3.3.1.Vrijspraak van witwassen
Naar het oordeel van de rechtbank is hetgeen verdachte onder 1 ten laste is gelegd, te weten het witwassen van een aanzienlijk geldbedrag, niet wettig en overtuigend bewezen, zodat zij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Op grond van het opsporingsonderzoek is niet komen vast te staan dat het geldbedrag dat bij verdachte is aangetroffen, afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Naar inmiddels bestendige jurisprudentie kan in dit soort gevallen witwassen bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het betreffende voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het ligt op de weg van het Openbaar Ministerie om zicht te bieden op het bewijs waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid. De toetsing door de zittingsrechter dient daarbij de volgende stappen te bevatten.
Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien zo’n geval zich voordoet, mag van een verdachte worden verlangd dat hij/zij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld of de goederen. Zo een verklaring dient te voldoen aan de vereisten dat zij concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen mede een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij/zij pas in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet. Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geldbedrag waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat daarom een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Verdachte heeft op 24 juni 2015 getracht met een groot geldbedrag, te weten € 40.735,- Nederland uit te reizen via de luchthaven Schiphol. Een deel van dit geld, te weten
€ 20.000,-, zat weggestopt in haar bh. Toen verdachte werd gevraagd of zij nog meer geld bij zich had, heeft zij verklaard dat dat absoluut niet het geval was. Vervolgens werden zowel in de handtas als in het vest van verdachte nog meer geldbedragen aangetroffen.
Dit geld bestond deels uit ongebruikelijk hoge coupures, waaronder vijf briefjes van 500 euro en 111 briefjes van 100 euro. Bovendien heeft verdachte nagelaten van dit geld aangifte te doen bij de Douane. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze feiten en omstandigheden van dien aard dat een vermoeden van witwassen zonder meer was en is gerechtvaardigd.
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van verdachte op enkele punten tegenstrijdigheden bevatten en dat zij – vooral over de bestemming van het geld – niet steeds consistent heeft verklaard. Dit neemt echter niet weg dat verdachte over de herkomst van het geld vrijwel van meet af aan een concrete verklaring heeft afgelegd, namelijk dat een deel van het geld van haar kinderen was en dat het overige deel haar eigen spaargeld betrof. Die verklaring heeft zij in essentie steeds herhaald, zij het dat er niet steeds eenduidig is verklaard over welk deel van wie precies afkomstig is. De tegenstrijdigheden in de verklaringen van verdachte zijn naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet zodanig dat de verklaring over de herkomst van het geld als onvoldoende concreet heeft te gelden. Die verklaring is bovendien min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk.
Het Openbaar Ministerie heeft nader onderzoek verricht naar de, uit de verklaringen van verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld. De rechtbank stelt vast dat getuigen, te weten de echtgenoot en de dochter van verdachte, zijn gehoord. Daarnaast is een proces-verbaal inhoudende gegevens van de Nederlandsche bank opgemaakt.
Uit het verhoor dat de dochter van verdachte heeft afgelegd op 25 juni 2015 volgt dat zij haar moeder in 2014 € 32.000,- heeft meegegeven naar Nederland in verband met de onveilige situatie in de Oekraïne. Zij heeft verklaard dat dit haar eigen geld was en dat zij dit heeft gespaard.
Uit het verhoor dat de echtgenoot van verdachte heeft afgelegd op 25 juni 2015 volgt dat een groot deel van het geldbedrag dat onder zijn vrouw is aangetroffen, te weten € 29.000,- of
€ 32.000,- volledig eigendom was van de dochter van verdachte.
Uit het onderzoek naar de gegevens van de Nederlandsche Bank volgt dat 10 bankbiljetten van € 100,- en 96 bankbiljetten van € 50,- (in totaal € 5.800,-) zijn geregistreerd door de Nederlandse Bank, variërend in de periode 2 januari 2014 t/m 20 mei 2015. De overige 550 biljetten zijn, in de voornoemde periode, niet in Nederland geregistreerd.
Naar het oordeel van de rechtbank is uit de resultaten van voornoemd onderzoek niet gebleken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geldbedrag een legale herkomst heeft en dat om die reden een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden. De verklaringen van de getuigen steunen in essentie de verklaring van verdachte, terwijl de rechtbank uit het onderzoek naar de gegevens bij de Nederlandsche Bank niet de conclusie kan trekken dat het aangetroffen geld geen legale herkomst heeft.
3.3.3.Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 24 juni 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk niet heeft voldaan aan haar verplichting tot het doen van aangifte, zoals bedoeld in artikel 3 van de Verordening (EG) Nr. 1889/2005 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 26 oktober 2005 betreffende de controle van liquide middelen die de Gemeenschap binnenkomen of verlaten, immers heeft zij toen en daar geen aangifte gedaan terwijl zij die Gemeenschap verliet en liquide middelen ten bedrage van 10.000 euro of meer vervoerde, te weten in totaal 40.735 euro.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.