ECLI:NL:RBNHO:2019:1235

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 februari 2019
Publicatiedatum
15 februari 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 3450
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen ambtelijke mededeling over bijgebouwen en mantelzorgwoning

In deze zaak heeft eiser bezwaar gemaakt tegen een ambtelijke mededeling van de gemeente Drechterland, waarin werd aangegeven dat de aanbouw achter zijn woning als bijgebouw wordt aangemerkt. Eiser werd geïnformeerd dat er 78 m2 aan bijgebouwen gesloopt moest worden voordat hij een mantelzorgwoning kon realiseren. De gemeente verklaarde het bezwaar van eiser kennelijk niet ontvankelijk, waarop eiser beroep instelde en verzocht om een voorlopige voorziening. De zitting vond plaats op 12 februari 2019, waar eiser aanwezig was en de gemeente vertegenwoordigd werd door een gemachtigde.

De voorzieningenrechter concludeerde na de zitting dat nader onderzoek niet nodig was en deed uitspraak op basis van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechter oordeelde dat de email van 12 juli 2018 niet als een appellabel besluit kan worden beschouwd, maar als een ambtelijke mededeling naar aanleiding van een informatieverzoek. Eiser was van mening dat de email wel degelijk een besluit was waartegen hij in rechte kon opkomen. De rechter stelde vast dat de discussie over de omvang van het hoofdgebouw en het aantal te slopen vierkante meters aan bijgebouwen in het kader van een procedure voor een omgevingsvergunning voor de mantelzorgwoning moet worden behandeld.

Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 24 februari 2019, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 18/3450 (verzoek om voorlopige voorziening) en HAA19/46 (beroep)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 februari 2019 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaken tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van Drechterland, verweerder,

(gemachtigde: J.A. Wammes).

Procesverloop

Bij email van 12 juli 2018 heeft [naam] , juridisch medewerker toezicht en handhaving bij de gemeente Drechterland, eiser geïnformeerd dat de aanbouw achter zijn woning wordt aangemerkt als bijgebouw, dat er 78 m2 aan bijgebouwen gesloopt moet worden alvorens eiser een mantelzorgwoning kan realiseren en dat van dit standpunt niet wordt afgeweken.
Verweerder heeft het tegen deze email gerichte bezwaar van eiser kennelijk niet ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2019. Eiser is verschenen
.Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Hij werd vergezeld door collega [naam] .

Overwegingen

1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
2. Verweerder is van mening dat de email geen appellabel besluit is zodat eiser niet kan worden ontvangen in zijn bezwaar. De email is naar de mening van verweerder een reactie op een informatieverzoek van de kant van eiser. Er is evenmin sprake van een publiekrechtelijke rechtshandeling, aldus verweerder in de beslissing op bezwaar.
3. Eiser is daarentegen van mening dat genoemde email van 12 juli 2018 een besluit is waartegen hij in rechte kan opkomen. Verweerder heeft zijn bezwaar ten onrechte niet ontvankelijk verklaard, aldus eiser.
4. De omvang van het geschil is beperkt tot de beantwoording van de vraag of verweerder het bezwaar gericht tegen de email van 12 juli 2018 op goede gronden kennelijk niet ontvankelijk heeft verklaard.
5. In de eerste plaats moet naar het oordeel van de voorzieningenrechter de mededeling in de betreffende email slechts worden gezien als een ambtelijke mededeling naar aanleiding van een vrijblijvend verzoek om informatie en geenszins als een bestuurlijke mededeling.
6. Indien en voor zover er al sprake zou zijn van een bestuurlijk rechtsoordeel, dan nog moet dit naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet gelijkgesteld worden met een appellabel besluit. Niet kan worden geconcludeerd dat het voor eiser onevenredig bezwarend is om het geschil over de omvang van het hoofdgebouw en het aantal te slopen vierkante meters aan bijgebouwen aan de orde te stellen in het kader van een procedure ingeleid door middel van het indienen van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor een mantelzorgwoning. De discussie over deze kwesties behoort tussen betrokkenen te worden gevoerd bij de behandeling door verweerder van
dieaanvraag en valt buiten de omvang van het geding van deze procedure. Tegen een door verweerder op de aanvraag genomen besluit kan eiser vervolgens in rechte opkomen door middel van het instellen van rechtsmiddelen.
7. Ter zitting heeft eiser benadrukt dat hij al een formele aanvraag voor een omgevings-vergunning voor een mantelzorgwoning bij verweerder heeft ingediend en dat hij daarvoor zelfs leges heeft betaald. Daarvan blijkt uit het dossier evenwel niets. Indien en voor zover dat al anders zou zijn, dan laat dat onverlet dat -zoals reeds aangegeven- in het thans voorliggende geschil uitsluitend de vraag voorligt of verweerder het bezwaar gericht tegen de email van 12 juli 2018 op goede gronden kennelijk niet ontvankelijk heeft verklaard. Zoals ter zitting ook besproken, acht de voorzieningenrechter het raadzaam dat eiser alsnog een formele aanvraag indient (tenzij hij aan verweerder kan laten zien dat dit al is geschied).
8. Het beroep is ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H.A.C. Everaerts, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J. Poggemeier, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2019.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.