusief omliggende grond;- verpanding van huurpenningen, voorraden, vorderingen op derden en inventaris blijkens onderhandse akte, geregistreerd d.d. 14 november 2008;- een borgstelling ad € 750.000,- blijkens onderhandse akte d.d. 11 november 2009, verleend door [gedaagde/eiser]; (…)Wij merken ten slotte op dat de opzegging van de financieringen niet inhoudt dat uw verdere verplichtingen jegens de bank zouden zijn vervallen. Behoudens voor zover daarvan in deze brief uitdrukkelijk is afgeweken, blijven de bestaande financierings- en zekerheidsvoorwaarden van kracht en blijft u verplicht zich aan die voorwaarden te houden totdat algehele aflossing van de financieringen heeft plaatsgevonden.
[gedaagde/eiser] werd daarbij bijgestaan door een advocaat.
1) De Rabobank Amsterdam (hierna: ‘de bank’) ontvangt uit de koopsom voor de VID direct doch uiterlijk binnen twee maanden na ondertekening van het huidige voorstel een bedrag van € 500.000,00 direct op haar tussenrekening (…). Na ontvangst van voornoemd bedrag op de tussenrekening van de bank, wordt de VID direct uit de hoofdelijkheid ontslagen en worden de zekerheden van de bank ter zake aan de VID in eigendom toebehorende activa direct vrijgegeven. De genoemde betaling van € 500.000,00 wordt in mindering gebracht op het basiskrediet van €1.750.000,00. Voorts wordt het resterende basiskrediet van €1.250.000,00 met een bedrag van € 500.000,00 verminderd voor welk laatstgenoemde bedrag kwijting wordt verleend. Vervolgens resteert een basiskrediet van € 750.000,00 en een overstand van € 750.000,00, derhalve een resterend krediet van € 1.500.000,00.2) Voornoemd resterend krediet ad € 1.500.000,00 zal rentevrij worden gemaakt en zal worden aangehouden door de holding waarbij de overige entiteiten hoofdelijk verbonden blijven en de bestaande zekerheden (met uitzondering van die welke gelden ten aanzien van de VID zoals hiervoor omschreven) gehandhaafd blijven.3) De bank ontvangt binnen 24 maanden na ondertekening van het huidige voorstel (…) een bedrag van € 500.000,00 op de hiervoor genoemde tussenrekening van de bank. Na ontvangst van laatstgenoemd bedrag wordt de aanspraak van de bank uit hoofde van de door jou in privé afgegeven borgtocht ad € 750.000,00 verminderd naar € 0,00. Bovendien wordt alsdan het onder opsommingsteken 2 genoemde bedrag van € 1.500.000,00 verminderd met een aanvullend bedrag van € 500.000,00, welk laatstgenoemde bedrag alsdan wordt gekweten. Derhalve resteert nadien (nadat een totaalbedrag van € 1.000.000,00 door de bank op haar tussenrekening is ontvangen) een bedrag van € 500.000,00 dat wordt aangehouden in de holding. (…)4) Indien het hiervoor onder opsommingsteken 3 genoemde binnen 24 maanden te betalen bedrag van € 1.500.000,00 niet tijdig en/of niet volledig door de bank wordt ontvangen, volgt geen verlaging van de borgtocht noch van het resterende krediet van € 1.500.000,00.Deze brief is door [gedaagde/eiser] voor akkoord ondertekend in zijn hoedanigheid van rechtsgeldig vertegenwoordiger van de in de kredietovereenkomsten genoemde vennootschappen (die ook in de brief genoemd zijn).
(…) Inderdaad speelt nog de verkoop van een klein gedeelte van het perceel ‘[naam]’ in [plaats], uit hoofde waarvan aan de heer [gedaagde/eiser] een bedrag van circa € 280k zal toekomen, althans zo hebben wij begrepen. Zoals ook in onze correspondentie met de heer [gedaagde/eiser] aangegeven, wordt door de bank aanspraak gemaakt op dit volledige bedrag en is aan de heer [gedaagde/eiser] het verzoek gedaan om op grond van artikel 26 van de toepasselijke Algemene Bankvoorwaarden zijn borgtocht te secureren door openbare verpanding en betaling aan de bank van de opbrengst uit voornoemde verkoop. Aan deze verplichting wordt door de heer [gedaagde/eiser] vooralsnog niet meegewerkt, zodat de verkoop van het perceel ook nog niet kan worden afgerond. (…)
€ 1.118.353,40 ontvangen. Een bedrag van € 325.000 van die koopsom heeft Rabobank in mindering gebracht op de borgtocht, zodat nog een borgtocht voor een bedrag van € 425.000 resteerde.
(…) Aldus zijn in relatie tot de aan de Planhold groep verstrekte financieringen in totaal de volgende opbrengsten gerealiseerd, te weten:- € 500k uit hoofde van de verkoop van de VID, waarna de vordering is gefixeerd op € 1.500k;- € 325k uit hoofde van de verkoop van [naam];- € 22.275,22 uit hoofde van betalingen van verpande debiteuren;- € 218.064,55 uit hoofde van de geïncasseerde verpande vordering op debiteur Switch;- € 38.566,64 uit hoofde van verrekende creditgelden, welke verrekening, zoals separaat aan [gedaagde/eiser] is bericht thans zal plaatsvinden.Rekening houdend met bovenstaande opbrengsten bedraagt de actuele opeisbare vordering van Rabobank op de Planhold-groep € 896.093,59 exclusief kosten.
3.De vordering in conventie en het verweer
4.De vordering in reconventie en het verweer
5.De beoordeling
in conventie
De vordering van Rabobank op de voornoemde vennootschappen is na beëindiging van de faillissementen blijven bestaan en kan, als nog blijkt van het bestaan van een bate, daarop met toepassing van artikel 2:23c lid 1 BW worden verhaald. Om te voorkomen dat in een geval als dit de mogelijkheid van verhaal door verjaring verloren zou gaan, bepaalt artikel 2:23c lid 2 BW dat gedurende het tijdvak waarin de rechtspersoon had opgehouden te bestaan er een verlengingsgrond als bedoeld in artikel 3:320 BW is ten aanzien van de verjaring van rechtsvorderingen tegen de rechtspersoon.
Deze aflossingen kunnen er dus niet toe leiden dat de borgtocht is komen te vervallen. De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van [gedaagde/eiser] dat het grootste deel van de opbrengst van de verkoop van de VID niet aan Rabobank verpande goederen betrof, nu die stelling op geen enkele wijze nader is onderbouwd.
€ 500.000 aan opbrengst uit de verkoop van de VID, nog eens een bedrag van € 500.000 zou ontvangen. Deze afspraak sluit niet aan op het betoog van [gedaagde/eiser] dat de borgtocht door de verkoop van de VID (en het uitwinnen van enkele aanvullende zekerheden) al was komen te vervallen. Daarbij gaat de rechtbank voorbij aan het betoog van [gedaagde/eiser] dat hij de brief van 24 juni 2011 uitsluitend als vertegenwoordiger van de Planhold vennootschappen heeft ondertekend. Dat is weliswaar zo in de brief vermeld, maar nu de afspraken ook zien op de door [gedaagde/eiser] in privé afgegeven borgtocht en [gedaagde/eiser] in de brief ook als privé persoon wordt aangesproken, heeft Rabobank kunnen en mogen begrijpen dat de handtekening van [gedaagde/eiser] ook zag op hem als privé persoon.
€ 500.000) niet verhindert. Voorts heeft Rabobank betwist dat zij heeft geweigerd aan de grondtransactie mee te werken en dat deze transactie [gedaagde/eiser] de mogelijkheid zou hebben geboden om een bedrag van € 500.000 aan Rabobank te betalen.
e-mail van 19 september 2012 van Rabobank de grondtransactie niet kon worden afgerond omdat [gedaagde/eiser] niet voldeed aan zijn verplichting om ex artikel 26 van de Algemene Bankvoorwaarden zijn borgtocht te secureren door openbare verpanding en betaling aan de bank van de opbrengst uit de betreffende transactie. Het verwijt aan Rabobank is dan ook ten onrechte gemaakt.
€ 1.000.000 kwijt te schelden, waardoor van het verstrekte krediet van in totaal € 2.500.000 nog slechts € 500.000 resteerde. En daarbij was Rabobank bereid om na de tweede betaling van € 500.000 haar aanspraak uit hoofde van de door [gedaagde/eiser] afgegeven borgtocht van
€ 750.000 te verminderen naar nihil, waardoor zij, gelet op het ontbreken van verdere zekerheden, in feite nog eens een bedrag van € 250.000 prijsgaf. Dat [gedaagde/eiser] en de vennootschappen behorend tot de Planhold-groep uiteindelijk niet in staat waren om aan de voorwaarden die van de regeling onderdeel uitmaakten, te voldoen kan Rabobank niet worden verweten.
6.198,00(2,0 punten × tarief € 3.099,00)
3.099,00(2,0 punten × factor 0,5 × tarief € 3.099,00)