ECLI:NL:RBNHO:2019:1107

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 februari 2019
Publicatiedatum
12 februari 2019
Zaaknummer
15/860114-15 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van witwassen en oplegging geldboete voor niet doen van aangifte van groot geldbedrag op luchthaven Schiphol

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 12 februari 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 24 juni 2015 op de luchthaven Schiphol een groot geldbedrag van € 40.735,- bij zich had. De verdachte heeft opzettelijk geen aangifte gedaan van dit geldbedrag bij de Douane, wat in strijd is met de Verordening (EG) Nr. 1889/2005. De officier van justitie heeft de verdachte beschuldigd van witwassen en het niet doen van aangifte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een deel van het geld in haar bh had verstopt en dat zij bij de securityfilter ontkennend heeft geantwoord op de vraag of zij meer geld bij zich had. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het witwassen niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, omdat niet kon worden vastgesteld dat het geld afkomstig was uit een misdrijf. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het witwassen, maar heeft haar wel schuldig bevonden aan het niet doen van aangifte. De rechtbank heeft rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak. Uiteindelijk is aan de verdachte een geldboete van € 2.500,- opgelegd, en het in beslag genomen geldbedrag van € 40.735,- moet aan de verdachte worden teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/860114-15 (P)
Uitspraakdatum: 12 februari 2019
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 29 januari 2019 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1959 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J.J. van Bree en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. T.H. Kapinga, advocaat te Zaandam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1:
zij op of omstreeks 24 juni 2015, te Schiphol, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een geldbedrag (van in totaal ongeveer 40.735,00 euro) heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of gebruik heeft gemaakt en/of de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was en/of wie dit geldbedrag voorhanden had, terwijl zij wist, althans redelijkerwijs had kunnen vermoeden, dat dit voorwerp - onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig was uit enig misdrijf;
Feit 2:
zij op of omstreeks 24 juni 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, althans
in Nederland, al dan niet opzettelijk, niet heeft voldaan aan haar verplichting tot het doen van (schriftelijke) (volledige en/of juiste) aangifte, zoals bedoeld in artikel 3 van de Verordening (EG) Nr. 1889/2005 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 26 oktober 2005 betreffende de controle van liquide middelen die de Gemeenschap binnenkomen of verlaten, immers heeft hij toen en daar geen, onvolledig of onjuiste, aangifte gedaan terwijl hij die Gemeenschap binnenkwam of verliet en liquide middelen ten
bedrage van 10.000 euro of meer vervoerde, te weten (in totaal) (ongeveer) 40.735 euro.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. De officier van justitie heeft daartoe – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.
Verdachte heeft een groot geldbedrag, te weten € 40.735,-, onder zich gehad op de luchthaven Schiphol. Een deel van dit geld zat verstopt in haar bh. Toen haar bij de securityfilter werd gevraagd of zij nog meer geld bij zich had, heeft zij ontkennend geantwoord. Deze omstandigheden maken dat een vermoeden van witwassen werd gerechtvaardigd. Verdachte heeft zowel tijdens haar verklaring ten overstaan van de Douane, ten overstaan van de Koninklijke Marechaussee als tijdens het onderzoek ter terechtzitting wisselend verklaard over de herkomst en het doel van het geld. De verklaringen van verdachte zijn innerlijk tegenstrijdig en, gelet op de vele versies, niet als concreet aan te merken.
Het Openbaar Ministerie heeft naar aanleiding van de verklaringen van verdachte, haar echtgenoot en dochter als getuigen doen horen. Zij hebben op wezenlijke punten anders verklaard dan verdachte. In het licht van deze tegenstrijdigheden hebben de verklaringen van verdachte onvoldoende tegenwicht kunnen bieden aan het vermoeden van witwassen en zijn zelfs als hoogst onwaarschijnlijk aan te merken. Dit leidt tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat het geld van misdrijf afkomstig is.
Verdachte heeft daarnaast willens en wetens het onder haar aangetroffen geldbedrag met criminele herkomst naar Oekraïne willen smokkelen. Zij heeft daarbij opzettelijk geen aangifte liquide middelen gedaan. Verdachte heeft zich daarom schuldig gemaakt aan zowel witwassen als aan het overtreden van de Verordening Liquide middelen, aldus de officier van justitie.
3.2.
Standpunt van de verdedigingDe raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde witwassen. Hij heeft daartoe – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.
Onder verdachte is een geldbedrag van € 40.735,- in beslag genomen op de luchthaven Schiphol. Verdachte heeft verklaard dat een deel van het geld van haar kinderen is en dat het overige deel haar eigen spaargeld is. De verklaring van verdachte over de herkomst van het geld is aldus concreet, verifieerbaar en kan niet op voorhand als volslagen onwaarschijnlijk worden aangemerkt. Bovendien wordt de verklaring van verdachte in hoofdlijnen ondersteund door de verklaringen van haar echtgenoot en haar dochter.
Vervolgens heeft het op de weg van het Openbaar Ministerie gelegen om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van verdachte blijkende, herkomst van het geld. Uit de resultaten van dit onderzoek had dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geldbedrag een legale herkomst heeft en dat een criminele herkomst dus als enige aanvaardbare verklaring kan gelden. In deze zaak is echter op geen enkele wijze vastgesteld dat het geld dat onder verdachte is aangetroffen van enig misdrijf afkomstig is. Ook is er geen sprake van zodanige omstandigheden dat het niet anders kan dan dat dat zo is. Bij die stand van zaken dient verdachte te worden vrijgesproken.
De raadsman heeft zich ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde – dat verdachte niet heeft voldaan aan de aangifteplicht liquide middelen – gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak van witwassen
Naar het oordeel van de rechtbank is hetgeen verdachte onder 1 ten laste is gelegd, te weten het witwassen van een aanzienlijk geldbedrag, niet wettig en overtuigend bewezen, zodat zij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Op grond van het opsporingsonderzoek is niet komen vast te staan dat het geldbedrag dat bij verdachte is aangetroffen, afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Naar inmiddels bestendige jurisprudentie kan in dit soort gevallen witwassen bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het betreffende voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het ligt op de weg van het Openbaar Ministerie om zicht te bieden op het bewijs waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid. De toetsing door de zittingsrechter dient daarbij de volgende stappen te bevatten.
Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien zo’n geval zich voordoet, mag van een verdachte worden verlangd dat hij/zij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld of de goederen. Zo een verklaring dient te voldoen aan de vereisten dat zij concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen mede een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij/zij pas in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet. Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geldbedrag waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat daarom een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Verdachte heeft op 24 juni 2015 getracht met een groot geldbedrag, te weten € 40.735,- Nederland uit te reizen via de luchthaven Schiphol. Een deel van dit geld, te weten
€ 20.000,-, zat weggestopt in haar bh. Toen verdachte werd gevraagd of zij nog meer geld bij zich had, heeft zij verklaard dat dat absoluut niet het geval was. Vervolgens werden zowel in de handtas als in het vest van verdachte nog meer geldbedragen aangetroffen.
Dit geld bestond deels uit ongebruikelijk hoge coupures, waaronder vijf briefjes van 500 euro en 111 briefjes van 100 euro. Bovendien heeft verdachte nagelaten van dit geld aangifte te doen bij de Douane. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze feiten en omstandigheden van dien aard dat een vermoeden van witwassen zonder meer was en is gerechtvaardigd.
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van verdachte op enkele punten tegenstrijdigheden bevatten en dat zij – vooral over de bestemming van het geld – niet steeds consistent heeft verklaard. Dit neemt echter niet weg dat verdachte over de herkomst van het geld vrijwel van meet af aan een concrete verklaring heeft afgelegd, namelijk dat een deel van het geld van haar kinderen was en dat het overige deel haar eigen spaargeld betrof. Die verklaring heeft zij in essentie steeds herhaald, zij het dat er niet steeds eenduidig is verklaard over welk deel van wie precies afkomstig is. De tegenstrijdigheden in de verklaringen van verdachte zijn naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet zodanig dat de verklaring over de herkomst van het geld als onvoldoende concreet heeft te gelden. Die verklaring is bovendien min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk.
Het Openbaar Ministerie heeft nader onderzoek verricht naar de, uit de verklaringen van verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld. De rechtbank stelt vast dat getuigen, te weten de echtgenoot en de dochter van verdachte, zijn gehoord. Daarnaast is een proces-verbaal inhoudende gegevens van de Nederlandsche bank opgemaakt.
Uit het verhoor dat de dochter van verdachte heeft afgelegd op 25 juni 2015 volgt dat zij haar moeder in 2014 € 32.000,- heeft meegegeven naar Nederland in verband met de onveilige situatie in de Oekraïne. Zij heeft verklaard dat dit haar eigen geld was en dat zij dit heeft gespaard.
Uit het verhoor dat de echtgenoot van verdachte heeft afgelegd op 25 juni 2015 volgt dat een groot deel van het geldbedrag dat onder zijn vrouw is aangetroffen, te weten € 29.000,- of
€ 32.000,- volledig eigendom was van de dochter van verdachte.
Uit het onderzoek naar de gegevens van de Nederlandsche Bank volgt dat 10 bankbiljetten van € 100,- en 96 bankbiljetten van € 50,- (in totaal € 5.800,-) zijn geregistreerd door de Nederlandse Bank, variërend in de periode 2 januari 2014 t/m 20 mei 2015. De overige 550 biljetten zijn, in de voornoemde periode, niet in Nederland geregistreerd.
Naar het oordeel van de rechtbank is uit de resultaten van voornoemd onderzoek niet gebleken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geldbedrag een legale herkomst heeft en dat om die reden een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden. De verklaringen van de getuigen steunen in essentie de verklaring van verdachte, terwijl de rechtbank uit het onderzoek naar de gegevens bij de Nederlandsche Bank niet de conclusie kan trekken dat het aangetroffen geld geen legale herkomst heeft.
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 29 januari 2019 afgelegd;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen en overdracht d.d. 24 juni 2015 (dossierpagina’s 17 t/m 23).
3.3.3.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 24 juni 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk niet heeft voldaan aan haar verplichting tot het doen van aangifte, zoals bedoeld in artikel 3 van de Verordening (EG) Nr. 1889/2005 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 26 oktober 2005 betreffende de controle van liquide middelen die de Gemeenschap binnenkomen of verlaten, immers heeft zij toen en daar geen aangifte gedaan terwijl zij die Gemeenschap verliet en liquide middelen ten bedrage van 10.000 euro of meer vervoerde, te weten in totaal 40.735 euro.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezen verklaarde levert op:
als degene die uit hoofde van artikel 3 van verordening (EG) nr. 1889/2005 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 26 oktober 2005 betreffende de controle van liquide middelen die de Gemeenschap binnenkomen of verlaten (verordening) verplicht is tot het doen van aangifte, deze aangifte opzettelijk niet doen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezen verklaarde zou ontbreken. Het bewezen verklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft – uitgaande van een veroordeling ook voor het witwassen – gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 weken. De officier van justitie heeft hierbij acht geslagen op de LOVS-oriëntatiepunten fraude en de richtlijnen witwassen van het Openbaar Ministerie. De officier van justitie heeft enigszins rekening gehouden met de ouderdom van deze zaak, maar heeft zich op het standpunt gesteld dat de overschrijding van de redelijke termijn deels voor rekening van de verdediging komt gelet op de ingediende onderzoekswensen en de bezwaarschriftprocedure.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat het onder verdachte inbeslaggenomen geldbedrag van € 40.735,- verbeurd zal worden verklaard.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om bij een eventuele veroordeling rekening te houden met de leeftijd van verdachte, haar blanco strafblad en de overschrijding van de redelijke termijn in deze zaak. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat het indienen van onderzoekswensen en het starten van een bezwaarschriftprocedure de verdediging niet kan worden tegengeworpen omdat de onschuld van verdachte niet op een andere manier kon worden aangetoond. Een schuldigverklaring zonder strafoplegging is passend in deze zaak, waar het enkel gaat om het verzaken van de aangifteplicht.
Ten aanzien van het beslag heeft de raadsman de rechtbank verzocht het inbeslaggenomen geldbedrag terug te geven aan verdachte.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van het feit
Verdachte heeft op de luchthaven Schiphol opzettelijk geen aangifte gedaan van een groot geldbedrag, te weten € 40.735,- waarmee zij naar Kiev wilde reizen. Van voornoemd geldbedrag, waarvan een deel zat verstopt in haar bh, heeft zij geen melding gemaakt bij de Douane toen zij het land probeerde te verlaten. Toen zij na het aantreffen van de enveloppen met geld in haar bh werd gevraagd of zij nog meer geld bij zich had, heeft verdachte dit meermalen ontkend. In haar kleding en bagage is vervolgens nog meer geld aangetroffen. De rechtbank stelt vast dat zij aldus heeft volhard in de onwaarheid dat zij niet nog meer geld bij zich had dan aanvankelijk werd aangetroffen. De rechtbank vindt het ernstig dat verdachte op geraffineerde wijze heeft getracht het geld te onttrekken aan het zicht van de instanties. Zij heeft daarmee bovendien het risico genomen de integriteit van het financieel en economisch bestel in het bijzonder aan te tasten en schade toe te brengen aan de maatschappij in het algemeen.
De persoon van verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 4 januari 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank tevens acht geslagen op haar slechte gezondheid mede ten gevolge van diabetes, waardoor zij niet kan werken. Verdachte geniet samen met haar man een uitkering, maar is wel in staat om maandelijks geld te sparen. Verdachte heeft verklaard dat zij geen schulden heeft.
Overschrijding redelijke termijn
De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn voor behandeling van deze zaak is overschreden. Verdachte is op 24 juni 2015 in verzekering gesteld. Daaraan kon verdachte in redelijkheid de verwachting ontlenen dat tegen haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zou worden ingesteld. Wat de berechting van de zaak in eerste aanleg betreft, heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen. In deze zaak wordt op 12 februari 2019 vonnis gewezen. In het strafdossier bevindt zich een e-mailbericht van 9 februari 2017 van de verkeerstoren van deze rechtbank aan de raadsman van verdachte waarin hem wordt gevraagd of de verdediging onderzoekswensen heeft nu van de zijde van het Openbaar Ministerie is aangegeven dat het opsporingsonderzoek tegen verdachte is voltooid.
Vervolgens heeft de verdediging op 1 maart 2017 onderzoekswensen ingediend, waarna op 1 november 2017 één getuige is gehoord bij de rechter-commissaris. De verdediging heeft bezwaar aangetekend tegen de afwijzende beslissing van de rechter-commissaris met betrekking tot het horen van twee andere getuigen. Dit bezwaarschrift is door de rechtbank op 23 januari 2018 ongegrond verklaard. Daarna is in oktober 2018 aan de raadsman bericht dat de inhoudelijke behandeling van de strafzaak zou plaatsvinden op 29 januari 2019. De rechtbank komt tot de conclusie dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) is overschreden met een periode van ongeveer 1 jaar en zeven maanden, wat naar het oordeel van de rechtbank niet te wijten is aan de ingewikkeldheid van de zaak en evenmin - anders dan door de officier van justitie betoogd - een gevolg is van de invloed van de verdediging. Kort na het voltooien van het opsporingsonderzoek zijn immers door de verdediging onderzoekswensen ingediend die ook deels zijn gehonoreerd. Ook de bezwaarschriftprocedure in verband met de twee afgewezen getuigen was begin 2018 afgerond. Dat het vervolgens nog een jaar heeft geduurd voordat de zaak inhoudelijk is behandeld, kan de verdediging niet worden tegengeworpen. Overschrijding van de redelijke termijn in deze zaak komt daarom voor compensatie in de vorm van strafvermindering in aanmerking.
De op te leggen straf
De rechtbank komt tot een andere strafsoort en een aanzienlijk lagere strafmaat dan door de officier van justitie is gevorderd. Dit komt doordat de rechtbank is gekomen tot een andere bewezenverklaring dan waartoe door de officier van justitie is gerekwireerd. De rechtbank acht oplegging van een (hoge) geldboete passend bij het soort delict dat verdachte heeft gepleegd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een geldboete van € 2.500,-moet worden opgelegd. Bij de bepaling daarvan heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van verdachte en met de hiervoor reeds besproken overschrijding van de redelijke termijn voor behandeling van deze zaak.

7.Beslag

De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten een geldbedrag van € 40.735,- dient te worden teruggegeven aan verdachte, aangezien zij redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht.
artikel 10:1 van de Algemene douanewet.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.3.3 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 2 bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot het betalen van een geldboete van
€ 2.500,- (vijfentwintighonderd euro)bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 35 dagen hechtenis.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde geldboete in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat voor elke dag die verdachte in verzekering heeft doorgebracht € 50,00 geldboete, subsidiair één dag hechtenis, in mindering wordt gebracht.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
Geld Euro
3x5,4x10, 4x20, 540x50, 111x100, 5x500 euro, totaal: € 40.735.00,-.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Hoendervoogt, voorzitter,
mr. M. Goedhuis-Visser en mr. H. Brouwer, rechters,
in tegenwoordigheid mr. R.I. Robijns, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 februari 2019.
De jongste rechter, mr. H. Brouwer, is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.