In deze zaak hebben twee passagiers een vordering ingesteld tegen British Airways vanwege de annulering van hun vlucht BA2760 van Londen naar Amsterdam op 9 februari 2018. De passagiers, vertegenwoordigd door mr. N. Wesseling, vorderden compensatie op grond van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij annuleringen en vertragingen. De passagiers arriveerden met een vertraging van 2 uur en 54 minuten op een andere luchthaven dan oorspronkelijk geboekt, en vorderden in totaal € 1.590,02 aan compensatie en kosten.
British Airways, vertegenwoordigd door mr. J.W.A. Lameijer, betwistte de vordering en voerde aan dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk verwachte sneeuwval op Amsterdam-Schiphol. De luchtvaartmaatschappij stelde dat zij operationele keuzes had gemaakt om passagiers om te boeken naar andere vluchten, en dat de annulering niet te voorkomen was. De kantonrechter oordeelde echter dat British Airways niet voldoende had aangetoond dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden en dat de passagiers recht hadden op compensatie.
De kantonrechter oordeelde dat de passagiers recht hadden op de gevorderde compensatie van € 1.200,00, wettelijke rente, en additionele kosten van € 145,76. Ook de buitengerechtelijke incassokosten werden toegewezen, evenals de proceskosten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en British Airways werd veroordeeld tot betaling van in totaal € 1.590,02 aan de passagiers, vermeerderd met rente.