ECLI:NL:RBNHO:2019:10777

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 december 2019
Publicatiedatum
2 januari 2020
Zaaknummer
HAA 18 _ 1576 en HAA 19_659
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing verzoek om tegemoetkoming in planschade door nieuw bestemmingsplan

In deze zaak hebben eisers, wonend in de gemeente Alkmaar, beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun verzoek om tegemoetkoming in planschade als gevolg van het bestemmingsplan "De Pauw Graft - De Rijp". Dit bestemmingsplan, dat op 13 maart 2013 in werking is getreden, maakt de bouw van woningen mogelijk ten oosten van de woningen van eisers. Eisers stellen dat zij schade lijden door waardevermindering van hun woningen en aantasting van hun woongenot door de nieuwe woningbouw. De rechtbank heeft de beroepen gezamenlijk behandeld en op 19 december 2019 uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelt dat de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (STAB) als deskundige is benoemd om de planologische vergelijking te maken. De rechtbank concludeert dat de SAOZ, die het advies heeft gegeven waarop verweerder zich heeft gebaseerd, een onjuiste planvergelijking heeft gemaakt. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten van verweerder wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand blijven. De rechtbank oordeelt dat eisers niet in een planologisch nadeliger situatie zijn geraakt door het nieuwe bestemmingsplan, waardoor hun verzoeken om tegemoetkoming in planschade terecht zijn afgewezen. Tevens worden de proceskosten van eiseres sub 1 vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 18/1576 en 19/659
uitspraak van de meervoudige kamer van 19 december 2019 in de zaken tussen

1.[eiseres] , te [woonplaats 1] , eiseres,

(gemachtigde: [gemachtigde] ),

2.[eiser] , te [woonplaats 2] , eiser,

tezamen: eisers,
en
het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar, verweerder
(gemachtigde: mr. M. Blom).
Procesverloop
Bij besluiten van 27 september 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvragen van eisers om een tegemoetkoming in planschade afgewezen.
Bij besluiten van 15 februari 2018 (de bestreden besluiten) heeft verweerder, met aanpassing van de motivering, de primaire besluiten gehandhaafd.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen gezamenlijk behandeld. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 februari 2019. Namens [eiseres] is haar gemachtigde [gemachtigde] verschenen. Voorts is [eiser] verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. M. Blom, werkzaam bij de gemeente Alkmaar.
Bij beslissing van 15 februari 2019 heeft de rechtbank het onderzoek heropend. De rechtbank heeft bepaald dat de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (hierna: STAB) als deskundige wordt benoemd in deze zaken.
De STAB heeft op 17 juni 2019 advies uitgebracht. De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld hierop te reageren.
Verweerder heeft bij brief van 12 juli 2019 gereageerd. Eiser sub 2 heeft bij brief van 29 juli 2019 gereageerd. Eiseres sub 1 heeft niet gereageerd.
De rechtbank heeft partijen op 3 september 2019 meegedeeld dat een nadere zitting achterwege zal worden gelaten, tenzij een van de partijen aangeeft dat zij mondeling op een zitting wil worden gehoord.
Geen van de partijen heeft hierom verzocht, waarna het onderzoek op 8 oktober 2019 is gesloten.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.
Overwegingen
Inleiding
1. Eiseres sub 1 woont aan [adres 1] en eiser sub 2 woonde (ten tijde van zijn verzoek) aan [adres 2] . Zij hebben op 17 maart 2014, respectievelijk 9 juli 2014 verzocht om vergoeding van planschade ten gevolge van het op 13 maart 2013 in werking getreden bestemmingsplan “De Pauw Graft - De Rijp”. Dit bestemmingsplan maakt – voor zover in dit geschil van belang – de bouw van woningen mogelijk ten oosten van de woningen van eisers alsmede de realisering van daarbij behorende waterpartijen, infrastructuur en een brug. Eisers stellen schade te lijden als van deze woningbouw, omdat hun woningen minder waard zijn geworden. Verder is er sprake is van aantasting van hun woongenot door belemmering van hun uitzicht, verstoring van rust en stilte, aantasting van privacy en hinder van de nieuwe toegangsweg en de brug. Zij stellen dat zij ervan mochten uitgaan dat de gronden onbebouwd zouden blijven en ingericht zouden blijven als park.
2. Aan de afwijzing van de verzoeken van eisers, zoals vervat in de bestreden besluiten, heeft
verweerder het advies van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: SAOZ) van
september 2017 ten grondslag gelegd. In dat advies heeft SAOZ een vergelijking gemaakt tussen de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de percelen onder het nieuwe bestemmingsplan en het daaraan voorafgaande planologische regime. Volgens de SAOZ is geen sprake van een planologisch nadeliger situatie voor eisers door de mogelijk gemaakte woningbouw ten oosten van de woningen van eisers, omdat de nadelen worden opgeheven door de voordelen.
Wettelijk kader
3. Ingevolge artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de ruimtelijke ordening
(Wro) kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat burgemeester en wethouders het plan
moeten uitwerken met inachtneming van de bij het plan te geven regels.
Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, van de Wro kennen burgemeester en wethouders degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid genoemde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.
Ingevolge het tweede lid, aanhef onder a, is een bepaling van een bestemmingsplan, niet zijnde een bepaling als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, een oorzaak van schade als bedoeld in het eerste lid.
Ingevolge die aanhef en onder b is een bepaling van een uitwerking krachtens artikel 3.6, eerste lid, onder b, een oorzaak van schade als bedoeld in het eerste lid.
Ingevolge het zesde lid, in werking getreden op 25 april 2013, wordt schade als gevolg van een
bepaling als bedoeld in artikel 3.3, artikel 3.6, eerste lid, onder c, of artikel 3.38, derde of vierde lid, eerst vastgesteld op grond van een krachtens die bepalingen genomen besluit.
Planvergelijking
4. Voor de beoordeling van een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade dient te
worden onderzocht of de aanvrager als gevolg van de desbetreffende wijziging van het planologische regime in een nadeliger situatie is komen te verkeren en ten gevolge daarvan schade lijdt of zal lijden.
Hiertoe dient de desbetreffende wijziging, waarvan gesteld wordt dat deze planschade heeft
veroorzaakt, te worden vergeleken met het oude planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, maar hetgeen maximaal op grond van het oude planologische regime kon worden gerealiseerd, ongeacht of verwezenlijking heeft plaatsgevonden. Slechts in geval realisering van de maximale mogelijkheden met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten, kan aanleiding bestaan om van dit uitgangspunt af te wijken.
SAOZ-advies
3.1
Voor het oude planologische regime wordt in het SAOZ-advies, dat verweerder aan de bestreden besluiten ten grondslag heeft gelegd, deels uitgegaan van het bestemmingsplan “De Pauw” (vastgesteld door de gemeenteraad op 23 februari 1970 en gedeeltelijk
goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 25 mei 1971, onherroepelijk geworden bij Kroonbesluit op 13 februari 1976)) en deels van het daaraan voorafgaande bestemmingsplan Uitbreidingsplan “De Rijp, Plan in Hoofdzaak Herziening 1963”.
Het bestemmingsplan “De Pauw” voorziet in de bestemming van infrastructuur en
bedrijfsbestemming (ten oosten van De Reiger). Aan de overige (ten oosten van De Reiger) in dat bestemmingsplan opgenomen woonbestemming met erfbestemming en interne infrastructuur is goedkeuring onthouden bij Koninklijk besluit van 13 februari 1976 en daarmee niet in werking getreden. Voor deze gronden gold derhalve nog steeds het voorheen geldende bestemmingsplan Uitbreidingsplan “De Rijp, Plan in Hoofdzaak Herziening 1963” (hierna: het uitbreidingsplan). Ingevolge het uitbreidingsplan hebben de betreffende gronden de bestemming “toekomstige dorpsuitbreiding”.
Volgens het SAOZ-advies volgt de enige normering met betrekking tot deze bestemming uit de plankaart en het renvooi. Daarin is te lezen dat op deze gronden, bestemd voor toekomstige
dorpsuitbreiding, niet mag worden gebouwd alvorens de bestemming nader is geregeld in een
uitbreidingsplan in onderdelen. SAOZ geeft aan dat een uitbreidingsplan gebaseerd op de
Woningwet geen voorschriften kon stellen met betrekking tot het gebruik van gronden en opstallen en voorts alleen bepalingen kon bevatten omtrent het bouwen van gebouwen, geen bouwwerken zijnde, ook niet na inwerkingtreding van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. SAOZ verwijst hiervoor naar de memorie van toelichting bij artikel 10 van de Overgangswet Ruimtelijke Ordening en Volkshuisvesting.
Aanvragen voor bouwwerken geen gebouwen zijnde konden volgens het advies uitsluitend worden getoetst aan de bouwverordening die gelet op artikel 9 van de Woningwet aanvullende werking had. De bouwverordening maakt ‘bij recht’ een bouwhoogte van 15 meter mogelijk.
Concreet betekent dit volgens SAOZ dat het vigerend gebleven uitbreidingsplan geen enkele
beperking stelde aan het gebruik van de gronden en aan het bouwen van bouwwerken, geen
gebouwen zijnde. Alleen het bouwen van gebouwen was verboden zolang er geen uitbreidingsplan in onderdelen was vastgesteld.
3.2
Het nieuwe planologische regime en de schadeveroorzakende planologische maatregel is het bestemmingsplan “De Pauw Graft-De Rijp” (vastgesteld door de gemeenteraad op 13 december 2012, in werking getreden op 13 maart 2013 en onherroepelijk geworden op 31 juli 2013). Op grond van dit bestemmingsplan hebben de gronden noordelijk en oostelijk van de woningen van eisers de bestemming “Verkeer-verblijf”, “Groen” en “Water” gekregen, met daarachter (noordelijk) een uit te werken bestemming ten behoeve van woondoeleinden en (oostelijk) de bestemming “Wonen”.
3.3
De SAOZ concludeert dat het nieuwe bestemmingsplan voor zover het betreft de gronden
ten oosten van De Reiger direct grenzend aan de woningen van eisers en de (nieuwe)
woonbestemming, geconcludeerd dient te worden dat geen sprake is van planologisch nadeel, maar eerder van voordeel omdat in de nieuwe planologische situatie het gebruik van de gronden is beperkt tot groen en water, terwijl voorheen geen enkele beperking bestond wat betreft het gebruik.
Eisers hadden voorheen in beginsel ook geconfronteerd kunnen worden met een groot verlicht parkeerterrein, al dan niet met parkeerdekken, een evenemententerrein en/of speeltuin, etcetera.
Op 30 meter van de woningen van eisers is nu woningbouw mogelijk gemaakt tot een hoogte van 10 meter. Hiervan kan in zekere mate een nadelige invloed uitgaan ten aanzien van de privacy van eisers. Ook zullen nieuwe de woningen een zekere verkeersproductie en geluid genereren. Deze gevolgen konden volgens de SAOZ echter ook al tot op de perceelgrens ondervonden worden op grond van het oude planologische regime gelet op het voorheen mogelijke ongebreidelde gebruik.
De SAOZ concludeert dan ook dat, afgezet tegen het oude planologische regime, er voor het gebied ten oosten van de woningen van eisers per saldo geen sprake is van planologisch nadeel.
Gronden
4. Eisers voeren aan dat de planologische vergelijking van de SAOZ onjuist en
onzorgvuldig is. Eisers stellen zich op het standpunt dat de redelijkerwijs te
verwachten invulling van de uit te werken bestemming van het oude planologische regime ten onrechte niet betrokken is bij hetgeen maximaal mogelijk is op grond van het oude planologisch regime. Eisers hebben ter nadere onderbouwing van hun betoog op 31 januari 2019, door de rechtbank ontvangen op 1 februari 2019, een second opinion overgelegd van D.H. Nas (hierna: Nas) van Poelmann van den Broek advocaten.
Nas geeft in de second opinion aan dat SAOZ in de planvergelijking ten onrechte uitgaat van
ongebreidelde bouwmogelijkheden voor bouwwerken geen gebouwen zijnde. Dit strookt niet met de redelijke verwachting omtrent de invulling van de uit te werken bestemming die moet worden achterhaald. Bij gebrek aan gegevens dient volgens Nas bij de redelijk te verwachten invulling van de uit te werken bestemming te worden aangesloten bij het Koninklijk besluit van 13 februari 1976 waarin het standpunt is ingenomen dat bebouwing – zoals thans met het schadeveroorzakende besluit mogelijk wordt gemaakt – niet wenselijk werd geacht. Voorts zijn ongebreidelde bouwmogelijkheden met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid uitgesloten. Waarschijnlijk is dat de artikel 352 van de oude bouwverordening beperkingen met zich bracht ten aanzien van gebruiks- en bouwmogelijkheden. SAOZ heeft dit ten onrechte niet onderzocht. Ook is volgens Nas onvoldoende inhoudelijk gemotiveerd wat de gevolgen zijn van het oude- en het nieuwe planologische regime.
Beoordeling rechtbank
Goede procesorde
5.1
Verweerder heeft ter zitting betoogd dat de indiening van de second opinion door eisers in
strijd is met de goede procesorde, nu dit – alhoewel al geruime tijd aangekondigd door eisers – pas vlak voor de zitting is ingediend. Verweerder was hierdoor niet in de gelegenheid een schriftelijke reactie van de SOAZ te overleggen en acht zich niet in staat om daar op de zitting adequaat op te reageren. Daarom zou dit stuk buiten beschouwing moeten blijven, of zou verweerder nog in de gelegenheid moeten worden gesteld om het voor een nadere reactie voor te leggen aan de SAOZ.
5.2
Eisers hebben de second opinion van Nas op 1 februari 2019 - en daarmee overeenkomstig
artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uiterlijk op de elfde dag voor de zitting - ingediend. In het stuk wordt de beroepsgrond van eisers – dat de planologische vergelijking die is gemaakt door de SAOZ onjuist en onzorgvuldig is – nader uiteengezet. De rechtbank merkt dit stuk aan als aanvulling van de beroepsgronden en ziet niet in dat dit nadere stuk van zodanige aard of omvang is, dat het voor verweerder redelijkerwijs niet mogelijk was om desgewenst een reactie daarop voor te bereiden. Ter zitting is ook gebleken dat verweerder contact heeft gehad met de SAOZ over dit stuk. De goede procesorde verzet zich dus niet tegen het betrekken van dit stuk bij de
beoordeling van het geding.
Planvergelijking
6.1
Eisers verzoek om tegemoetkoming in planschade heeft als gezegd betrekking op de woningbouw ten oosten van hun woning. Niet in geschil is dat ten aanzien van dit plangebied het uitbreidingsplan het oude planologische regime betreft en het bestemmingsplan het nieuwe planologische regime. In geschil is of in het advies van de SAOZ de (maximale) planologische mogelijkheden van het oude planologische regime juist zijn weergegeven. Daarmee wordt de gemaakte planvergelijking en de uitkomsten ervan bestreden.
6.2
De rechtbank stelt vast dat de bestemming “toekomstige dorpsuitbreiding” van het
uitbreidingsplan niet is uitgewerkt, maar dat het nieuwe planologische regime daarvoor in de plaats is gekomen. Ter beoordeling ligt voor de vraag of de uit te werken bestemming uit het
uitbreidingsplan gelet op artikel 6.1, zesde lid, van de Wro buiten beschouwing dient te blijven bij de planvergelijking of dat deze daarbij betrokken dient te worden en zo ja, op welke wijze.
6.3
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de SAOZ de uit te werken bestemming terecht niet betrokken heeft bij de planvergelijking en verwijst daarbij naar hetgeen hierover in het advies van de SAOZ is opgenomen. De SAOZ heeft aangegeven dat de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 8 februari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:326) geen aanleiding geeft af te wijken van de lijn verwoord in de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2582). De uit te werken bestemming blijft dus buiten beschouwing bij indirecte planschade.
6.4
De rechtbank overweegt als volgt. Bij tussenuitspraak van 17 april 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:BZ7707) heeft de Afdeling overwogen dat als gevolg van de uitwerkingsplicht, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wro, het vaststellen van een uitwerkingsplan niet slechts een toekomstige onzekere gebeurtenis is en dat daarom de mogelijkheden van de uit te werken bestemming bij de planvergelijking niet buiten beschouwing mogen worden gelaten. Met die mogelijkheden dient aldus rekening te worden gehouden dat nagegaan dient te worden wat ten tijde van de inwerkingtreding van het betrokken planologische besluit naar redelijke verwachting de invulling van de uit te werken bestemming zou zijn. In dat verband komt onder meer betekenis toe aan de uitwerkingsregels, de toelichting bij het bestemmingsplan en de mate waarin een en ander naar aard en omvang binnen de ruimtelijke kenmerken van de omgeving en het geldende planologische beleid past.
6.5
De verzoeken om tegemoetkoming van planschade van eisers zijn ingediend na inwerkingtreding van artikel 6.1, zesde lid, van de Wro. Met het oog daarop is voorts van belang wat de Afdeling heeft overwogen in de hiervoor aangehaalde uitspraak van 8 februari 2017. De Afdeling zag zich voor de vraag gesteld of de wijze van planvergelijking, zoals neergelegd in de tussenuitspraak van 17 april 2013, ook van toepassing is indien de aanvraag om een tegemoetkoming in planschade na de inwerkingtreding van artikel 6.1, zesde lid, van de Wro is ingediend. De Afdeling komt tot de conclusie dat de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 6.1, zesde lid, van de Wro zich niet verzet tegen het betrekken van de uit te werken bestemming, als onderdeel van het oude planologische regime, in de vergelijking met het nieuwe planologische regime, als geen uitwerkingsplan is vastgesteld, maar een andere planologische maatregel is genomen.
6.6
Nu in de voorliggende situatie geen uitwerkingsplan is vastgesteld, maar een andere planologische maatregel is genomen is de rechtbank - gelet op de uitspraak van 8 februari
2017 - van oordeel dat de redelijk te verwachten invulling van de uit te werken bestemming van het uitbreidingsplan dient te worden betrokken in de planvergelijking. Dat heeft de SAOZ ten onrechte niet gedaan.
Benoeming deskundige
7.1
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de planologische vergelijking waarop verweerder zijn besluit heeft gebaseerd onjuist. Verweerder mocht zich daarop dus niet baseren. Het besluit is dan ook in strijd is met de artikelen 3:2, 3:9 en 7:12 eerste lid, van de Awb genomen. Er dient derhalve opnieuw een planologische vergelijking te worden gemaakt waarbij worden betrokken de maximale bouw- en gebruiksmogelijkheden onder het uitbreidingsplan, inclusief de uit te werken bestemming “toekomstige dorpsuitbreiding” en de redelijkerwijs te verwachten invulling daarvan. Daarbij dient tevens betrokken te worden de door eisers gestelde eventuele beperking van die mogelijkheden door het bepaalde - al dan niet in artikel 352 - in de destijds voor dit gebied geldende bouwverordening en de door eisers gestelde onwaarschijnlijkheid van de realisering daarvan.
Gelet hierop en in aanmerking genomen dat artikel 8:41a van de Awb de bestuursrechter opdraagt het geschil zoveel mogelijk definitief te beslechten, heeft de rechtbank aanleiding gezien om de STAB met toepassing van artikel 8:47 van de Awb te benoemen als deskundige voor het instellen van een onderzoek.
7.2
De rechtbank heeft de STAB gevraagd de volgende vragen te beantwoorden:
I. Wat waren voor het plangebied ten oosten van de woningen van eisers de maximale bouw- en gebruiksmogelijkheden onder het oude planologische regime (uitbreidingsplan “De Rijp, Plan in Hoofdzaak Herziening 1963”), waarbij de uit te werken bestemming “toekomstige dorpsuitbreiding” en de redelijkerwijs te verwachten invulling daarvan dient te worden betrokken.
De rechtbank verzoekt u daarbij tevens in te gaan op de door eisers gestelde beperking van die
mogelijkheden door het bepaalde - al dan niet in artikel 352 - in de destijds voor dit gebied geldende bouwverordening en op de door eisers gestelde onwaarschijnlijkheid van de realisering daarvan.
II. Wijken de door u bij de beantwoording van de vraag I. beschreven maximale bouw-
en gebruiksmogelijkheden af van de door de SAOZ beschreven maximale mogelijkheden?
IIIa. Indien uw antwoord op vraag II. ‘nee’ is: kunt u de waardering van de SAOZ van het
planologisch voor- en nadeel en de daarop gevolgde conclusie onderschrijven?
IIIb. Indien uw antwoord op vraag II. ‘ja’ is: leidt dit tot een andere uitkomst van de
planvergelijking dan die waarop de SOAZ uitkomt? Zo nee, waarom niet?
Zo ja, en indien sprake is van een planologisch nadeliger situatie, verzoekt de rechtbank u aan te geven of in het geval van eisers sprake is van voor vergoeding in aanmerking komende planschade.
7.3
De STAB heeft op 17 juni 2019 advies uitgebracht aan de rechtbank. De STAB heeft met een uitgebreide onderbouwing in het verslag de vragen van de rechtbank als volgt beantwoord:
I. Ten oosten van de woningen van eisers waren de maximale bouw- en
gebruiksmogelijkheden onder het uitbreidingsplan “De Rijp, Plan in Hoofdzaak
Herziening 1963” gebaseerd op basis van de redelijkerwijs te verwachten invulling van de
uit te werken bestemming “Gronden, voor toekomstige dorpsuitbreiding, waar niet mag
worden gebouwd alvorens de bestemming nader is geregeld in een uitbreidingsplan in
onderdelen”. Een redelijk te verwachten invulling is een gebruik ten behoeve van wonen
met de daarbij behorende bebouwing, te weten woningen bestaande uit twee
bouwlagen met een kap. Op de peildatum gold artikel 352 van de bouwverordening niet,
hetgeen in beginsel betekent dat allerlei gebruiksmogelijkheden waren toegelaten. Dit
verhoudt zich echter niet met het uitgangspunt van een redelijkerwijs te verwachten
invulling. Verder is van belang dat aan het Koninklijk besluit uit 1976 op de peildatum
geen betekenis meer toekwam.
II. Ja, voornoemde mogelijkheden wijken sterk af van de door SAOZ beschreven maximale
mogelijkheden. De SAOZ gaat immers uit van ongebreidelde gebruiksmogelijkheden en
van bebouwing alleen in de vorm van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
III. Vraag IIIa is door de beantwoording van vraag II niet van toepassing. Vraag IIIb wordt als
volgt beantwoord: De van de SAOZ afwijkende maximale invulling onder het oude regime
leidt niet tot een andere eindconclusie, omdat ook in onderhavig verslag wordt
geconcludeerd dat geen sprake is van een planologisch nadeel: zowel in de oude als
nieuwe situatie is sprake van een (mogelijke) woonwijk. Er wordt dus niet toegekomen
aan een begroting van de schade en een beoordeling van de vergoedbaarheid van de
schade.
Reacties partijen op het deskundigenadvies
8. Eiser sub 2 voert (samengevat) aan dat de conclusie van de STAB dat zowel in de nieuwe situatie als in de oude situatie een woonwijk gebouwd kon worden onbegrijpelijk is. Uit het Koninklijk besluit van 13 februari 1976, dat daarbij als bepalend moet worden beschouwd, valt op te maken dat niet logisch zou zijn als er in het kleine stuk grond voor de door de Kroon getrokken zichtlijn in de Pauw in westelijke richting woningbouw had plaatsgevonden. Verder heeft de STAB verzuimd foto’s vanuit de woning te nemen. Vanuit de woning is vol zicht op de nieuwe woningen. Eiser sub 2 wijst er voorts op dat bewoners van het voormalige Graft-De Rijp voor de bouw van de Brede School en het hotel De Rijper Eilanden wel een tegemoetkoming in planschade hebben gekregen en de Alkmaarse wethouder aan hem heeft toegegeven dat de bewoners aan de Reiger schade hebben geleden.
Beoordeling deskundigenadvies
9.1
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 juli 2015,
ECLI:NL:RVS:2015:2287), mag een rechter in beginsel afgaan op de inhoud van het verslag van een deskundige, als bedoeld in artikel 8:47 van de Awb. Dat is slechts anders indien dat verslag onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen of anderszins zodanige gebreken bevat dat het niet aan de oordeelsvorming ten grondslag mag worden gelegd.
9.2
De rechtbank volgt eiser sub 2 niet in zijn standpunt dat de STAB is uitgegaan van onjuiste uitgangspunten bij de vaststelling van de maximale bouw- en gebruiksmogelijkheden onder het oude planologische regime. De STAB heeft in het verslag gemotiveerd vastgesteld wat de planologische maximale bouw- en gebruiksmogelijkheden onder het oude planologische regime zijn. Daarbij is er terecht - onder meer onder verwijzing naar een uitspraak van de Afdeling van 31 juli 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:2093) - vanuit gegaan dat aan het Koninklijk Besluit redelijkerwijs geen betekenis meer toekomt en dus geen rol meer speelt bij de redelijke invulling van de planologische mogelijkheden van het oude regime. De rechtbank overweegt hiertoe dat ruimtelijke inzichten en planologische beleid sterk gewijzigd kunnen zijn na de op de peildatum verstreken 37 jaar. Hierdoor komt in dit verband minder betekenis toe aan de herzieningsplicht van artikel 30 WRO (oud). De door de Kroon in het Koninklijk Besluit getrokken (zicht)lijn speelt derhalve geen rol meer in de redelijke invulling van de planologische mogelijkheden van het uitbreidingsplan. De STAB heeft ook ten overvloede opgemerkt dat - indien wel rekening gehouden zou moeten worden met de (zicht)lijn - ten westen van deze lijn wel bebouwing opgericht mocht worden, mist die bebouwing zorgvuldig werd ontworpen als overgangszone tussen de bestaande kern en de nieuwe omgeving. Volgens de STAB bestond voldoende ruimte voor extra woonbebouwing ten noorden van De Reiger 1 en direct ten oosten van de percelen van eisers om een rij woningen te realiseren, waarbij sprake zou zijn van een overgangszone. De rechtbank ziet in hetgeen eiser sub 2 over de vaststelling van de mogelijkheden onder het oude planologische regime naar voren brengt dan ook geen aanleiding het advies op dit punt niet te volgen.
9.2
In hetgeen eiser sub 2 overigens heeft aangevoerd ziet de rechtbank evenmin aanleiding het advies van de STAB niet te volgen. De rechtbank stelt vast dat de STAB haar conclusies gemotiveerd heeft onderbouwd en verwezen heeft naar een aantal bijlagen, waaronder gemaakte foto’s. Dat geen foto’s vanuit de woning gemaakt zijn biedt geen grondslag om het advies niet te volgen. Gesteld noch gebleken is namelijk welke gevolgen het ontbreken van die foto’s voor de getrokken conclusies heeft. Wat verweerder in een andere, niet vergelijkbare zaak besloten heeft kan geen rol spelen bij de voorliggende zaken en de gestelde mededeling van de wethouder kan evenmin tot een andere conclusie leiden.
9.3
De rechtbank stelt ook overigens vast dat de STAB alle aspecten die van belang zijn voor de vraag of sprake is van planologisch nadeel voor eisers bij de beoordeling heeft betrokken. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat deze beoordeling van de STAB onjuist is. Op basis van het advies van STAB kan worden geconcludeerd dat de afwijkende maximale invulling onder het oude regime door SAOZ niet leidt tot een andere eindconclusie. Zowel in de oude als in de nieuwe situatie is sprake van een (mogelijke) woonwijk met een vergelijkbare invulling.
Conclusie
10.1
Uit hetgeen is overwogen onder rechtsoverweging 6.6 en uit het advies van de STAB volgt dat verweerder zich niet op het advies van de SAOZ heeft kunnen baseren, nu de SAOZ daarbij is uitgegaan van een onjuiste planvergelijking. De beroepen zijn dan ook gegrond. De bestreden besluiten zullen worden vernietigd wegens strijd met 7:12 van de Awb.
10.2
De rechtbank neemt de conclusie van de STAB over en is derhalve van oordeel dat
eisers ten gevolge van het nieuwe bestemmingsplan “De Pauw Graft - De Rijp” niet in een
planologisch nadeliger situatie zijn geraakt, zodat de verzoeken om tegemoetkoming in de
planschade terecht zijn afgewezen. De rechtbank zal daarom bepalen dat de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand blijven.
Proceskosten
11.1
De rechtbank ziet voorts aanleiding verweerder te veroordelen in de door eisers
gemaakte proceskosten.
11.2
Eiseres sub 1 heeft verzocht om vergoeding van de kosten van een door een derde
beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Het gaat om een bedrag van € 1.198, inclusief btw.
Eiseres sub 1 heeft als bijlage bijgevoegd een brief van D.H. Nas van Poelmann van den Broek
advocaten waarin deze aangeeft voor een door hem uit te brengen advies € 1.000,- exclusief btw in rekening te brengen.
Eiseres sub 1 heeft tevens verzocht om vergoeding van reiskosten – van naar de rechtbank aanneemt haar gemachtigde [gemachtigde] , aangezien eiseres niet op de zitting is verschenen – ten bedragen van € 45,- en van verletkosten van [gemachtigde] ten bedrage van € 120,-.
Eiser sub 2 heeft niet verzocht om vergoeding van proceskosten.
11.3
De rechtbank stelt vast dat Nas zich niet heeft gesteld als gemachtigde van eiseres
sub 1 met oog op het verlenen van rechtsbijstand. Eiseres sub 1 heeft daarentegen haar zoon, [gemachtigde] , gemachtigd haar te vertegenwoordigen in deze procedure. Gelet daarop kan niet worden gesproken van door Nas voor vergoeding in aanmerking komende kosten voor verleende rechtsbijstand. Voor zover moet worden aangenomen dat eiseres sub 1 heeft beoogd vergoeding te vragen van door Nas gemaakte kosten als deskundige, is de rechtbank van oordeel dat daarvoor geen aanleiding is. De second opinion van Nas is een juridische uiteenzetting, die niet kan worden gekwalificeerd als kosten van een deskundige als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder b, van het Besluit proceskosten. De door eiseres sub 1 opgevoerde kosten ad € 1.198,- komen dan ook niet voor vergoeding in aanmerking.
De reiskosten waarvan de rechtbank – gelet op de woonplaats van [gemachtigde] – aannemelijk acht dat zij zijn gemaakt, worden op grond van het bepaalde in artikel 1, aanhef en onder c, van het Besluit proceskosten bestuursrecht in samenhang met het Besluit tarieven in strafzaken 2003 enkel vergoed tot een bedrag van € 27,80 (retour openbaar vervoer 2e klas volgens www.9292ov.nl).
Tevens dient verweerder de in verband met het bijwonen van deze zitting door gemachtigde van eiseres sub 1 gemaakte verletkosten te vergoeden. Eiseres sub 1 heeft in dit verband, zoals blijkt uit het formulier proceskosten en daarbij gevoegde bijlage, een uurtarief van € 30,- opgevoerd, welk tarief de rechtbank redelijk acht. De rechtbank zal daarom € 120,- aan verletkosten toekennen.
Griffierecht
12. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder
aan eisers het door hen betaalde griffierecht van in totaal € 170,- aan hen vergoedt.
Beslissing
De rechtbank:
-
verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde bestreden besluiten in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van in totaal € 170,- aan eisers gezamenlijk te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres sub 1 tot een bedrag van
€ 147,80 (€ 27,80 reiskosten en € 120,- verletkosten).
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.B. de Vries - van den Heuvel, voorzitter, en mr. D.M. de Feijter en mr. S.M. van Velsen, leden, in aanwezigheid van mr. Y.R. Boonstra-van Herwijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 december 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.