ECLI:NL:RBNHO:2019:11477

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 november 2019
Publicatiedatum
9 juni 2021
Zaaknummer
C/15/293294 / HA ZA 19-577
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrijgende verjaring van een perceel grond en de eigendomsrechten van de gemeente Haarlemmermeer

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 2 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de gemeente Haarlemmermeer en Kruimelpark B.V. over de eigendom van een perceel grond. De gemeente vorderde ontruiming van de strook grond die volgens haar eigendom was, terwijl Kruimelpark stelde dat zij door verkrijgende verjaring eigenaar was geworden van deze grond. De rechtbank heeft vastgesteld dat Kruimelpark sinds 1989 het gedeelte van de strook grond achter een afsluitbaar hek in bezit heeft, en dat de verjaringstermijn van 20 jaar op 23 december 2009 is verstreken. De rechtbank oordeelde dat de gemeente niet-ontvankelijk was in haar vorderingen voor het gedeelte achter het hek, maar dat de vordering tot ontruiming van het gedeelte voor het hek wel werd toegewezen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de gemeente geen recht had op schadevergoeding, omdat het verlies van eigendom niet aan Kruimelpark kon worden toegerekend. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij haar eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/293294 / HA ZA 19-577
Vonnis van 2 juni 2021
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE HAARLEMMERMEER,
zetelend te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. C.C. Horrevorts te Haarlem,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KRUIMELPARK B.V.,
gevestigd te Aalsmeerderbrug,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. A. Paternotte te Hoofddorp.
Partijen zullen hierna de gemeente en Kruimelpark genoemd worden.
De zaak in het kort
Het gaat in deze zaak om de vraag of Kruimelpark door verkrijgende verjaring eigenaar is geworden van een perceel dat volgens de openbare registers eigendom is van de gemeente.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 6 november 2019
  • het proces-verbaal van comparitie van 6 april 2021
  • de brieven van partijen met een correctie op het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Kruimelpark is sinds eind 2011 eigenaar van de onroerende zaak aan de Molenweg 137 te Aalsmeerderbrug, gemeente Haarlemmermeer. Dit perceel is bij het kadaster geregistreerd als sectie AK, nummer 582 (hierna: het perceel). Op dit adres zijn eveneens gevestigd:
  • Hermadix Coatings B.V., hierna te noemen: Hermadix Coatings;
  • Hermadix Faciliteit B.V. (voorheen genaamd Kruimelpark Vastgoed B.V. en hierna te noemen: Kruimelpark Vastgoed); en
  • Hermadix Agro B.V.
Deze vennootschappen maken onderdeel uit van een groep aan elkaar verbonden vennootschappen. De kernactiviteit is het ontwikkelen, fabriceren en verkopen van chemische producten, zoals verven, beitsen en dergelijke.
2.2.
Het perceel was voorheen in eigendom van opvolgende partijen, te weten:
  • vanaf circa 1957 – 22 december 1989: firma [betrokkene 1]
  • 22 december 1989 – 2 mei 2002: Hermadix Coatings
  • 2 mei 2002 – 30 december 2011: Kruimelpark Vastgoed
  • 30 december 2011 – heden: Kruimelpark
2.3.
De firma [betrokkene 1] heeft begin 1960 een bedrijfspand in gebruik genomen op het perceel.
2.4.
In het kader van de Wet Herverdeling Wegenbeheer (1992) heeft de gemeente in 1998 het perceel, kadastraal bekend gemeente Haarlemmermeer sectie AK, nummer 2444 om niet overgedragen gekregen van het Hoogheemraadschap. De oppervlakte van dit perceel is ongeveer 660 m2. Dit perceel wordt hierna genoemd: de strook grond.
2.5.
De strook grond grenst direct aan het perceel van Kruimelpark.
2.6.
De rechtsvoorgangers van Kruimelpark hebben de strook grond onder meer in gebruik genomen als parkeerplaats, plaats voor laden en lossen en als opslagplaats voor vaten. De rechtsvoorgangers hebben de strook daartoe laten asfalteren, en dwars op de strook grond een afsluitbaar hek geplaatst, dat nadien is vernieuwd.
2.7.
De rechtsvoorgangers van Kruimelpark hebben een gedeelte van een aangrenzend perceel vanaf mei 1948 gehuurd van [betrokkene 2] en gebruiken dit gedeelte als toerit naar het perceel en de strook grond vanaf de Aalsmeerderdijk. Dit gedeelte wordt hierna genoemd: de toerit.
2.8.
Het perceel waarop de toerit is gesitueerd, is sinds 2011 eigendom van De Hervormde Gemeente.
2.9.
De gemeente heeft Kruimelpark in 2014 op de hoogte gesteld van haar voornemen om parkeerplaatsen op de strook grond aan te leggen. Kruimelpark heeft de gemeente in 2015 verzocht om mee te werken aan de inschrijving van de verjaring in het Kadaster. De gemeente heeft dit verzoek van de hand gewezen.
2.10.
Op 17 januari 2019 heeft de gemeente Kruimelpark gesommeerd om de strook grond te ontruimen en ontruimd te houden. Kruimelpark is hier niet toe overgegaan en heeft het huidige gebruik van de strook grond voortgezet.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
De gemeente vordert – samengevat en na eisvermeerdering –Kruimelpark te veroordelen om de strook grond geheel te ontruimen, onder verbeurte van een dwangsom.
Voor zover Kruimelpark niet tot ontruiming van de strook grond wordt veroordeeld, vordert de gemeente Kruimelpark te veroordelen om het gedeelte te ontruimen dat niet door het hek is afgesloten, onder verbeurte van een dwangsom, en daarbij tot betaling van een schadevergoeding van € 114.000,-.
Als deze vordering ook worden afgewezen, vordert de gemeente schadevergoedingen in natura (te weten de teruggave van het perceel dat zij door verjaring heeft verloren) dan wel een schadevergoeding in geld van € 217.800,- .
Ten slotte vordert de gemeente een proceskostenveroordeling.
3.2.
De gemeente legt aan haar vorderingen om Kruimelpark te veroordelen de strook (gedeeltelijk) te ontruimen, de strook terug te leveren, of tot betaling van een schadevergoeding ten grondslag dat Kruimelpark onrechtmatig tegenover de gemeente handelt door zich zonder recht of titel de strook toe te eigenen.
3.3.
Kruimelpark voert verweer met als conclusie dat de vorderingen moeten worden afgewezen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
Kruimelpark vordert – samengevat – dat de rechtbank voor recht verklaart dat Kruimelpark door verkrijgende verjaring eigenaar is geworden van de strook. Voor het geval dit wordt afgewezen, vordert Kruimelpark voor recht te verklaren dat Kruimelpark door verkrijgende verjaring wel eigenaar is geworden van het deel van de strook dat achter het hek is gelegen. Als deze vorderingen niet kunnen worden toegewezen, vordert Kruimelpark een gedeelte van de strook dat nodig is voor de exploitatie van de bedrijven aan de Molenweg 137 aan te wijzen als noodweg.
3.6.
De gemeente voert verweer met als conclusie dat de tegenvorderingen moeten worden afgewezen.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en reconventie
Inleidende opmerkingen
4.1.
Gelet op de verwevenheid tussen conventie en reconventie, zal de rechtbank de door partijen ingestelde vorderingen gezamenlijk behandelen.
4.2.
De hoofdvraag die beantwoord moet worden is of de gemeente de eigendom van de strook grond heeft verloren, omdat deze grond gedurende een periode van tenminste 20 jaar in bezit was van een ander, waardoor de vordering dit bezit te beëindigen is verjaard.
4.3.
Volgens Kruimelpark is vanaf minimaal 8 januari 1960 sprake van onafgebroken en ondubbelzinnige inbezitname van de strook grond, zodat na twintig jaar de rechtsvordering tot beëindiging van het bezit ruimschoots is verjaard. Omdat een rechtsvoorganger van Kruimelpark door verkrijgende verjaring al in 1993 eigenaar van de strook is geworden, heeft de gemeente de strook in 1998 geleverd gekregen van een partij die niet bevoegd was de strook aan de gemeente over te dragen. Volgens Kruimelpark is de gemeente daarom niet-ontvankelijk in haar vorderingen. De gemeente betwist dat van verjaring sprake is omdat geen sprake is geweest van inbezitname en stelt dat zij nog steeds als eigenaar haar rechten op de strook grond kan uitoefenen.
Juridisch kader bij verkrijgende verjaring
4.4.
Artikel 3:105 lid 1 BW bepaalt dat hij die een goed bezit op het tijdstip waarop de verjaring van de rechtsvordering strekkende tot beëindiging van het bezit wordt voltooid, dat goed verkrijgt, ook al was zijn bezit niet te goeder trouw (bevrijdende verjaring). Op grond van artikel 3:314 lid 2 BW vangt de verjaringstermijn van een rechtsvordering die strekt tot beëindiging van het bezit van een niet-rechthebbende aan op de dag nadat een ander dan de rechthebbende bezitter is geworden. Op grond van artikel 3:306 BW bedraagt de verjaringstermijn voor deze rechtsvordering 20 jaar.
4.5.
Voor het verkrijgen van een goed door bevrijdende verjaring is dus bezit vereist. De vraag of op het tijdstip van voltooiing van de verjaring sprake is van bezit dient te worden beantwoord aan de hand van artikel 3:107 BW en volgende. Bezit is het houden van een goed voor zichzelf (artikel 3:107 BW). Of er sprake is van bezit wordt beoordeeld naar de verkeersopvattingen met inachtneming van de wettelijke regels en overigens op grond van de uiterlijke feiten (artikel 3:108 BW). Voor de beantwoording van de vraag of iemand een zaak in bezit heeft genomen, is bepalend of hij de feitelijke macht over die zaak is gaan uitoefenen (artikel 3:113 lid 1 BW). Indien de zaak in het bezit van een ander is, zijn enkele op zichzelf staande machtsuitoefeningen voor inbezitneming onvoldoende (artikel 3:113 lid 2 BW). De machtsuitoefening moet zodanig zijn dat deze naar verkeersopvatting het bezit van de oorspronkelijke bezitter teniet doet. Dit is een kwestie van feitelijke aard. De rol van de verkeersopvatting brengt mee dat bij de aan de orde zijnde vraag de aard en de bestemming van het betrokken goed in aanmerking moeten worden genomen.
4.6.
Anders dan onder het recht zoals dat gold tot 1992, noemt de wet als vereisten voor bezit niet meer met zoveel woorden dat het ‘niet dubbelzinnig’ en ‘openbaar’ is. Uit de wetsgeschiedenis blijkt echter dat ook naar het huidige recht deze eisen gelden en dat beide eigenschappen in het wettelijk begrip ‘bezit’ besloten liggen.
4.7.
Van niet dubbelzinnig bezit is sprake wanneer de bezitter zich zodanig gedraagt, dat de eigenaar tegen wie de verjaring loopt daaruit niet anders kan afleiden, dan dat de bezitter pretendeert eigenaar te zijn, hetgeen naar objectieve maatstaven beoordeeld moet worden.
4.8.
Op grond van artikel 150 Burgerlijke Rechtsvordering rusten op de partij, die zich erop beroept dat een goed door verjaring is verkregen, de stelplicht en bewijslast van de stelling dat aan de vereisten voor verjaring is voldaan. In dit geval is dat Kruimelpark.
4.9.
Omdat voor verkrijgende verjaring, bezit gedurende een onafgebroken periode van tenminste 20 jaar vereist is, zal de rechtbank eerst beoordelen of van inbezitname sprake is geweest.
Is er sprake van bezit van de strook grond?
4.10.
De strook grond maakte voorheen onderdeel uit van een weg die evenwijdig aan de Aalsmeerderdijk liep. Op enig moment in de eerste helft van de 20e eeuw, is deze weg grotendeels opgehouden te bestaan. De strook grond had daarmee geen specifieke bestemming meer. In 1959 werd in opdracht van de firma [betrokkene 1] een bedrijfspand gebouwd op het perceel, dat in 1960 in gebruik werd genomen. Vanaf halverwege de 20e eeuw tot 1959, was het perceel en de stook grond onverhard.
4.11.
Onder de strook grond lopen kabels en leidingen van nutsbedrijven, zoals een hoge druk gasleiding, een middenspanningskabel (10.000 Volt) en een drukriolering van de gemeente. Het onderhoud van deze nutsvoorzieningen heeft steeds goed kunnen plaatsvinden.
4.12.
Kruimelpark stelt dat de toenmalige eigenaren van Molenweg 137 vanaf 1959 de strook grond bij het perceel hebben betrokken en de strook grond hebben ingericht ten behoeve van uitsluitend hun bedrijfsvoering. De toenmalige eigenaren hebben volgens Kruimelpark de volgende bezitsdaden gepleegd:
in 1959 is het huidige bedrijfspand gebouwd en zijn er sintels gestort op het hele erf en ook op de strook grond;
vanaf 1966 werd de strook grond gebruikt om te parkeren, te laden en lossen en om vaten op te slaan;
in 1972 zijn er twee losstaande garages gebouwd op de strook grond, waarin de auto van de toenmalige directieleden werd gestald. De garages zijn op enig moment vóór 1989 afgebroken;
in 1983 is dwars over de strook grond een afsluitbaar hek geplaatst. Het gedeelte achter het hek is in gebruik voor opslag en parkeren en op het gedeelte voor het hek bevinden zich parkeerplaatsen, die door de rechtsvoorgangers van Kruimelpark zijn aangelegd. Dit hek is in 1996 vernieuwd;
in 1995 en 1996 heeft er gedurende circa een jaar een noodgebouw op de strook grond gestaan, omdat er een grote verbouwing plaatsvond;
op 3 oktober 1997 is het perceel voor het laatst geasfalteerd, in opdracht van Hermadix B.V.
4.13.
De rechtbank zal de genoemde bezitsdaden beoordelen, waarbij zij het door de gemeente gevoerde verweer betrekt.
Ad a. Het bedrijfspand is niet op de strook grond gebouwd en het storten van sintels op de strook grond is geen bezitsdaad. Dit maakt immers niet dat de strook grond niet meer toegankelijk is voor derden;
Ad b. Het parkeren en het opslaan van roerende zaken op de strook grond is evenmin voldoende om ondubbelzinnig en voortdurend bezit aan te nemen. Naar verkeersopvatting is gebruik maken van grond om te parkeren of om vaten neer te zetten, geen daad waaruit de eigenaar van de grond moet afleiden dat de gebruiker pretendeert bezitter van de onderliggende grond te zijn. Weliswaar gaat het om grote vaten, die opgestapeld worden, maar deze zijn verplaatsbaar. Daarmee is dit geen gebruik waaruit de eigenaar had moeten begrijpen dat de gebruiker bezitspretenties had op de onderliggende grond;
Ad c. De garages die enkele jaren op het terrein hebben gestaan, zijn in 1989 afgebroken en hebben er niet lang genoeg gestaan voor het vollopen van een verjaringstermijn.
Ad d. Of het plaatsen van het hek als bezitsdaad kan worden aangemerkt zal hierna in rechtsoverweging 4.18 worden behandeld;
Ad e. Het noodgebouw heeft er te kort gestaan om een voortdurend bezit aan te kunnen nemen;
Ad f. Uit het asfalteren hoefde de eigenaar van de strook grond niet te begrijpen dat de gebruiker zich de strook grond toe-eigende onder uitsluiting van het gebruik door de eigenaar. Daarom is ook dit onvoldoende voor een daad van bezit.
4.14.
Als bijkomende omstandigheid noemt Kruimelpark dat de toenmalige eigenaren van het perceel ervoor hebben gezorgd dat de strook grond vanaf de Aalsmeerderdijk 250 toegankelijk werd. Dit stuk grond (de toerit) wordt sinds lang door de particuliere eigenaar van een nabij gelegen perceel verhuurd aan de (rechtsvoorgangers) van Kruimelpark. Kruimelpark stelt verder dat enkele omwonenden uitsluitend met toestemming van Kruimelpark gebruik maken van de strook grond en dat deze omwonenden Kruimelpark aanmerken als de eigenaar ervan. De toerit is geen openbare weg in de zin van de Wegenverkeerswet. Uit deze omstandigheden blijkt volgens Kruimelpark des te meer dat de hele strook grond door haar in bezit is genomen. Volgens de gemeente is de toerit echter wel degelijk een openbare weg.
4.15.
De rechtbank merkt op dat voor de beoordeling of sprake is van bezit van de strook grond, beslissend is of feitelijke situatie bij de toerit bijdraagt aan een bezitsdaad van de daarachter gelegen strook grond of niet. Daarom is niet beslissend of de weg juridisch gezien een openbare weg is of niet, maar hoe de uiterlijke kenmerken van de oprit moeten worden opgevat: als een vrij toegankelijke weg of niet. De rechtbank is van oordeel dat de situatie rond de toerit niet dusdanig is dat daaruit blijkt dat de strook grond is toeëigend door de eigenaar van het perceel en motiveert dit als volgt.
4.16.
Het bestaan van een huurovereenkomst met betrekking tot de toerit, is geen bezitsdaad omdat dit naar buiten toe niet kenbaar is. De toerit is niet afgesloten en er staat ook geen bord dat deze niet vrij toegankelijk is voor onbevoegden. Dat er vlaggen aan weerszijde van de toerit hangen van het bedrijf dat op het achterliggende terrein gevoerd wordt en er aan het begin van de toerit een bord staat waarop vrachtwagenchauffeurs kunnen aflezen dat er op het achterliggende terrein kan worden gekeerd met daarboven een vermelding dat sprake is van cameratoezicht, is evenmin een bezitsdaad waaruit de eigenaar van de strook grond had moeten begrijpen dat het exclusieve bezit daarvan werd geclaimd. Bovendien staat aan de ingang van de toerit als eerste een gemeentelijk straatbord waarop Molenweg staat, met daaronder een witte pijl die wijst in de richting van de strook grond, met daarachter de huisnummers 131 t/m 137. Dit zijn de huisnummers die gelegen zijn aan de Molenweg en naast het perceel. Deze woningen zijn bereikbaar via de toerit en de strook grond. Daarmee is de toerit naar uiterlijke kenmerken een weg die vrij toegankelijk is voor een ieder. Dat blijkt ook uit het door Kruimelpark zelf genoemde feit dat derden de toerit oprijden om te parkeren op het vrij toegankelijke deel van de strook grond (voor het hek). Dat deze automobilisten vervolgens – naar eigen zeggen van Kruimelpark – door haar worden weggestuurd, doet hier niets aan af: het gaat erom of de toerit naar verkeersopvattingen wordt gezien als een vrij toegankelijke weg en dat is kennelijk het geval. Daarmee draagt de situatie rond de toerit niet bij aan de stelling van Kruimelpark dat zij de daarachter gelegen strook grond in bezit heeft genomen.
4.17.
Daarnaast stelt Kruimelpark dat er in 1996 een verbouwing en sanering van het bedrijfspand en de grond heeft plaatsgevonden, waarbij de daarvoor afgegeven vergunning van de gemeente vermeldde dat de opslag van vaten niet meer in de buitenlucht mocht plaatsvinden en Kruimelpark voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein moest realiseren. Hieruit leidt Kruimelpark af dat de gemeente ervan uitging dat de strook grond onderdeel was van het perceel. De rechtbank vindt deze vermelding door de gemeente onvoldoende om enkel daaraan het verstrekkende rechtsgevolg te verbinden dat de gemeente instemde met de inbezitname of deze heeft erkend.
4.18.
Het plaatsen van het hek dwars op de strook grond (genoemd in rechtsoverweging 4.12, onder d.), is daarentegen wel een bezitsdaad. Daarmee wordt de strook grond voor het gedeelte dat achter dit hek is gelegen, bij het eigen perceel betrokken. De gemeente voert weliswaar aan dat het hek (regelmatig) openstaat, maar op de foto’s is te zien dat het een massief stalen afsluitbaar hek is en dat achter het hek de strook grond wordt gebruikt voor de opslag van vaten en parkeren. Het is evident een hek waarmee de strook grond wordt betrokken bij het eigen perceel, met als doel dit niet vrij toegankelijk te laten zijn voor anderen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn dit niet enkele op zichzelf staande machtsuitoefeningen, maar moet dit naar verkeersopvattingen en op grond van uiterlijke feiten worden gezien als een inbezitname die het bezit van de (rechtsvoorganger) van de gemeente teniet heeft gedaan. De (rechtsvoorganger) van de gemeente had gelet op de inrichting van de strook grond achter het hek, uit het geplaatste hek (ook openstaand) kunnen en moeten begrijpen dat het daarachter gelegen strook grond werd toegevoegd aan het perceel, om het met uitsluiting van anderen exclusief te gebruiken voor de eigen bedrijfsvoering.
4.19.
De gemeente voert aan dat het hek in 1996 is verplaatst toen het werd vernieuwd, waardoor de lopende verjaringstermijn is geëindigd. Zij wijst hierbij naar foto’s waaruit dit zou blijken. Op de mondelinge behandeling is uitgebreid stilgestaan bij de verschillende foto’s waarop het in 1983 geplaatste hek en het in 1996 vernieuwde hek staat. Het is juist dat uit een eerste blik op deze foto’s twijfel kan bestaan of het hek op dezelfde plaats is blijven staan na de vernieuwing ervan. Maar als wordt gekeken naar de plek waar het hek aansluit op de bestaande bebouwing, dan is de conclusie dat de plek hetzelfde is gebleven (te weten ter hoogte van de kadastrale percelen 2443 en 2444). Er is dus geen nieuwe verjaringstermijn gaan lopen door de vernieuwing van het hek in 1996.
4.20.
De gemeente voert ook aan dat het hek in 1983 is geplaatst door de toenmalige huurder van het perceel en dat een huurder houder is en dus geen bezitsdaden kan plegen. Kruimelpark stelt dat Hermadix Coatings het perceel destijds in gebruik had en later eigenaar werd van het perceel. De rechtbank overweegt dat toen het hek door Hermadix Coatings in 1983 werd geplaatst, de firma [betrokkene 1] de eigenaar was van het perceel. Volgens de eigen stellingen van Kruimelpark werd het perceel toen gebruikt door Hermadix en vanaf 1986 door Hermadix Coatings, waaruit de rechtbank afleidt dat Hermadix en vervolgens Hermadix Coatings als gebruiker de strook grond bij hun bedrijfsvoering hebben betrokken. Omdat zij respectievelijk in 1983 en in 1986 geen eigenaren van het perceel waren, maar gebruiker, kan geen sprake zijn van een door hen verrichte bezitshandeling. Een houder kan immers geen bezitsdaad verrichten. Hermadix Coatings werd echter in 1989 eigenaar van het perceel, nadat zij het perceel had gekocht en geleverd had gekregen van de firma [betrokkene 1] . Hermadix Coatings was vanaf dat moment de eigenaar van het perceel en dus ook vanaf dat moment bezitter van het gedeelte van de strook grond, althans dat deel daarvan dat werd afgescheiden met een hek. De positie van het hek is nadien niet meer gewijzigd, ook niet toen Kruimelpark Vastgoed vanaf 2002 de eigenaar werd van het perceel. Daarmee is sprake van een onafgebroken en voortdurende bezitsdaad die vanaf 1989 is ingezet en door de opvolgende eigenaren van het perceel ongewijzigd is voortgezet.
Tussenconclusie ten aanzien van het bezit
4.21.
De tussenconclusie is dat er geen bezitsdaden van betekenis aan te wijzen zijn met betrekking tot de hele strook grond (ook niet als deze in samenhang worden gezien), maar wel vanaf 1989 ten aanzien van het gedeelte dat is afgescheiden met een hek van het overige gedeelte. De vraag is vervolgens of dit bezit gedurende een onafgebroken periode van tenminste 20 jaar heeft voortgeduurd. Die vraag wordt hierna behandeld.
Verjaringstermijn 20 jaar: aanvang en einde
4.22.
De verjaringstermijn is gaan lopen vanaf 22 december 1989, te weten vanaf het moment dat Hermadix Coatings eigenaar werd van het perceel en de strook grond achter het hek vanaf dat moment als bezitter onder zich hield. Vanaf toen nam deze vennootschap bezit van de strook grond dat werd afgescheiden met het hek. Dit bezit is ongewijzigd voortgezet toen de eigendom van het perceel in 2002 overging op Hermadix Vastgoed. Dat betekent dat de verjaringstermijn vanaf 22 december 1989 is gaan lopen en de 20 jaarstermijn van de rechtsvordering strekkende tot beëindiging van het bezit volliep op 23 december 2009. Het was Kruimelpark Vastgoed die op die datum het perceel en dit deel van de strook grond in bezit had, zodat zij dit deel vanaf dat moment in eigendom heeft verkregen.
4.23.
De rechtbank merkt ten overvloede op dat ook als uitgegaan zou worden van het ingaan van de verjaringstermijn vanaf 1983, de conclusie dezelfde zou zijn. Daarvan kan bijvoorbeeld sprake zijn, als geoordeeld wordt dat het Hoogheemraadschap al voor 1989 de opheffing van een onrechtmatige toestand had kunnen vorderen, namelijk vanaf 1983 omdat in dat jaar het hek op de strook grond werd geplaatst. Dan zou de termijn in 2003 zijn volgelopen en ook toen was Kruimelpark Vastgoed de bezitter van de strook grond en werd zij daarvan de eigenaar, zodat de verdere beslissing van de rechtbank ook dan dezelfde zou zijn geweest.
Is de gemeente ontvankelijk in haar vorderingen?
4.24.
Nu duidelijk is wanneer de verjaringstermijn van de vordering strekkende tot beëindiging van het bezit is voltooid, behandelt de rechtbank het verweer van Kruimelpark dat inhoudt dat de gemeente niet-ontvankelijk is in haar vorderingen, omdat dit vorderingen zouden zijn van het Hoogheemraadschap. Kruimelpark gaat er in deze redenering vanuit dat de verjaringstermijn vóór 27 januari 1998 is voltooid, toen het Hoogheemraadschap de strook grond nog in eigendom had. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de verjaringstermijn in 2009 is volgelopen en toen was de gemeente eigenaar van de strook grond. Daarom is de gemeente is wel ontvankelijk in haar vordering.
Tussenconclusie gevolgen bezit / verjaring voor ingestelde vordering gemeente
4.25.
De tussenconclusie is dan ook dat de vorderingen van de gemeente die ervan uitgaan dat zij nog steeds eigenaar is van de strook grond, gedeeltelijk worden af- en toegewezen. De vordering voor zover die ziet op de ontruiming van het gedeelte van de strook grond dat achter het afsluitbare hek ligt, wordt afgewezen. De vordering die ziet op de ontruiming van het perceel wordt toegewezen, uitsluitend voor zover deze ziet op de strook grond gelegen voor het hek. De daarbij gevorderde ontruimingstermijn van zes weken komt de rechtbank redelijk voor en daartegen is bovendien geen verweer gevoerd, zodat ook dit deel van het gevorderde wordt toegewezen (met de hierna te noemen nuance). De gevorderde dwangsom wordt afgewezen omdat de strook grond voor het hek volgens de eigen stellingen van de gemeente onderdeel uitmaakt van de openbare weg, waarop parkeerplaatsen zijn aangebracht. Hiervan mag Kruimelpark dus net als ieder ander overeenkomstig haar bestemming gebruik van maken. De rechtbank zal dit laatste ook terug laten komen in de beslissing in punt 5.1 van dit vonnis (het dictum).
Schadevergoedingsvorderingen gemeente
4.26.
De rechtbank zal hierna de vorderingen van de gemeente bespreken die zien op een schadevergoeding in natura en in geld. Deze vorderingen zien alleen op het gedeelte van de strook grond waarvan de gemeente de eigendom heeft verloren (het gedeelte dat achter het afsluitbare hek ligt).
4.27.
De gemeente vordert schadevergoeding in natura, te weten dat de grond waarvan zij de eigendom heeft verloren, aan haar moet worden terug geleverd. De juridische grondslag van deze vordering is een onrechtmatige daad. De vordering strandt op het vaststaande feit dat het niet Kruimelpark maar Kruimelpark Vastgoed was, aan wie de gemeente haar eigendom heeft verloren. Van dit verlies valt Kruimelpark geen verwijt te maken: zij is niet de bezitter te kwader trouw aan wie de gemeente haar eigendom heeft verloren.
4.28.
Het onrechtmatige handelen van Kruimelpark grondt de gemeente op de stelling dat Kruimelpark de grond na verkrijgende verjaring in bezit houdt, maar dat is onjuist. Kruimelpark valt van het eigendomsverlies van de gemeente door de bevrijdende verjaring geen verwijt van te maken, maar wellicht Kruimelpark Vastgoed die op dat moment hierdoor de eigendom verkreeg. Het is in elk geval niet Kruimelpark die een inbreuk heeft gemaakt op het eigendomsrecht van de gemeente, omdat Kruimelpark in 2009 het perceel niet in eigendom had en de desbetreffende strook grond niet in bezit had. Voor een eventuele schadevergoeding op deze grondslag is de gemeente dus bij Kruimelpark aan het verkeerde adres.
4.29.
Evenmin heeft Kruimelpark bezitsdaden verricht die hebben bijgedragen aan het verlies van eigendom aan de zijde van de gemeente. De bezitsdaden van Kruimelpark Vastgoed en haar rechtsvoorgangers kunnen niet automatisch worden toegerekend aan Kruimelpark. Het enkele feit dat Kruimelpark Vastgoed een 100% dochter is van Kruimelpark en Kruimelpark sinds haar oprichting op 27 mei 2009 gevestigd is op hetzelfde adres aan de Molenweg, is hiervoor onvoldoende. Dit geldt ook voor de blote stelling dat Kruimelpark voordat zij eind 2011 eigenaar werd van het perceel, moet hebben geweten van de onrechtmatigheid van het bezit van de strook grond.
4.30.
Evenmin heeft de gemeente voldoende gesteld om uit te gaan van vereenzelviging. Bij vereenzelviging wordt voorbij gegaan aan het identiteitsverschil tussen een betrokken rechtspersoon en één of meer andere bij die rechtspersoon betrokken rechtspersonen, in die zin dat handelingen van de één aan de ander worden toegerekend. Hiervan kan slechts onder uitzonderlijke omstandigheden sprake zijn. Het is aan de gemeente om concrete, uitzonderlijke omstandigheden te stellen en te bewijzen, die de conclusie tot vereenzelviging rechtvaardigen. De enkele omstandigheid dat Kruimelpark Vastgoed een 100% dochter is van Kruimelpark, dat Kruimelpark sinds haar oprichting is gevestigd op hetzelfde adres aan de Molenweg, en de blote stelling dat Kruimelpark voor 2012 moet hebben geweten dat de strook grond onrechtmatig in bezit was genomen, is hiervoor onvoldoende.
4.31.
Er ontbreekt dan ook een grondslag voor een schadevergoedingsplicht aan de zijde van Kruimelpark vanwege het verlies van eigendom aan de kant van de gemeente van het gedeelte van de strook grond aan Kruimelpark Vastgoed. De schadevergoedingsvordering wordt daarom afgewezen.
Tegenvordering Kruimelpark - verkrijgende verjaring
4.32.
De tegenvordering van Kruimelpark waarbij een verklaring voor recht wordt gevorderd die inhoudt dat Kruimelpark door verkrijgende verjaring eigenaar is geworden van de strook, wordt afgewezen omdat dit niet geldt voor het gedeelte voor het hek (zie rechtsoverweging 4.21.). Maar ook voor het gedeelte achter het hek, wordt deze vordering afgewezen omdat het niet Kruimelpark maar Kruimelpark Vastgoed is die dit gedeelte van de strook grond in eigendom heeft gekregen door verkrijgende verjaring. Dit volgt overigens ook uit de eigen stellingen van Kruimelpark: zij gaat zelf uit van de situatie dat zij de eigendom van de strook grond heeft gekregen ten titel van koop en dus niet door verkrijgende verjaring.
Tegenvordering Kruimelpark - noodweg
4.33.
De tegenvordering van Kruimelpark met betrekking tot de noodweg wordt afgewezen, omdat zij een uitweg heeft via het perceel van de gemeente en de toerit. De gemeente heeft bevestigd dat in deze situatie geen wijziging wordt gebracht, waaruit de rechtbank opmaakt dat zij het nodige zal doen om te zorgen dat Kruimelpark verzekerd blijft van een adequate toegang tot haar perceel.
Correctie proces-verbaal
4.34.
Ten aanzien van de gevraagde correctie op het proces-verbaal door partijen, merkt de rechtbank op dat beide partijen aangeven dat [betrokkene 3] niet in 2014 bij Kruimelpark is binnengelopen. Daarom volgt de rechtbank partijen daarin. Volgens de advocaat van Kruimelpark is door hem een andere naam genoemd, maar de rechtbank heeft daar geen herinnering aan. Omdat dit verder niet relevant is voor de beoordeling van het geschil, zal de rechtbank dit verder in het midden laten.
Proceskosten in conventie en reconventie
4.35.
Gelet op de uitkomst van de zaak, waarbij beide partijen met betrekking tot hun opvattingen over de verkrijgende verjaring van de strook grond gedeeltelijk in het gelijk en in het ongelijk zijn gesteld en het feit dat het onderwerp van geschil in conventie en reconventie (nagenoeg) gelijk is, zullen de proceskosten zowel in conventie als in reconventie tussen partijen worden gecompenseerd, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
In conventie
5.1.
veroordeelt Kruimelpark om binnen 6 (zes) weken na betekening van dit vonnis het perceel kadastraal bekend gemeente Haarlemmermeer sectie AK, nummer 2444, te ontruimen en ontruimd te houden voor zover dit ziet op het gedeelte voor het thans geplaatste afsluitbare hek (het niet gearceerde gedeelte van het perceel, zoals weergegeven op productie 6 bij dagvaarding) en uitsluitend voor zover dit gebruik niet in overeenstemming is met de bestemming van deze grond;
5.2.
bepaalt dat de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
5.3.
verklaart het bepaalde in punt 5.1 uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
5.5.
wijst de vorderingen af;
5.6.
bepaalt dat de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.K. Korteweg en in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2021.