ECLI:NL:RBNHO:2019:10799

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 december 2019
Publicatiedatum
2 januari 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1760
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van bijstandsuitkering wegens vermeende verhuizing en samenwoning, zonder controleerbare vastlegging van communicatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 17 december 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer. Eiser ontving sinds 24 januari 2017 een bijstandsuitkering op basis van de Participatiewet. De gemeente beëindigde de bijstandsuitkering van eiser per 1 november 2018, omdat eiser volgens de gemeente had aangegeven te willen verhuizen naar Amsterdam en samen te wonen met zijn vriendin. Eiser heeft echter betoogd dat hij niet de intentie had om afstand te doen van zijn bijstandsuitkering en dat hij niet goed begreep waarvoor hij zijn handtekening had gezet op de documenten die de beëindiging van de uitkering bevestigden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen controleerbare vastlegging was van de communicatie tussen eiser en de ambtenaren op het moment van de beëindiging. Dit gebrek aan documentatie heeft geleid tot de conclusie dat de beëindiging van de bijstandsuitkering niet op een deugdelijke grondslag berustte. De rechtbank oordeelde dat de gemeente niet voldoende had aangetoond dat eiser daadwerkelijk de intentie had om zijn uitkering op te zeggen en dat de schriftelijke verklaring die eiser had ondertekend niet als bewijs kon dienen zonder een gespreksverslag.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen. De rechtbank heeft de gemeente ook veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 2.048,-. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming en de noodzaak van controleerbare vastlegging in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/1760

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 december 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. B.J.P. Toonen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer, verweerder
(gemachtigde: mr. M.E. van Dijk).

Procesverloop

Bij besluit van 16 oktober 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de bijstand van eiser beëindigd met ingang van 1 november 2018.
Bij besluit van 14 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2019. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser ontving sinds 24 januari 2017 een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande op grond van de Participatiewet (PW).
1.1
Verweerder heeft een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan eiser verleende bijstand. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 28 september 2018, van [naam 1] (verder: het rapport).
1.2
Uit het rapport blijkt dat op 20 september 2018 een gesprek heeft plaatsgevonden met eiser. Dit gesprek is gestaakt omdat een gesprek niet goed gevoerd kon worden in verband met het ontbreken van een tolk. Het gesprek is vervolgens voortgezet op 27 september 2018. Tijdens dit gesprek werd eiser telefonisch bijgestaan door een vriend die optrad als tolk.
1.3
In het rapport staat, voor zover van belang, op pagina 3:
“(…)Zakelijk weergegeven verklaarde belanghebbende (via tolk) het volgende:- Belanghebbende heeft aangegeven dat hij een relatie heeft in Amsterdam;- Belanghebbende geeft aan dat hij geregeld in Amsterdam verblijft en begrijpt dat recht op Pw uitkering is gekoppeld aan een correcte GBA inschrijving;
- Het is aan belanghebbende duidelijk dat hij een uitkering dient aan te vragen binnen de gemeente Amsterdam, wanneer hij de intentie heeft om samen te wonen in Amsterdam met zijn vriendin.- Belanghebbende heeft zelfstandig besloten n.a.v. het gesprek om per 1-11-2018 de uitkering te willen opzeggen, omdat hij de intentie heeft om zich te vestigen buiten de gemeente Haarlemmermeer.
Belanghebbende heeft aangegeven, dat hij per 1 november 2018 afstand wenst te doen van het recht op uitkering, omdat hij heeft aangegeven dat hij de intentie heeft om per 1 november 2018 zich te willen vestigen in Amsterdam tezamen met zijn vriendin. Belanghebbende heeft een schriftelijke verklaring en wijzigingsformulier hieromtrent ondertekend, waaruit blijkt dat hij afstand wil doen van de Pw uitkering per 1 november 2018.
CONCLUSIE
De conclusies van het onderzoek luiden als volgt:• Belanghebbende heeft aangegeven dat hij zelfstandig per 1 november 2018 de Pw uitkering wil opzeggen, omdat hij de intentie heeft om te vertrekken naar Amsterdam tezamen met zijn vriendin. Schriftelijke verklaring en wijzigingsformulier is bijgevoegd.(…)”
1.4
In voornoemde door eiser ondertekende schriftelijke verklaring van 27 september 2018 staat:
“(…)L.S.,Hierbij bevestig ik dat ik mijn Pw uitkering per 1 november 2018 wil beëindigen wegens verhuizing en samenwoning naar/in Amsterdam per 1 november 2018.
Ik dank [naam 2] voor hun financiële hulp de afgelopen jaren.(…)”
1.5
In voornoemd door hem ondertekend wijzigingsformulier van 27 september 2018 staat:
“(…)Mijn leefsituatie is gewijzigd per 1-11-2018(…). De wijziging betreft mijzelf(…) Toelichting op situatie: samenwonen in Amsterdam.(…)
Toelichting op situatie: (handgeschreven) Hierbij verklaar ik dat de uitkering per 1 november 2018 zelfstandig wil opzeggen wegen samenwoning Amsterdam.(…)”
2. Bij het primaire besluit, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder de bijstand van eiser beëindigd met ingang van 1 november 2018. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser op 27 september 2018 door middel van een schriftelijke verklaring kenbaar heeft gemaakt de bijstandsuitkering te willen beëindigen, omdat hij de intentie heeft met ingang van die datum te verhuizen naar Amsterdam in verband met samenwonen. Eiser kan aan die verklaring worden gehouden.
Tijdens de hoorzitting op 11 maart 2019 heeft [naam 1] daarbij aangegeven dat eiser tijdens het gesprek op 27 september 2018, na uitleg over het begrip “waar het centrum van iemands leven zich bevindt” de conclusie heeft getrokken dat dit niet binnen de Haarlemmermeer was. Van onzorgvuldige besluitvorming is niet gebleken, omdat eiser werd bijgestaan door een vriend die optrad als tolk.
3. Per 26 november 2018 ontvangt eiser weer een bijstandsuitkering van verweerder, welke uitkering op 1 juni 2019 is beëindigd.
4. Eiser heeft in beroep betoogd dat hij geenszins de wil had om afstand te doen van zijn bijstandsuitkering. De uitkering is beëindigd, omdat hij zijn handtekening heeft geplaatst op twee documenten, die door één van de verhorende ambtenaren in de ik-vorm waren opgesteld. Hij is een uit Syrië afkomstige vluchteling die ongeveer drie jaar in Nederland woonachtig is en heeft geenszins begrepen voor welk rechtsgevolg hij heeft getekend, omdat hij de Nederlandse taal, zowel mondeling als schriftelijk, niet machtig is, hetgeen door verweerder is erkend. Hij had geenszins de wil om afstand te doen van zijn bijstandsuitkering, omdat hij kort voorafgaand aan het gesprek met de gemeente een woning in [woonplaats] toegewezen heeft gekregen, hij ook niet is verhuisd naar Amsterdam, nog steeds woonachtig is in [woonplaats] en bovendien recent een nieuwe bijstandsuitkering toegekend heeft gekregen van verweerder.
Hij heeft niet begrepen waarvoor hij zijn handtekening heeft geplaatst. Er was weliswaar een vertaler op afstand, maar deze was de Nederlandse taal evenmin goed machtig, waardoor van een deugdelijke tolkdienst geenszins sprake is geweest. Bovendien zijn de schriftelijke verklaringen niet vertaald met hem doorgenomen. Hij diende alleen zijn handtekening te zetten. Hij heeft voldaan aan dit verzoek, omdat hij de Nederlandse overheden, zoals verweerder, vertrouwt. Voorts is er sprake van onzorgvuldige besluitvorming, omdat de beginselen van een behoorlijk bestuur (ernstig) zijn geschonden. De verhorende ambtenaren hebben zich niet, dan wel onvoldoende, vergewist dat eiser duidelijk en ondubbelzinnig begreep waar hij voor tekende.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
Volgens vaste rechtspraak (Centrale Raad van Beroep (CRvB) 26 januari 2012, LJN BV2512) mag in het algemeen van de juiste weergave van een tegenover een handhavingsspecialist afgelegde en ondertekende verklaring worden uitgegaan en heeft een latere intrekking of ontkenning van die verklaring weinig betekenis.
5.2
De rechtbank komt, gelet op de omstandigheden van dit geval, tot het oordeel dat bij gebreke van een controleerbare vastlegging van de communicatie tussen eiser en de ambtenaren op 27 september 2018 van een
juisteweergave als in de hiervoor aangehaalde jurisprudentie niet kan worden uitgegaan. Die controleerbaarheid verzekert de rechtsbescherming voor de burgers bij de taak van de bestuursrechter om het optreden van het bestuur te toetsen op rechtmatigheid.
De rechtbank stelt vast dat van het gesprek op 27 september 2018, wat heeft geleid tot het door eiser ondertekenen van een schriftelijke verklaring en een wijzigingsformulier, geen woordelijk gespreksverslag is opgesteld. Hierom kan de rechtbank niet beoordelen hoe de communicatie tussen eiser en de gehoorambtenaren is gelopen, hoe de vertolking middels de telefonische verbinding verliep, hoe eisers verklaring tot stand is gekomen en of de verklaringen met hem zijn doorgenomen, voordat hij deze heeft ondertekend. Daarbij komt dat de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft bevestigd dat eiser de schriftelijke verklaring en de handgeschreven tekst op het wijzigingsformulier, ondanks de ik-vorm, niet zelf heeft opgesteld. Door de rechtbank is voorts vastgesteld dat deze stukken zinsneden bevatten waarvan vaststaat dat deze niet door eiser zijn gezegd. Het gevolg van het voorgaande is dat niet valt uit te sluiten dat, zoals door eiser is gesteld, hij zonder de juiste kennis en begrip van het rechtsgevolg, zijn handtekening onder de schriftelijke verklaring en het wijzigingsformulier heeft gezet. Hoe het gesprek verliep tot het moment dat eiser de conclusie heeft getrokken dat “het centrum van zijn leven zich niet in de Haarlemmermeer bevindt” (zoals door [naam 1] eerst op hoorzitting wordt gesteld) is ook nergens uit af te leiden. Een gespreksverslag, waarin een letterlijke danwel zakelijke weergave van het verhandelde in het gesprek, al dan niet door eiser ondertekend, nadat het met hem is doorgenomen en hem is gevraagd of hij voor de inhoud instaat, ontbreekt. Dit komt voor risico van verweerder. Mede gezien de belangen die aan de orde zijn bij een beëindiging van een uitkering, had het op de weg van de gehoorambtenaren moeten liggen zich ervan te vergewissen dat eiser duidelijk en ondubbelzinnig begreep waar hij voor tekende, en dat op een controleerbare wijze vast te leggen. Hieraan is in dit geval niet voldaan.
Om die reden ziet de rechtbank onvoldoende waarborgen voor aanname van de juistheid van hetgeen in het rapport, de schriftelijke verklaring en het wijzigingsformulier is opgenomen. Dat verweerder zich afvraagt of het wel reëel is te veronderstellen dat eiser geen Nederlands begrijpt of verstaat en de veronderstelling dat hij inderdaad in Amsterdam is gaan wonen, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
5.3
Andere aanknopingspunten voor het oordeel dat eiser zich per 1 november 2018 in Amsterdam heeft gevestigd ontbreken. Nu de rechtbank aan het rapport, de verklaring en het wijzigingsformulier gelet op het voorgaande niet de betekenis hecht die verweerder daaraan toekent, is de rechtbank van oordeel dat de beëindiging van de bijstand niet op een deugdelijke grondslag berust.
5.4
Gezien het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven wegens strijd met het in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergelegde beginsel van een zorgvuldige voorbereiding van een besluit en met het in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb neergelegde motiveringsvereiste.
5.5
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank het beroep gegrond zal verklaren en het bestreden besluit zal vernietigen. Nu aan het primaire besluit hetzelfde motiveringsgebrek kleeft en niet aannemelijk is dat dit zal kunnen worden hersteld, ziet de rechtbank aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door het besluit van 16 oktober 2018 te herroepen. Dit betekent dat de beëindiging van de bijstandsuitkering van eiser per 1 november 2018 komt te vervallen.
5.6
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.048,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- , wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit van 16 oktober 2018, waarbij de bijstandsuitkering van eiser is beëindigd;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.048,-;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het griffierecht van € 47,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Lauryssen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. Boomsma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 december 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.