ECLI:NL:RBNHO:2019:1118

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 februari 2019
Publicatiedatum
12 februari 2019
Zaaknummer
C/15/284743 / KG RK 19-104
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot conservatoir beslag wegens onvoldoende onderbouwing van de vordering

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 12 februari 2019 een verzoek tot het leggen van conservatoir beslag afgewezen. Verzoekster, een voormalige echtgenote van de gerekwestreerde, had verzocht om beslag te leggen op onroerende zaken die aan de gerekwestreerde toebehoren, ter zekerheid van een vordering tot schadevergoeding die voortvloeit uit onrechtmatig handelen. De echtscheidingsbeschikking tussen partijen was op 12 september 2014 ingeschreven en er was een procedure aanhangig waarbij verzoekster een vordering tot verrekening uit hoofde van huwelijkse voorwaarden had ingesteld.

De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster niet summierlijk had aangetoond dat er een deugdelijke vordering bestond. De voorzieningenrechter wees erop dat verzoekster eerder al beslag had gelegd op de onroerende zaken en dat de noodzaak voor het gevraagde beslag onvoldoende was toegelicht. Verzoekster had een voorlopige schadestaat ingediend, maar deze was niet onderbouwd met relevante stukken, waardoor de exacte omvang van de schade onduidelijk bleef. De voorzieningenrechter concludeerde dat de vordering voor het grootste deel betrekking had op mogelijke toekomstige schade, wat de afwijzing van het verzoek verder onderstreepte.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek tot conservatoir beslag afgewezen, omdat niet was aangetoond dat er een op dit moment bestaande vordering was die de noodzaak voor beslag rechtvaardigde. De beschikking werd openbaar uitgesproken door mr. L.J. Saarloos.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
NB/LS
zaaknummer / rekestnummer: C/15/284743 / KG RK 19-104
Beschikking van de voorzieningenrechter van 12 februari 2019
in de zaak van
[L],
wonend te [woonplaats],
verzoekster,
advocaat: mr. S.W. Polak te Wognum
en
[S]
wonend te [woonplaats],
gerekwestreerde.
Partijen worden hierna aangeduid als verzoekster en gerekwestreerde.

1.De procedure

Op 11 februari 2019 is bij het bureau voorzieningenrechter van deze rechtbank ingekomen een verzoekschrift van verzoekster, strekkende tot het leggen van conservatoir beslag op onroerende zaken die aan gerekwestreerde in eigendom toebehoren.
Na telefonisch contact met de griffier heeft verzoekster op 11 februari 2019 twee producties toegezonden, te weten een uittreksel uit het kadaster en een voorlopige schadestaat.

2.De beoordeling

2.1.
Partijen zijn voormalige echtelieden. De echtscheidingsbeschikking is op 12 september 2014 ingeschreven. Tussen partijen is bij deze rechtbank een procedure aanhangig waarbij verzoekster vordering tot verrekening uit hoofde van de huwelijkse voorwaarden heeft ingesteld. Tot zekerheid van verhaal van deze vordering heeft verzoekster, na daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, conservatoir beslag gelegd op de woning en terreinen (akkerbouw) van gerekwestreerde gelegen aan de [adres].
2.2.
Tussen partijen is bij deze rechtbank voorts een procedure aanhangig waarbij verzoekster een verklaring voor recht heeft gevraagd dat gerekwestreerde aansprakelijk is voor alle door verzoekster geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade wegens onrechtmatig handelen van gerekwestreerde, alsmede te veroordelen tot schadevergoeding, op te maken bij staat. Volgens verzoekster bestaat het onrechtmatig handelen van gerekwestreerde eruit dat hij haar op 5 juni 2017 heeft mishandeld door haar aan het haar naar achteren te trekken waardoor zij met haar hoofd op de grond is gevallen en gewond is geraakt. Hierdoor heeft zij fysieke en mentale gezondheidsklachten gekregen.
2.3.
In het verzoekschrift heeft verzoekster gesteld dat de exacte omvang van haar schade onbekend is en dat deze naar schatting ten hoogste € 100.000,- zal bedragen. Gelet op de staffel in de beslagsyllabus verzoekster om haar vordering te begroten op € 130.000,-.
Tot verhaal van deze vordering wenst verzoekster (wederom) conservatoir beslag te doen leggen op de hiervoor onder 2.1. vermelde aan gerekwestreerde in eigendom toebehorende onroerende zaken gelegen aan de [adres].
2.4.
De griffier heeft aan de advocaat van verzoekster verzocht om de gestelde schade van € 100.000,- te onderbouwen. Hierop heeft de advocaat een voorlopige schadestaat opgesteld en toegezonden. In deze schadestaat is onder meer het volgende opgenomen:
Verlies arbeidsvermogen (VAV)
In de bodemprocedure wordt een verklaring voor recht gevorderd dat de wederpartij
aansprakelijk is. De schade is daarom nog niet gedetailleerd in kaart gebracht. De
schadepost VAV is nog niet goed te beoordelen. De reden daarvan is dat er nog geen
medische eindtoestand is. Cliente is wel al sinds het ongeval uitgevallen voor haar
werkzaamheden. Of zij weer aan het werk kan, en zo ja, in welke mate kan op dit moment nog
niet worden beoordeeld. Om die reden wordt voor deze schadestaat pragmatisch uitgegaan
van een periode van 10 jaar schade wegens VAV.
Totaal verlies arbeidsvermogen tot en met 05-06-2029 € 81.600,00”.
2.5.
Verzoekster heeft in het geheel geen stukken ter onderbouwing van deze
- in financiële zin belangrijkste - schadepost overgelegd. Verder is van belang dat in de overgelegde dagvaarding van 14 juni 2018 in de hoofdzaak onder punt 4.5. wordt vermeld dat verzoekster een vast dienstverband heeft en “Tot op heden wordt haar salaris 100% doorbetaald”. Daarmee staat voorts vast dat de vordering van verzoekster voor het grootste deel ziet op mogelijke toekomstige schade.
Verder vindt de voorzieningenrechter van belang dat verzoekster eerder reeds beslag heeft gelegd op de hier aan de orde zijnde onroerende zaken en zij door deze bijzondere omstandigheid niet hoeft te vrezen dat gerekwestreerde deze vermogensbestanddelen aan het verhaal van verzoekster zal onttrekken.
2.6.
Alles overziende is de voorzieningenrechter van oordeel dat niet summierlijk is gebleken van de deugdelijkheid van een op dit moment bestaande vordering. Voorts is de noodzaak van het gevraagde beslagverlof onvoldoende toegelicht, gelet op de al eerder gelegde beslagen door verzoekster.

3.De beslissing

De voorzieningenrechter
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. L.J. Saarloos en in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2019.