ECLI:NL:RBNHO:2019:11461

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 juni 2019
Publicatiedatum
14 januari 2021
Zaaknummer
C/15/304364 / HA RK 20/117
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van de rechter in een civiele zaak betreffende de zorgregeling voor kinderen

Op 26 juni 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland, in de wrakingskamer, een verzoek tot wraking afgewezen dat was ingediend door de verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. J.E.C. Verhoeff. Het verzoek was gericht tegen mr. F.C. Bakker, de rechter die een aanhangige civiele zaak behandelde. De verzoekster stelde dat de rechter niet onbevooroordeeld was, omdat hij eerder had geoordeeld in een vergelijkbare zaak. De wrakingskamer heeft het verzoek mondeling behandeld, waarbij de advocaat van de wederpartij, de vader, ook aanwezig was.

De wrakingskamer overwoog dat de enkele betrokkenheid van de rechter in een eerdere zaak niet voldoende is om te concluderen dat er sprake is van partijdigheid. De rechter had in de eerdere zaak geen inhoudelijke beslissing genomen over de zorgregeling voor de zomervakantie, wat de kern van het wrakingsverzoek vormde. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectieve redenen waren om aan de onpartijdigheid van de rechter te twijfelen. Het verzoek tot wraking werd dan ook afgewezen, en de procedure in de oorspronkelijke zaak werd voortgezet.

De beslissing werd genomen door de voorzitter mr. W.J. van Andel en de leden mr. Th.S. Röell en mr. H.P. van der Lelie, en werd openbaar uitgesproken. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/15/304364 / HA RK 20-117
Beslissing van 26 juni 2020
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
advocaat mr. J.E.C. Verhoeff, kantoorhoudende te ’s-Gravenhage,
Het verzoek is gericht tegen:
mr. F.C. Bakker,
hierna te noemen: de rechter.

1.Procesverloop

1.1.
De advocaat van verzoekster heeft op 25 juni 2020 tijdens de mondelinge behandeling de wraking verzocht van de rechter in de bij deze rechtbank, team Handel, Kanton & Insolventie, locatie Haarlem aanhangige zaak met als zaaknummer C/15/304331 / KG ZA 20-352, hierna te noemen: de zaak.
1.1.
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd.
1.1.
Het verzoek is mondeling behandeld door de wrakingskamer op 26 juni 2020.
Mr. E.P.J. van Bruggen, de advocaat van de wederpartij van verzoekster in de zaak (hierna: de vader), is ter zitting verschenen en gehoord. De advocaat van verzoekster heeft de rechtbank bij e-mailbericht van 25 juni 2020 bericht dat zij niet aanwezig kan zijn en op
26 juni 2020 heeft zij de griffier mondeling te kennen gegeven dat de zaak wat haar betreft op de stukken kan worden afgedaan zonder mondelinge behandeling.

1.Standpunten

1.1.
De advocaat van verzoekster heeft ter onderbouwing van het verzoek – samengevat – het volgende aangevoerd. Verzoekster is van mening dat de zaak hetzelfde feitencomplex behelst als de zaak waarin de rechter bij beslissing van 28 mei 2020 in de bodemzaak met nummer C/15/300324 / FA RK 20-1157 heeft geoordeeld. Om deze reden is de rechter niet onbevooroordeeld in de zaak. In de zaak moet beslist worden op de vorderingen van de vader om verdeling van de zomervakantie en vervangende toestemming om met de kinderen gedurende de tijd dat zij bij hem verblijven in de zomervakantie naar Spanje te mogen reizen. De rechter kan zich in de zaak baseren op zijn eerdere beslissing waaruit volgt dat de vader met de kinderen naar Spanje kan reizen. Verzoekster vreest dat er bij de beslissing die nog genomen moet worden in de zaak het risico bestaat dat de kinderen niet meer terugkeren naar Nederland en de rechter zich hierbij baseert op dezelfde overtuigingen als eerder en bovendien daarmee de schijn van partijdigheid voor verzoekster in het geding is.
1.1.
De rechter heeft schriftelijk bestreden dat er objectieve dan wel subjectieve redenen zijn om aan zijn onpartijdigheid in de zaak te twijfelen. Het is vaste jurisprudentie dat het enkele feit dat de rechter in een eerder conflict tussen partijen reeds bemoeienis heeft gehad op zichzelf niet de vrees voor partijdigheid rechtvaardigt. Dit kan anders zijn, indien de rechter in dat eerdere conflict een zodanige beslissing heeft genomen dat hij reeds op de in het aanhangige geschil te nemen beslissingen is vooruit gelopen. Dat laatste is in de zaak niet het geval. De kwestie van de verdeling van de vakantie is in voornoemde bodemzaak wel aan de orde gesteld maar daarop is in de beschikking van 28 mei 2020 niet beslist noch iets overwogen waaruit de opvatting van de rechter zou blijken.
1.1.
Mr. Van Bruggen heeft toegelicht dat de vader zich niet aan de indruk kan onttrekken dat verzoekster het wrakingsverzoek heeft ingediend als vertragingstactiek. Daarbij komt dat de advocaat van verzoekster de dag voor de mondelinge behandeling van de zaak al op de hoogte was van de naam van de behandelend rechter. De rechter heeft in voornoemde bodemprocedure niet geoordeeld over de zomervakantie. Enkel heeft de rechter overwogen dat partijen in onderling overleg de zomervakantie moeten verdelen. De beslissing van de rechter dat de vader per 22 augustus 2020 met de kinderen naar Spanje mag verhuizen, staat los van de verdeling van de zomervakantie.

1.Beoordeling

1.1.
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert. Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid. Het subjectieve oordeel van verzoekster is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk maar niet doorslaggevend.
1.1.
De wrakingskamer overweegt het volgende.
De door verzoekster aangevoerde aanwijzingen van partijdigheid houden geen verband met de persoonlijke instelling van de rechter, maar met vrees voor partijdigheid door zijn eerdere betrokkenheid in voornoemde bodemzaak tussen verzoekster en de vader. Aan de orde is daarom de vraag of sprake is van omstandigheden die grond geven voor het oordeel dat vrees voor onpartijdigheid objectief gerechtvaardigd is.
Bij de beoordeling van het verzoek is het uitgangspunt dat de enkele omstandigheid dat een rechter al eerder als rechter bemoeienis heeft gehad met een zaak onvoldoende is om – objectief gezien – de vrees voor partijdigheid te rechtvaardigen. Van belang zijn de aard en omvang van de eerdere bemoeienis. Wanneer het gaat om eerdere bemoeienis als zittingsrechter, zullen bijkomende, uitzonderlijke omstandigheden vereist zijn om schending van het onpartijdigheidsvereiste te kunnen aannemen.
Naar het oordeel van de wrakingskamer is in dit geval geen sprake van dergelijke bijkomende, uitzonderlijke omstandigheden. Redengevend hiertoe is het volgende. Voornoemde bodemzaak met nummer C/15/300324 / FA RK 20-1157 betrof onder meer het geschil of de vader met de kinderen naar Spanje mocht verhuizen en hoe de zomervakantie 2020 verdeeld zou worden voor wat betreft de zorg voor de kinderen. Bij beschikking van 28 mei 2020 heeft de rechter de vader vervangende toestemming verleend om met de kinderen naar Spanje te verhuizen per 22 augustus 2020. Het verzoek van de vader ten aanzien van de zomervakantie is uitdrukkelijk afgewezen. Hiertoe is het volgende overwogen in rechtsoverweging 4.5.:

De rechtbank gaat er vanuit dat partijen tot 22 augustus 2020 en zolang reizen naar Spanje nog niet mogelijk is, de voorlopige zorgregeling blijven uitvoeren waarbij zij om en om een week met de kinderen in de woning verblijven. Zodra reizen naar Spanje weer mogelijk is, zullen partijen in onderling overleg de zomervakantie moeten verdelen. Dit geldt ook voor de vakantieperiode als de vader met de kinderen naar Madrid zal zijn verhuisd. De verzoeken van de vader met betrekking tot de zomervakantie zullen gelet op het voorgaande worden afgewezen.’
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de rechter in de beschikking niet inhoudelijk heeft geoordeeld over de verdeling van de zomervakantie, zijnde het geschilpunt in de zaak. Om die reden is niet gebleken van omstandigheden die grond geven voor het oordeel dat vrees voor onpartijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.

1.Beslissing

De rechtbank:
1.1.
wijst het verzoek tot wraking van de rechter af,
1.1.
beveelt de griffier onverwijld aan verzoekster, de rechter, en de advocaat van de vader in de zaak een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden;
1.1.
beveelt dat het proces in de zaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. W.J. van Andel, voorzitter, mr. Th.S. Röell en mr. H.P. van der Lelie, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. H. van Kamperdijk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2020.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.