ECLI:NL:RBNHO:2019:10865

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 december 2019
Publicatiedatum
7 januari 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 355
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning omgevingsvergunning voor wijziging transporttijden van vrachtwagens in woonwijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 17 december 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van een omgevingsvergunning aan AAK Netherlands B.V. voor het wijzigen van de transporttijden van vrachtwagens die oliën en vetten verwerken. De vergunninghouder had in 2006 een milieuvergunning verkregen, die in de loop der jaren was aangepast. De aanvraag van 4 mei 2017 betrof de wijziging van de transporttijden, zodat maximaal zes vrachtwagens ook op zaterdagen konden rijden. Eiser, een omwonende, vreesde voor verkeersgevaarlijke situaties in de woonwijk door het vrachtverkeer op zaterdag.

De rechtbank oordeelde dat de vergunninghouder met de wijziging geen andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu zou veroorzaken dan reeds was toegestaan onder de bestaande vergunning. De rechtbank volgde het standpunt van verweerder, die stelde dat de geluidseffecten binnen de grenzen van de oorspronkelijke vergunning bleven. Eiser's beroep op de Algemene plaatselijke verordening (Apv) werd verworpen, omdat de relevante regels niet van toepassing waren op deze aanvraag. De rechtbank concludeerde dat de gevolgen voor de verkeersveiligheid niet als milieu-effecten konden worden beschouwd in de beoordeling van de omgevingsvergunning.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, en bevestigde de toekenning van de omgevingsvergunning aan de vergunninghouder. De uitspraak benadrukt de scheiding tussen milieu-effecten van de inrichting en verkeersveiligheidseffecten in de beoordeling van omgevingsvergunningen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/355

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 december 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad, verweerder

gemachtigde: mr. K. Ouggaâli, juridisch beleidsadviseur bij de gemeente.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
AAK Netherlands B.V., te [woonplaats] , hierna: de vergunninghouder,
gemachtigde: ing. M. van der Slik, senior adviseur bij KWA Bedrijfsadviseurs B.V.

Procesverloop

Bij besluit van 23 juni 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder aan de vergunninghouder op haar aanvraag van 4 mei 2017 een omgevingsvergunning verleend voor een verandering van haar inrichting aan de Kreeftstraat 1 te Zaandijk.
Bij besluit van 20 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De vergunninghouder heeft zich uitgelaten.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2019. Eiser is in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld van [naam 1] en [naam 2] , werkzaam bij de Omgevingsdienst IJmond. De vergunninghouder is vertegenwoordigd door [naam 3] , bestuurder (sitemanager), bijgestaan door haar gemachtigde.

Overwegingen

1.1
De vergunninghouder produceert in haar inrichting in Zaandijk oliën en vetten voor de voedingsindustrie. De inrichting is gelegen naast de woonwijk waar eiser aan de [locatie] woont. Vrachtverkeer van en naar de inrichting rijdt door de woonwijk, waaronder vanaf de inrichting over de [locatie] . Bij besluit van 8 februari 2006 heeft verweerder aan de vergunninghouder op grond van de Wet milieubeheer een revisievergunning verleend voor het inwerking hebben van een inrichting tot het raffineren en enkele andere behandelwijzen van eetbare oliën en vetten en de opslag van grondstoffen, halffabrikaten en eindproducten in vloeibare vorm in tanks en/of in verpakte vorm in een hoogbouwmagazijn op het adres Kreeftstraat 1 in Zaandijk. Volgens deze vergunning was het aan de vergunninghouder toegestaan op werkdagen onder meer met vrachtauto’s maximaal 80 verkeersbewegingen overdag te maken. Als werktijden van de inrichting was vergund voor zaterdagen 00.00 tot 06.00 uur. Bij de vergunning zijn ook grenswaarden voor toegestaan geluid vastgesteld alsmede een maximale productiecapaciteit. Daarna zijn aan vergunninghouder nog diverse andere vergunningen verleend, waaronder op 16 juli 2015 een milieuneutrale wijziging van de arbeidstijden waarbij de werktijden op zaterdag zijn verruimd zodat ook overdag mag worden gewerkt.
1.2
De aanvraag van 4 mei 2017 ziet op het wijzigen van de transporttijden van vrachtwagens, zodat maximaal 6 vrachtwagens ook op zaterdagen kunnen rijden. Die wijziging is volgens vergunninghouder een milieuneutrale verandering. Bij de aanvraag had de vergunninghouder gevoegd een rapport van 4 mei 2017 van KWA Bedrijfsadviseurs B.V. (KWA), getiteld ‘Toelichting milieuneutraal veranderen AarhusKarlshamn Netherlands B.V.”, met als bijlage de bevindingen van een akoestisch onderzoek naar de nieuwe bedrijfssituatie op zaterdag.
2. Verweerder heeft de vergunning verleend onder de overweging dat de aangevraagde verandering niet leidt tot grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan op grond van de verleende omgevingsvergunning al was toegestaan. In het bestreden besluit heeft verweerder de motivering aangevuld. Verkort weergeven luidt de gewijzigde motivering voor het verlenen van de omgevingsvergunning als volgt. De revisievergunning van 8 februari 2006 vormt het toetsingskader bij de vraag of sprake is van een milieuneutrale verandering van de inrichting. De verandering wordt akoestisch bepaald door het laden en wegrijden van zes vrachtwagens. Vergunninghouder heeft bij de aanvraag een akoestische onderbouwing overgelegd. Daaruit blijkt, aldus verweerder, dat de in de vergunning van 8 februari 2006 opgenomen grenswaarden voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau niet worden overschreden. Ook wordt voldaan aan de voorschriften voor de maximale geluidniveau’s. Niet gebleken is dat de verandering invloed heeft op andere milieuaspecten. Naar aanleiding van de bezwaren van eiser dat toenemend vrachtverkeer op zaterdag leidt tot geluidoverlast en verkeersonveilige situaties op de [locatie] , voert verweerder aan dat de route van en naar de inrichting geen onderdeel uitmaakt van de inrichting zelf. De verandering past binnen de reikwijdte van de vergunning en is milieuneutraal. De aangevraagde verandering leidt er niet toe dat een andere inrichting ontstaat. Voor de verandering bestaat geen verplichting tot het maken van een milieueffectrapportage omdat die plicht alleen bestaat bij de voorbereiding van plannen en besluiten die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Dat laatste is hier niet aan de orde. Verweerder stelt dat uit het voorgaande volgt dat voldaan is aan de voorwaarden om met toepassing van artikel 2.14, vijfde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) de omgevingsvergunning te verlenen. De overige door eiser aangevoerde bezwaargronden vallen volgens verweerder buiten het toetsingskader.
3. Eiser betwist dat het vergunnen van meer transporten door vrachtwagens op zaterdag geen milieugevolgen zou hebben. De verandering is daarom niet milieuneutraal. Eiser wijst er op dat de productiecapaciteit de afgelopen jaren is uitgebreid. Het laden en lossen op zaterdag heeft volgens eiser daarom wel milieugevolgen. Daarnaast voert eiser aan dat de vergunning op grond van artikel 1.8. van de Algemene plaatselijke verordening (Apv) geweigerd moet worden. De inrichting is ingeklemd in een drukke woonwijk, waar gevaar een belangrijk aandachtspunt is. Naast stank- en geluidsoverlast voor omwonenden, zorgen zware transporten op zaterdag voor levensgevaarlijke situaties voor buiten spelende kinderen, omwonenden en toeristen. Eiser vindt het overigens onverantwoord dat de inrichting bij een woonwijk is gesitueerd.
4. De vergunninghouder voert aan dat het beroep op de Apv eiser niet kan baten, omdat de aanvraag niet gebaseerd is op de Apv. Hij handhaaft zijn standpunt dat sprake is van een milieuneutrale verandering. De vergunninghouder voert voorts aan, dat zij zich inspant om het aantal transportbewegingen buiten de dagperiode zoveel mogelijk te voorkomen dan wel te beperken. In de bezwaarfase is overleg geweest tussen partijen. In dat kader zijn diverse onderzoeken verricht naar de verkeerssituatie. Het aantal voertuigbewegingen van vrachtwagens zoals geteld tijdens de meting in een van die onderzoeken valt binnen het opgegeven aantal bewegingen van vrachtwagens zoals vermeld in de aanvraag revisievergunning van en naar de inrichting.
5.1
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, onder 2°, Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het veranderen of veranderen van de werking van een inrichting. Niet in geschil is, dat de uitbreiding met vrachtwagenbewegingen op zaterdag een dergelijke verandering is.
Ingevolge artikel 2.14, vijfde lid, Wabo, wordt in gevallen als bedoeld in artikel 3.10, derde lid, Wabo, de omgevingsvergunning verleend, indien wordt voldaan aan de in dat derde lid van artikel 3.10 gestelde voorwaarden.
De voorwaarden die zijn vermeld in artikel 3.10, derde lid Wabo, zijn, dat de aanvraag om een omgevingsvergunning met betrekking tot een verandering van een inrichting of de werking daarvan,
niet leidt tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan volgens de geldende omgevingsvergunning;
geen aanvraag is waarvoor een verplichting bestaat tot het maken van een milieueffectrapportage als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en
niet leidt tot een andere inrichting dan waarvoor eerder een omgevingsvergunning is verleend.
De rechtbank zal, mede gelet op de beroepsgronden van eiser, eerst onderzoeken of aan de onder a t/m c genoemde voorwaarden is voldaan. Indien dat het geval is, moet verweerder immers gelet op artikel 2.14, vijfde lid, Wabo de gevraagde vergunning verlenen.
Ad a: andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu?
6.1
Concreet heeft verweerder de vergunninghouder vergund om de transporttijden van de vrachtwagens te wijzigen, in die zin dat het de vergunninghouder voortaan ook is toegestaan om op de zaterdag maximaal zes vrachtwagens te laten rijden. De eerste vraag die voorligt, is of deze verandering van de inrichting van vergunninghouder leidt tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan volgens de geldende omgevingsvergunning reeds aan de vergunninghouder is vergund. Anders dan verweerder betoogt, moet deze vraag niet alleen worden beoordeeld op basis van de revisievergunning uit 2006 maar moeten daarbij ook betrokken worden de vergunningen die daarna zijn verleend. De rechtbank verwijst ter illustratie naar de uitspraak van 13 juli 2016 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2016:1974), waarin de beoogde verandering niet alleen is getoetst op basis van de oorspronkelijke vergunning maar ook op basis van de nadien verleende vergunningen. Van die vergunningen acht de rechtbank met name van belang de vergunning 16 juli 2015 waarbij de bedrijfstijden van vergunninghouder zijn aangepast. Op basis van de vergunning uit 2006 waren de bedrijfstijden van de vergunninghouder van maandag tot en met vrijdag en de zaterdagen tot 06:00 uur. Op 16 juli 2015 is – voor zover van belang – een uitbreiding van de werktijden vergund naar de zaterdag overdag, zodat werken op zaterdag in beginsel onder de vergunning was toegestaan.
6.2
Voor wat betreft de mogelijke gevolgen voor het milieu in of vanuit de inrichting, brengt een toename van vrachtwagenverkeer op en van en naar de inrichting in dit geval mogelijk extra geluidhinder mee. Dat is in wezen tussen partijen ook niet in geschil. In het rapport van KWA van 4 mei 2017 staat daarover – samengevat – het volgende. Ten opzichte van de vergunde situatie worden maximaal zes vrachtwagens gedurende de dagperiode (7:00 uur tot 19:00 uur) geladen en afgevoerd. Er is een akoestisch onderzoek verricht ten aanzien van deze nieuwe bedrijfssituatie. Uit dat onderzoek volgt volgens KWA dat met het laden en transporteren van maximaal zes vrachtwagens op zaterdag wordt gebleven binnen datgene wat onder de eerder verleende (revisie)vergunning reeds was toegestaan. De resultaten van het akoestisch onderzoek zijn als bijlage 1 gevoegd bij het rapport van KWA. Uit die bijlage blijkt dat in het kader van het onderzoek de geluidbronnen die direct te relateren zijn aan het laden en lossen en het transport met de vrachtwagens op zaterdag zijn toegevoegd aan het rekenmodel. Het gaat daarbij onder ander om het lospompen van vrachtwagens, de ventilatoren tankreiniging (voor het reinigen van tankwagens) en de roldeur voor de tankreinigingsruimte. In tabel 2 zijn de “berekende langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus van de vergunninghouder” in het weekend weergegeven bij verschillende beoordelingspunten. In deze tabel is weergegeven tot welke geluidsimmisies de activiteiten met de vrachtauto’s volgens de berekeningen aanleiding kunnen geven. In tabel 3 zijn de berekende langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus van het weekend getoetst aan de in de geldende vergunning opgenomen (toegestane) grenswaarden voor werkdagen. In de revisievergunning uit 2006 zijn – voor zover van belang – als maximale grenswaarden genoemd: in de dagperiode 50dB(A)
.In tabel 3 zijn de berekende geluidsimmisies op zaterdag vergeleken met de toegestane grenswaarden. Uit die tabel blijkt, zoals KWA stelt, dat in het weekend wordt voldaan aan de grenswaarden uit de revisievergunning. Eiser heeft deze conclusie niet weersproken en heeft ter zitting hierover verklaard dat hij niet in staat is te onderbouwen waarom de rapportage van KWA op dit punt onjuist zou zijn.
Op grond van het voorgaande volgt de rechtbank verweerder in diens betoog dat de nu vergunde verandering van de inrichting blijft binnen de bandbreedtes van de oorspronkelijke vergunning. Daarmee is voldaan aan de hiervoor onder a weergegeven voorwaarde uit het derde lid van artikel 3.10 Wabo.
Ad b en c
6.3
Eiser heeft in beroep geen gronden aangevoerd tegen het gemotiveerde standpunt van verweerder dat in dit geval geen verplichting bestaat tot het maken van een milieueffectrapportage als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Ook heeft hij – terecht – geen gronden aangevoerd tegen het standpunt van verweerder dat de gevraagde verandering niet leidt tot een andere inrichting.
6.4
Anders dan eiser aanvoert, dienen (mogelijke) (milieu)gevolgen van de verandering van de eerder verleende (revisie)vergunning die niet optreden als gevolg van activiteiten binnen de inrichting, maar zoals in dit geval ontstaan door meer vrachtverkeer in de woonwijk buiten de beoordeling blijven, omdat de vergunning alleen ziet op milieugevolgen van de inrichting zelf. Of de gevolgen voor de verkeersveiligheid, wat daar ook van zij, en mogelijk toegenomen verkeerslawaai al dan niet aanvaardbare milieugevolgen meebrengen, moet de rechtbank daarom onbesproken laten. Op basis van het voorgaande komt de rechtbank tot de slotsom dat verweerder de gevraagde vergunning, nu sprake is van een milieuneutrale verandering, moest verlenen.
7. Eisers betoog dat de vergunning op grond van artikel 1.8 Apv geweigerd moet worden, slaagt ook niet. De Wabo en niet de Apv bevat voor dit geval het wettelijk toetsingskader. Eiser heeft ook gewezen op de negatieve invloed van de verandering op de verkeersveiligheid. Gelet op de ligging van de inrichting in, althans naast, een woonwijk kan de rechtbank begrijpen dat eiser zich zorgen maakt over de gevolgen van de transporten op zaterdag voor de (bewoners en bezoekers van) de woonwijk. Zoals reeds overwogen kan dit niet leiden tot een gegrond beroep, omdat gevolgen voor de verkeersveiligheid in de woonwijk in dit geval niet kunnen worden beschouwd als een milieu-effect van de inrichting dat bij de toetsing van de aanvraag om omgevingsvergunning op grond van de Wabo in de beoordeling kan en moet worden betrokken.
Ter zitting heeft eiser nog naar voren gebracht dat ook de gevolgen van de verandering van de inrichting voor de uitstoot van stikstof onderzocht hadden moeten worden. Eiser heeft dit betoog echter niet nader onderbouwd zodat de rechtbank daar aan voorbij gaat. Vooralsnog zijn er onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat de thans vergunde verandering meebrengt dat er sprake is van een voor een Natura 2000 gebied relevante toename van stikstofdepositie zodat ook daarvoor vergunning, althans ontheffing, zou moeten worden verkregen.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.M. Bruin, rechter, in aanwezigheid van
mr. F. Vermeij, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 december 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.