ECLI:NL:RBNHO:2019:1135

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 januari 2019
Publicatiedatum
13 februari 2019
Zaaknummer
C/15/284221 / KG RK 19-73
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om verlof tot conservatoir beslag wegens onvoldoende grondslag en betalingsonwil

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 30 januari 2019 uitspraak gedaan in een verzoek tot het verkrijgen van verlof voor het leggen van conservatoir beslag. Verzoekster, een besloten vennootschap, had een vordering van € 342.321,- op de gerekwestreerde, eveneens een besloten vennootschap, en verzocht om verlof om beslag te leggen onder vijf derden. De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen, omdat de betalingsonwil van de gerekwestreerde niet voldoende was onderbouwd. Verzoekster had in het verleden een overeenkomst met de gerekwestreerde en stelde dat er een bedrag van € 1.400.789,37 verschuldigd was, waarvan meer dan 80% al was betaald. De gerekwestreerde betwistte het resterende bedrag van € 263.323,86. De voorzieningenrechter oordeelde dat de noodzaak voor conservatoire maatregelen niet was aangetoond, aangezien de gerekwestreerde haar verplichtingen grotendeels was nagekomen. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen reden was om aan te nemen dat de gerekwestreerde haar vorderingen zou onttrekken aan verhaal, en dat verzoekster in plaats daarvan een rechtszaak zou moeten aanspannen om haar vordering te kunnen afdwingen. Het verzoek tot het leggen van conservatoir beslag werd daarom afgewezen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rekestnummer: C/15/284221 / KG RK 19-73
Beschikking van de voorzieningenrechter van 30 januari 2019
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[F],
gevestigd te [plaats],
verzoekster,
advocaat mr. M.J. Elkhuizen te Amsterdam
en
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[A],
gevestigd te [plaats],
gerekwestreerde.

1.De procedure

1.1.
Het eerste verzoek strekte tot het verkrijgen van verlof om conservatoir
derdenbeslag te mogen leggen onder vijf derden ten laste van gerekwestreerde voor een
door verzoekster begrote vordering van € 342.321,-.
Dat verlof is niet verleend. De voorzieningenrechter heeft verzoekster gevraagd om nader te
onderbouwen waarom het noodzakelijk was dat er voor de gestelde vordering vijf
conservatoire beslagen zouden moeten worden gelegd. In een aanvullend verzoekschrift
heeft verzoekster een nadere toelichting gegeven.

2.De beoordeling

2.1.
Uit het verzoekschrift en de door verzoekster overgelegde stukken blijkt het volgende. Verzoekster heeft met gerekwestreerde in 2012 een overeenkomst gesloten. Verzoekster zou saleswerkzaamheden voor gerekwestreerde verrichten en daarvoor een vergoeding ontvangen. Verzoekster heeft die werkzaamheden verricht en tussen partijen is overleg geweest over de hoogte en de wijze van vergoeding. Verzoekster stelt dat zij in totaal van gerekwestreerde te vorderen had een bedrag van € 1.400.789,37. Gerekwestreerde heeft deze vordering voldoende onderbouwd. Daarvan heeft gerekwestreerde in totaal € 1.137.465,51 voldaan. Gerekwestreerde heeft daarnaast ook alle onkosten van verzoekster voldaan.
2.2.
Uit de overgelegde stukken blijkt dat gerekwestreerde zich op het standpunt stelt het overige deel van de vergoeding niet verschuldigd te zijn. Zij heeft een bedrag van € 263.323,86 onbetaald gelaten.
2.3.
In de nadere toelichting voert verzoekster het volgende aan.
“Verzoekster heeft er recht op en belang bij om haar vorderingen op gerekwestreerde te
verzekeren door middel van het doen leggen van conservatoir beslag onder de sub 1.11
genoemde derden. Dat geldt temeer omdat sprake lijkt te zijn van betalingsonmacht én
betalingsonwil en gerekwestreerde vermoedelijk haar best zal doen om haar vorderingen op
de sub 4 genoemde derden aan verhaal zal onttrekken.
De betalingsonwil blijkt onder andere uit het feit dat gerekwestreerde op 29 maart 2018 te
kennen gaf «de rest van de facturen kun je gevoegellijk intrekken tot nader orde» alsmede
het feit dat gerekwestreerde in oktober 2018 eiste dat verzoekster kwijting zou verlenen en
alleen onder die voorwaarde een deel van haar vordering zou ontvangen. Verzoekster is
ermee bekend dat gerekwestreerde rond januari/februari een bepaalde
onderhoudsvergoeding voor licenties ontvangt van de sub 1.11 genoemde derden B) tot en
met E). Verzoekster heeft er in ieder geval zelf geen twijfel over – onder andere omdat
gerekwestreerde weet dat verzoekster bezig is met het ondernemen van juridische stappen –
dat gerekwestreerde als de onderhoudsvergoedingen nog niet zouden zijn ontvangen op dit
moment dagelijks kijkt of het geld al binnen is om het vervolgens ‘weg te sluizen’.
Dat naast deze betalingsonwil sprake is van betalingsonmacht staat ook vast. Dat is, zoals
in dit rekest is toegelicht, van meet af aan (2012) niet anders geweest.”
2.4.
Dat de wederpartij het niet met verzoekster eens is over de berekening van de
vergoeding, heeft verzoekster duidelijk gemaakt. Dat gerekwestreerde in die zin
betalingsonwil toont, is daarmee echter in overeenstemming. Indien verzoekster over dat
geschil tussen partijen een rechterlijke beslissing wenst, dient zij een vordering in te stellen.
Die procedure vangt aan met een dagvaarding. De noodzaak voor conservatoire maatregelen
is daarmee echter niet gegeven. Behalve de veronderstelling van verzoekster ziet de
voorzieningenrechter in de inhoud van het verzoekschrift of de daarbij overgelegde stukken
geen aanleiding aan te nemen dat gerekwestreerde bezig zou zijn geld “weg te sluizen”.
2.5.
Ook het argument van de gestelde betalingsonmacht wordt verworpen. Uit de
eigen stellingen van verzoekster blijkt immers dat gerekwestreerde het grootste deel van de
gefactureerde bedragen (meer dan 80%) en de onkosten van verzoekster heeft voldaan.
2.6.
Gelet op het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de noodzaak
om het verhaal voor de gestelde vordering door middel van een conservatoir beslag te
verzekeren onvoldoende is onderbouwd. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.

3.De beslissing

De voorzieningenrechter:
3.1.
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. L.J. Saarloos op 30 januari 2019.