ECLI:NL:RBNHO:2019:1280

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 februari 2019
Publicatiedatum
18 februari 2019
Zaaknummer
15/040224-18
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel en mishandeling

Op 15 februari 2019 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 25 februari 2018. De verdachte, als bestuurder van een personenauto, heeft een voetganger, [aangever 1], aangereden, waardoor deze zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken been, heeft opgelopen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet opzettelijk handelde, maar dat zijn gedrag wel aanmerkelijk onvoorzichtig was. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan de meer subsidiaire tenlastelegging van het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel door zijn schuld. Daarnaast is de verdachte ook schuldig bevonden aan mishandeling van [aangever 2], die hem probeerde tegen te houden na het ongeval. De rechtbank heeft de verdachte een taakstraf van 150 uren opgelegd, waarvan 50 uren voorwaardelijk, en heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen. De rechtbank heeft de schadevergoeding vastgesteld op € 4.368,49, inclusief wettelijke rente, en de verdachte is veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan [aangever 1].

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/040224-18
Uitspraakdatum: 15 februari 2019
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
1 februari 2019 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.C. Hollander en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. P.F.M. Deijkers, advocaat te Hoorn, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1
(primair)
hij op of omstreeks 25 februari 2018 te [plaats] , in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever 1] opzettelijk van het leven te beroven, als bestuurder van een personenauto (met hoge snelheid en/of vol gas) tegen het been en/of tegen het lichaam van die [aangever 1] is aangereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 februari 2018 te [plaats] , in elk geval in Nederland, aan [aangever 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken been, heeft toegebracht door als bestuurder van een personenauto (met hoge snelheid en/of vol gas) tegen het been en/of tegen het lichaam van die [aangever 1] aan te rijden;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 februari 2018 te [plaats] als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, [straatnaam] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, met hoge, in elk geval aanzienlijke snelheid en/of vol gas in de richting van een voetganger te rijden, die zich op een naast die weg gelegen trottoir/oprit bevond, en tegen die voetganger op te botsen of aan te rijden, waardoor die voetganger (genaamd [aangever 1] ) zwaar lichamelijk letsel (te weten een gebroken been) of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
meest subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 februari 2018 te [plaats] , in elk geval in Nederland, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en/of nalatig als bestuurder van een personenauto (met hoge snelheid en/of vol gas) vooruit (een trottoir en/of oprit) is (op)gereden (terwijl [aangever 1] zich daar bevond en/of waardoor hij, verdachte, met zijn personenauto tegen het been en/of tegen het lichaam van die [aangever 1] is aangereden),
waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat [aangever 1] zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken been, heeft bekomen, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden van deze was ontstaan;
2.
hij op of omstreeks 25 februari 2018 te [plaats] , in elk geval in Nederland, [aangever 2] heeft mishandeld door eenmaal (krachtig):
- te slaan en/of te stompen tegen de hand van die [aangever 2] , dan wel te slaan en/of te stompen in de richting van het gezicht en/of elders van het lichaam van die [aangever 2] , waarna die [aangever 2] zich heeft afgeweerd en/of waarna verdachte tegen de hand van die [aangever 2] heeft geslagen en/of gestompt.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van de onder 1 meer subsidiair en onder 2 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft aan de hand van zijn overgelegde pleitnota met bijlagen betoogd dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van beide feiten.
3.3.
Vrijspraak feit 1 primair, subsidiair en meer subsidiairNaar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder feit 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste is gelegd, zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daartoe allereerst dat op grond van de dossierstukken en het verhandelde ter terechtzitting zeker niet kan worden vastgesteld dat verdachte opzet heeft gehad op het resultaat van zijn handeling, namelijk het raken van aangever [aangever 1] – hierna ook kortweg te noemen [aangever 1] – met zijn voertuig.
Weliswaar heeft onder meer [aangever 1] blijkens diens aangifte een dergelijke conclusie getrokken uit het gegeven dat verdachte, rijdend met zijn auto, hem heeft aangereden, maar er zijn geen bewijsmiddelen waaruit blijkt dat het opzet van verdachte hierop gericht was.
Evenmin zijn er bewijsmiddelen waarop met voldoende mate van zekerheid de slotsom kan worden gebaseerd dat verdachte zich bewust was van een aanmerkelijke kans om [aangever 1] te raken.
De rechtbank betrekt bij dit oordeel ook de omstandigheid dat de moeder van verdachte dicht bij [aangever 1] stond op het moment dat de door verdachte bestuurde auto [aangever 1] raakte. De kans dat ook verdachtes moeder bij deze manoeuvre geraakt had kunnen worden was reëel. Reeds gelet op de uit het dossier blijkende hechte relatie met diens familie acht de rechtbank het onwaarschijnlijk dat verdachte dat risico heeft willen nemen. De rechtbank ziet daarnaast geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van verdachte dat hij [aangever 1] niet heeft zien staan toen hij de manoeuvre met zijn auto maakte.
De feitelijke gebeurtenissen alsmede de omstandigheden rond dit gebeuren stroken dus niet met een poging tot doodslag (primair) en evenmin met een zware mishandeling (subsidiair).
Dit geldt eveneens voor de tenlastegelegde overtreding van artikel 6 Wegenverkeerswet (meer subsidiair). Wil er sprake zijn van schuld in de zin van dat artikel, dan dient bewezen te worden dat er sprake is van een grove verkeersfout aan de zijde van verdachte. De rechtbank overweegt dat een dergelijke verwijtbaarheid niet is gebleken.
Een enkele fout, het aanrijden van [aangever 1] , is naar vaste jurisprudentie niet voldoende om tot bewezenverklaring van het meer subsidiair ten laste gelegde feit te concluderen.
3.4.
Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit 1 meest subsidiair en van feit 2 op grond van het volgende. Waarbij de inhoud van de bewijsmiddelen, ook in onderdelen, is gebruikt ten aanzien van het feit waarop dat blijkens die inhoud betrekking heeft.
Op 25 februari 2018 had verdachte zijn auto geparkeerd voor de oprit van het perceel van [aangever 1] aan de [straatnaam + plaats] . [2]
Toen verdachte bij zijn auto kwam en wilde instappen ontstond er een woordenwisseling met [aangever 1] , waarbij [aangever 1] de deur van de auto van verdachte open hield, terwijl verdachte er al in zat. [3]
[aangever 2] was hierbij ook aanwezig en hij heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat er duw- en trekwerk ontstond tussen [aangever 1] en verdachte aan het portier van de auto. [4]
Verdachte was op dat moment in paniek en angstig en startte de auto en reed een stukje achteruit. [5]
[getuige 2] zag de auto van verdachte half op de weg en half op de stoep staan. De auto reed achteruit en plotseling naar voren. De verplaatsing was steeds over vrij korte afstand. [getuige 2] heeft verklaard dat hij denkt dat de verplaatsing ongeveer 1,5 meter was. [6]
De moeder van verdachte stond inmiddels op haar erf, dat naast het erf van [aangever 1] ligt en zag dat [aangever 1] naar haar toe liep. Opeens zag zij dat verdachte met zijn auto achteruit ging en daarna in haar richting en die van [aangever 1] reed. Zij deed een stap naar achteren en zag dat de auto van verdachte [aangever 1] raakte, waarna [aangever 1] viel. [7]
[getuige 4] zag vanaf de overkant van de straat dat verdachte vooruit over de stoep reed en tegen [aangever 1] aanreed. [8]
Uit een foto in het dossier blijkt dat om bij de opritten/erven van de woningen aan [straatnaam] te komen er over (de breedte van) een stoep gereden dient te worden. [9]
In het ziekenhuis werd door de behandelend arts bij [aangever 1] een breuk in zijn rechter onderbeen geconstateerd. [10]
Verdachte stapte, nadat hij [aangever 1] had geraakt, zijn auto uit en werd door [aangever 2] aangesproken op wat hij gedaan had. Verdachte probeerde [aangever 2] toen te slaan en heeft hierbij de afwerende hand van [aangever 2] geraakt. [11]
De waarnemend huisarts [naam huisarts] heeft de volgende dag geconstateerd dat er een hematoom van ongeveer 2 bij 1 centimeter met een zwelling op het dorsum van de linkerhand van [aangever 2] zichtbaar was. [12]
3.5.
Bewijsoverweging zwaar lichamelijk letsel feit 1, meest subsidiair
De rechtbank stelt aan de hand van weergegeven getuigenverklaringen, inhoudende dat de auto van verdachte [aangever 1] heeft geraakt, in samenhang met de geneeskundige verklaring van 26 februari 2018 (dossierpagina 58) vast dat door de gedragingen van verdachte het letsel bij het slachtoffer is veroorzaakt, te weten een breuk in het onderbeen. Voor het herstel van deze beenbreuk was een operatie noodzakelijk. De arts heeft de duur van de genezing geschat op een periode van 3 tot 6 maanden.
Uit de medische informatie van [de chirurg] , van 1 november 2018 blijkt dat de operatie op 2 maart 2018 heeft plaatsgevonden.
Op grond van bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat dit letsel naar gewoon spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt en komt daarmee tot een bewezenverklaring van dit onderdeel van de tenlastelegging.
3.6.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1, meest subsidiair en onder feit 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1
meest subsidiair
hij op 25 februari 2018 te [plaats] aanmerkelijk onvoorzichtig als bestuurder van een personenauto vooruit een trottoir en een oprit is opgereden terwijl [aangever 1] zich daar bevond en waardoor hij, verdachte, met zijn personenauto tegen die [aangever 1] is aangereden, waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat [aangever 1] zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken been, heeft bekomen;
2.
hij op 25 februari 2018 te [plaats] , [aangever 2] heeft mishandeld door te stompen in de richting van die [aangever 2] , waarbij die [aangever 2] heeft afgeweerd, waardoor verdachte tegen de hand van die [aangever 2] heeft gestompt.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1, meest subsidiair
aan zijn schuld te wijten dat een ander zwaar lichamelijk letsel bekomt
feit 2
mishandeling
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot:
- een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarden een contactverbod met [aangever 1] , [getuige 1] en hun kinderen, alsmede een locatieverbod voor het [straatnaam + plaats] ;
- een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis;
- een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twee jaren.
6.2.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is tegen het slachtoffer aangereden. Het slachtoffer heeft daar ernstige gevolgen van ondervonden in de vorm van een beenbreuk met een langdurige herstelperiode.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij op aanmerkelijke onvoorzichtige wijze, zonder goed om zich heen te blijven kijken, zijn voertuig dusdanig heeft gemanoeuvreerd dat hij daarbij een persoon heeft geraakt.
Nadien heeft verdachte nog geslagen naar een buurman die hem hierop aansprak.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 27 december 2018, waaruit blijkt dat verdachte nooit eerder met politie of justitie in aanraking is geweest.
Voorts is omtrent verdachte op 18 juli 2018 een reclasseringsadvies uitgebracht, opgesteld door J.M. Bremer van Reclassering Nederland.
De reclassering schat de kans op recidive in als laag en ook de kans op letselschade wordt ingeschat als laag. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een straf zonder bijzondere voorwaarden, omdat interventies of toezicht niet nodig worden geacht.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van 150 uren moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan, te weten 50 uren, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
De tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht zal op deze taakstraf in mindering worden gebracht, waarbij de rechtbank een maatstaf hanteert van 2 uur aftrek van de taakstraf per dag die verdachte in voorarrest zat.
De rechtbank ziet, anders dan de officier van justitie, geen aanleiding om naast deze taakstraf nog een andere sanctie aan verdachte op te leggen, nog daargelaten dat voor een veroordeling op grond van artikel 308 Wetboek van Strafrecht geen ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen mogelijk is.
Evenmin acht de rechtbank termen aanwezig om een contactverbod of een locatieverbod voor [straatnaam + plaats] te effectueren.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Namens [aangever 1] in de hoedanigheid van de benadeelde partij is door advocaat N. Muntjewerff een vordering tot (voorlopige) schadevergoeding van € 47.125,24 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die [aangever 1] als gevolg van het ten laste gelegde feit 1 zou hebben geleden. Voorts maakt [aangever 1] aanspraak op de wettelijke rente vanaf 1 februari 2019, althans vanaf de dag dat de rechtbank in goede justitie zal bepalen. Ter terechtzitting heeft de raadsman de vordering toegelicht aan de hand van zijn overgelegde aantekeningen en onderstreept dat de schade is begroot als voorschot.
De gestelde schade bestaat uit € 42.125,24 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade. De materiële schade is opgebouwd uit schade wegens verlies van arbeidsvermogen tot 1 januari 2019 (€ 35.637,93), de kosten van berekening daarvan door de boekhouder ten bedrage van € 762,30, schade wegens huishoudelijke hulp en schade wegens verlies van zelfwerkzaamheid tot 1 januari 2019 (€ 3.856,25) en overige materiële schade ten bedrage van € 1.868,49.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van € 39.837,13, bestaande uit de immateriële schade (€ 5000,-) en de gevorderde materiële schade minus de ontvangen uitkering wegens het verlies aan arbeidsvermogen
(€ 34.837,13).
De raadsman van verdachte heeft primair verzocht de benadeelde partij voor de gehele vordering niet-ontvankelijk te verklaren en subsidiair gesteld dat niet inzichtelijk is welk bedrag verdachte aan uitkering heeft genoten en verzocht de vordering aanzienlijk te matigen. Ten aanzien van de gestelde materiële schade aan de kleding heeft de raadsman van verdachte geen opmerkingen.
De rechtbank overweegt dat de benadeelde partij aanzienlijke bedragen vordert voor met name de geleden materiële schade. De benadeelde partij is werkzaam als zelfstandige in de beletteringsbranche. Er is een berekening van de verdiencapaciteit en kosten per maand gemaakt en dit is in een schema gezet ten opzichte van de mate van arbeidsongeschiktheid. Op basis van deze berekening is de schade per saldo € 35.637,93. Bij verrekening van de AOV premies en uitkering komt de schade op € 28.350,- , aldus deze berekening.
Uit het “Vervolg Arbeidsdeskundige rapportage” van 22 mei 2018 blijkt dat benadeelde een medewerker heeft aangenomen en dat dit al in de planning zat.
Het is de rechtbank niet duidelijk in hoeverre het letsel van de benadeelde partij het uitoefenen van zijn functie heeft belet en met name in hoeverre het letsel zijn inkomsten als zelfstandig ondernemer heeft beïnvloed. Er is geen rapportage van een verzekeringsgeneeskundige voorhanden en evenmin enig andere medische rapportage waaruit lichamelijke beperkingen blijken behoudens het gegeven van de operatie en het herstel daarvan. Nadere concrete gegevens hierover ontbreken. Weliswaar heeft de benadeelde partij delen van een rapportage van een arbeidsdeskundige in het geding gebracht maar deze is, in opdracht van de verzekeraar, uitgebracht aan de hand van de anamnese van de benadeelde partij. Ook bescheiden van de zijde van de arbeidsongeschiktheidsverzekeraar omtrent vaststelling van schade en recht op vergoeding ontbreken.
Blijkens de toelichting ter terechtzitting van de raadsman van de benadeelde partij is nog geen eindtoestand van het letsel bereikt. De benadeelde partij ervaart nog steeds klachten en beperkingen, zodat de aard en de omvang van de schade nog niet eenduidig kan worden vastgesteld.
Mede daardoor is de rechtbank van oordeel dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij wat betreft de schade die verband houdt met zijn beperkingen (verlies arbeidsvermogen, huishoudelijke hulp en zelfwerkzaamheid) een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij zal daarin, alsmede in de kosten van de berekening van het arbeidsverlies, niet-ontvankelijk worden verklaard.
De overige gestelde materiële schade (diverse kleding, diverse reiskosten, parkeerkosten, zelfmedicatie, hulpmiddelen en het eigen risico van de ziektekostenverzekering) acht de rechtbank voor toewijzing vatbaar. Dit betreft een totaalbedrag van € 1.868,49.
Tevens komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van
€ 2.500,- billijk voor gelet op de thans bekende gegevens, de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen
Wat het overige deel van de gestelde immateriële schade betreft, zal ook hierin de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.
De vordering kan op de onderdelen waarin de rechtbank benadeelde niet-ontvankelijk heeft verklaard bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Verdachte dient de wettelijke rente over het totaalbedrag van € 4.368,49 te voldoen vanaf de pleegdatum 25 februari 2018.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.
Proceskosten
Verdachte wordt verwezen in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 2.148,-. Dit bedrag is vastgesteld aan de hand van het Liquidatietarief rechtbanken waarbij twee punten zijn toegekend en tarief IV (hoogte vordering van 40.000,- tot 98.000,-) is toegepast.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 300 en 308 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder feit 1 primair, subsidiair en meer subsidiair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 meest subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.6. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 3.6. bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
150 (honderdvijftig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren daarvan verrichten te vervangen door 75 dagen hechtenis, met bevel dat een gedeelte groot
50 (vijftig) uren, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 25 dagen hechtenis,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat voor elke dag die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht twee uren taakstraf, subsidiair één dag hechtenis, in mindering worden gebracht.
Wijst gedeeltelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[aangever 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 4.368,49(zegge: vierduizend driehonderdachtenzestig euro en negenenveertig cent), bestaande uit € 1.868,49 als vergoeding voor de materiële en € 2.500 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 februari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [aangever 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op € 2.148,-, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [aangever 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 4.368,49 (zegge: vierduizend driehonderdachtenzestig euro en negenenveertig cent), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 53 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 februari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.H.B. Littooy, voorzitter,
mr. P. van Steijnen en mr. M. Goedhuis-Visser, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier O. Bergmans,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 februari 2019.
Mr. Goedhuis-Visser is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Proces-verbaal van aangifte van 26 februari 2018 inhoudende de verklaring van [aangever 1] , dossierpagina 53.
3.Proces-verbaal van verhoor door de rechter-commissaris van 18 oktober 2018 inhoudende de verklaring van [getuige 1] , (los bij het dossier gevoegd).
4.Proces-verbaal van verhoor door de rechter-commissaris van 17 oktober 2018 inhoudende de verklaring van [aangever 2] , (los bij het dossier gevoegd).
5.Verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 1 februari 2019.
6.Proces-verbaal van verhoor door de rechter-commissaris van 17 oktober 2018 inhoudende de verklaring van [getuige 2] , (los bij het dossier gevoegd).
7.Proces-verbaal van verhoor van 27 februari 2018 inhoudende de verklaring van [getuige 3] , dossierpagina’s 77 en 78 .
8.Proces-verbaal van verhoor van 25 februari 2018 inhoudende de verklaring van [getuige 4] , dossierpagina 64.
9.Een schriftelijk bescheid, te weten een foto, als bijlage bij het proces-verbaal van bevindingen (dossierpagina 22)van verbalisant T.A. Uijl d.d. 27 februari 2018, dossierpagina 23.
10.Een schriftelijk bescheid, te weten een geneeskundige verklaring d.d. 26 februari 2018 betreffende [aangever 1] , dossierpagina 58.
11.Proces-verbaal van verhoor door de rechter-commissaris van 17 oktober 2018 inhoudende de verklaring van [aangever 2] , (los bij het dossier gevoegd).
12.Een schriftelijk bescheid, te weten een uitdraai consult d.d. 26 februari 2018 betreffende [aangever 2] , dossierpagina 85.