ECLI:NL:RBNHO:2019:11510

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 september 2019
Publicatiedatum
25 oktober 2022
Zaaknummer
AWB - 18 _ 4069
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over verrekening van schadevergoeding met uitkering uit het Schadefonds geweldsmisdrijven

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 4 september 2019, wordt de zaak behandeld van een eiseres die een uitkering van € 20.000,- uit het Schadefonds geweldsmisdrijven heeft ontvangen. Deze uitkering zou worden verrekend met een schadevergoeding van € 108.052,09 die door de dader van de misdrijven aan eiseres is toegewezen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze verrekening, omdat zij van mening is dat deze onredelijk is en dat zij ten onrechte niet is gehoord in de bezwaarprocedure. De rechtbank oordeelt dat eiseres inderdaad niet is gehoord, wat een gebrek in de besluitvorming oplevert. De rechtbank stelt dat verweerster, de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven, de gelegenheid moet krijgen om dit gebrek te herstellen door eiseres alsnog te horen en een nieuw besluit te nemen. De rechtbank geeft verweerster een termijn van zes weken om dit te doen en houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige hoorzitting en de mogelijkheid voor de eiseres om haar argumenten naar voren te brengen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 18/4069
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 september 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. L.A.J. Kock),
en

Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven, verweerster

(gemachtigde: mr. Y. Pieters).

Procesverloop

Bij besluit van 13 juli 2018 (het primaire besluit) heeft verweerster eiseres bericht dat de haar toegekende uitkering uit het Schadefonds geweldsmisdrijven (het schadefonds) ten bedrage van € 20.000,- zal worden verrekend met de schadevergoeding die door het Centraal Justitieel incassobureau (het CJIB) van de dader zal worden geïnd.
Bij besluit van 22 augustus 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerster het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 augustus 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en vergezeld door [naam] . Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerster kent uit het schadefonds uitkeringen toe aan een ieder die door een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft opgelopen.
2.1
Eiseres is in de periode van 8 januari 2016 tot en met 26 februari 2016 wederrechtelijk van haar vrijheid beroofd, afgeperst, bedreigd met een vuurwapen en stelselmatig mishandeld en verkracht. Door deze misdrijven heeft eiseres ernstig letsel opgelopen.
2.2
Op 31 mei 2017 heeft verweerster eiseres een uitkering uit het schadefonds toegekend van € 20.000,- voor de schade die zij heeft geleden ten gevolge van de misdrijven. Dit besluit ligt hier niet ter beoordeling voor.
2.3
De dader is op 3 februari 2017 berecht voor de misdrijven en is in het strafvonnis van de rechtbank veroordeeld tot betaling aan eiseres van een schadevergoeding van € 108.052,09, vermeerderd met de wettelijke rente, waarvan € 58.052,09 voor de door eiseres geleden materiele schade en € 50.000,- voor immateriële schade.
3. Verweerster heeft eiseres naar aanleiding van deze veroordeling bij het besluit van 13 juli 2019 bericht dat de haar toegekende uitkering van € 20.000,- op grond van artikel 6 van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (hierna: Wsg) zal worden verrekend met de schadevergoeding van € 108.052,09 die door de dader moet worden betaald. Volgens het besluit zal het CJIB de geïnde schadevergoeding tot het bedrag van € 20.000,- aan verweerster overmaken. Eiseres zal het resterende bedrag van € 88.052,09 zelf ontvangen.
Het bezwaar van eiseres is kennelijk ongegrond verklaard bij het bestreden besluit.
4.1
Eiseres betoogt dat verweerster haar ten onrechte niet heeft gehoord. Haar bezwaar is niet kennelijk ongegrond. Verweerster kan beslissen dat verrekening onredelijk is. In het bezwaarschrift heeft zij uiteengezet waarom verrekening onredelijk is en er in haar geval een uitzondering moet worden gemaakt. Verweerster gaat op geen enkele manier in op de door haar ingebrachte argumenten waarom verrekening onredelijk is. Alleen het beleid wordt herhaald, maar niet wordt aangegeven waarom verweerster geen gebruik wenst te maken van zijn bevoegdheid om in dit geval niet terug te vorderen. Eiseres had tijdens de hoorzitting nader willen toelichten dat in dit geval verrekening daadwerkelijk onredelijk is.
Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres deze beroepsgrond toegelicht en in zijn pleitnotitie gewezen op artikel 1.5.2.5 van de beleidsbundel van het Schadefonds op grond waarvan van verrekening kan worden afgezien. Het betreft een discretionaire bevoegdheid, zoals verweerster in het verweerschrift ook aangeeft. Dan kan niet op voorhand worden geconcludeerd dat er redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar.
4.2
De gemachtigde van verweerster heeft ter zitting medegedeeld het in dit geval, gelet op hetgeen is aangevoerd in bezwaar en de hint naar een hoorzitting, een gemiste kans te vinden dat niet is gehoord. Voorts vindt de gemachtigde dat het besluit op bezwaar niet goed is gemotiveerd.
4.3
Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan van het horen van een belanghebbende worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is.
4.4
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft overwogen in onder andere de uitspraak van 24 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2415), mag van het horen worden afgezien indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Voorts wijst de Afdeling op het belang dat de wetgever hecht aan de mondelinge toelichting als waarborg voor het bestuursorgaan en belanghebbenden om tot een zorgvuldige en zo mogelijk oplossingsgerichte heroverweging van de besluitvorming te komen teneinde tijdrovende procedures bij de bestuursrechter te voorkomen.
4.5
De beslissing om artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb toe te passen dient te worden genomen op grond van hetgeen in het bezwaarschrift is aangevoerd. Eiseres heeft in bezwaar gemotiveerd aangevoerd dat verrekening onredelijk is. Het is primair aan verweerster om te bepalen wanneer verrekening onredelijk is. Het al dan niet gebruik maken van de discretionaire bevoegdheid door verweerster wordt door de bestuursrechter terughoudend getoetst. Dat betekent dat de bestuursrechter - anders dan verweerster - de omstandigheden die volgens eiseres maken dat sprake is van een onredelijke verrekening niet in volle omvang kan toetsen, maar oordeelt of verweerster in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen. Mede daarom en in aanmerking genomen het standpunt van verweerster ter zitting, heeft verweerster het bezwaar niet kennelijk ongegrond kunnen achten en niet van horen op grond van artikel 7:3, onder b, Awb kunnen afzien. De rechtbank is vanwege het voorgaande van oordeel dat aan dit gebrek in het bestreden besluit niet voorbij kan worden gegaan met toepassing van artikel 6:22 van de Awb.
4.6
Pas ter zitting bij de rechtbank heeft eiseres naar voren gebracht dat zij voor haar herstel een speciaal getrainde PTSS hulphond nodig heeft. Vanwege de verrekening door het Schadefonds kon eiseres geen speciaal getrainde, volleerde PTSS hond kopen en heeft zij een PTSS pup gekocht die zij met behulp van gespecialiseerde trainers opleidt tot een getrainde PTSS hulphond. De gesprekken met haar therapeut bij ‘Merk hoe Sterk’ lopen hierdoor vertraging op. Als er door verweerster geen verrekening had plaatsgevonden had eiseres een afgetrainde PTSS hond kunnen kopen zodat zij meteen had kunnen werken aan haar herstel. Deze omstandigheden waren bij verweerster ten tijde van het nemen van het bestreden besluit niet bekend. Eiseres heeft de gelegenheid deze omstandigheden op de te houden hoorzitting bij verweerster naar voren te brengen.
5. Het beroep is gegrond. De rechtbank overweegt dat nu zij van oordeel is dat eiseres is ten onrechte niet is gehoord, het bestreden besluit zal worden vernietigd.
6. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerster in de gelegenheid te stellen het in overweging 5.4 gesignaleerde gebrek te herstellen door eiseres te horen naar aanleiding van het bezwaar en een nieuw besluit te nemen, waarbij het hetgeen tijdens de hoorzitting naar voren wordt gebracht wordt betrokken. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerster het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
7. Verweerster moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb èn om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of zij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerster gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerster. In beginsel, ook in de situatie dat verweerster de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
8. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
 draagt verweerster op binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen of zij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
 stelt verweerster in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
 houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze tussenuitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Smit, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 september 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak kan slechts tegelijkertijd met een hoger beroep tegen de einduitspraak hoger beroep worden ingesteld.