ECLI:NL:RBNHO:2019:10628

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 november 2019
Publicatiedatum
23 december 2019
Zaaknummer
C/15/296087/ HA RK 19-226
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van de rechter in een civiele procedure

Op 25 november 2019 heeft de Rechtbank Noord-Holland een beslissing genomen op een verzoek tot wraking van de rechter, mr. F.C. Bakker, ingediend door een verzoeker uit Haarlem. Het verzoek tot wraking was gebaseerd op de stelling dat de rechter partijdig was, omdat hij volgens de verzoeker had gefaald in het behandelen van ernstige beschuldigingen van valse rapportages door de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling Jeugd- en Gezinsbeschermers. De verzoeker had zijn wrakingsverzoek ingediend per e-mail en brief op 20 november 2019, maar de rechter had niet ingestemd met de wraking.

Tijdens de zitting van de wrakingskamer op 25 november 2019 werd de verzoeker gehoord, maar de rechter en de andere betrokken partijen waren afwezig. De rechter heeft zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt en bestreed de beschuldigingen van partijdigheid. Hij stelde dat het wrakingsverzoek niet tijdig was ingediend, omdat de verzoeker niet direct na het bekend worden van de feiten en omstandigheden het verzoek had ingediend. De rechtbank overwoog dat het wrakingsverzoek niet aan de vereisten voldeed, omdat het niet door een advocaat was ondertekend en niet tijdig was ingediend.

De rechtbank concludeerde dat de verzoeker niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn verzoek tot wraking. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing. De rechtbank beval tevens dat het proces in de hoofdzaak voortgezet zou worden in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/15/296087/ HA RK 19-226
Beslissing van 25 november 2019
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker],
wonende te Haarlem,
verzoeker.
Het verzoek is gericht tegen:
mr. F.C. Bakker,
hierna te noemen: de rechter.

1.Procesverloop

1.1
Verzoeker heeft bij emailbericht en brief van 20 november 2019 de wraking verzocht van de rechter in de zaak met zaaknummer C/15/271812 / FA RK 18-1576 (hierna te noemen: de hoofdzaak), die aanhangig is bij deze rechtbank, team F&J Haarlem.
1.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
1.3
Het verzoek is behandeld ter zitting van de wrakingskamer van 25 november 2019. Verzoeker is gehoord. De rechter, de Raad voor de Kinderbescherming, de gecertificeerde instelling de Jeugd- en Gezinsbeschermers (hierna: de GI) en [naam] , bijgestaan door mr. Burgers, advocaat, de wederpartij in de hoofdzaak, zijn, met bericht van afwezigheid, niet ter zitting verschenen.

2.De standpunten

2.1
Verzoeker heeft ter onderbouwing van het verzoek – samengevat – aangevoerd dat er in iedere zitting in de hoofdzaak zeer ernstige valse rapportages zijn ingediend door de GI. Dit is volledig aantoonbaar en de feiten zijn om te vomeren, aldus verzoeker. Volgens verzoeker is de rechter hier meermaals, voorafgaand aan de zitting van 2 april 2019, tijdens en naderhand op gewezen, maar mr. Bakker voelde zich toch genoodzaakt om op deze basis uitspraak te doen. Verzoeker is van mening dat de rechter daarom partijdig is.
2.2
De rechter heeft schriftelijk zijn standpunt kenbaar gemaakt. Hij heeft bestreden vooringenomen of partijdig te zijn. Het wrakingsverzoek is door verzoeker niet gedaan zodra de feiten of omstandigheden die de aanleiding voor zijn verzoek vormden, aan verzoeker bekend zijn geworden. Voorts dwingt de enkele mededeling of stelling van een van de partijen dat de rapportage van de GI vals, onwaar of onvolledig is niet tot de conclusie en de wetenschap dat dit ook feitelijk het geval is, aldus steeds de rechter.

3.De beoordeling

3.1
De rechtbank overweegt het volgende.
3.2
Uit vaste jurisprudentie (vgl. Hoge Raad 18 december 1998,
LJNAD2977) volgt dat in zaken waarin verplichte procesvertegenwoordiging geldt, elk schriftelijk verzoek verplicht moet worden ondertekend door een advocaat. Op grond van de artikelen 282 en 278, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering geldt voor de onderhavige hoofdzaak verplichte procesvertegenwoordiging voor het indienen van verzoeken door verzoeker als verweerder in de hoofdzaak. Dit brengt met zich dat verzoeker ook alleen met bijstand van een advocaat een schriftelijk wrakingsverzoek kan indienen. Bij griffiersbrief van 21 november 2019 is verzoeker voorgehouden dat het verzoek niet door tussenkomst van een advocaat was ingediend, noch door een advocaat is ondertekend. Daarbij is verzoeker tot aan de zitting de mogelijkheid geboden om het verzuim te herstellen. Verzoeker heeft nagelaten een door een advocaat ondertekend verzoek aan de rechtbank over te leggen.
3.3
Een wrakingverzoek moet op grond van artikel 37 van dat zelfde wetboek voorts worden ingediend zodra de feiten en omstandigheden, die aan het verzoek ten grondslag worden gelegd, bij de verzoeker bekend zijn geworden. Uit het verzoek en de toelichting ter zitting bij de wrakingskamer volgt dat het verzoek in wezen is gegrond op de beschikking van de rechter in de hoofdzaak van 16 april 2019 en de daaraan voorafgaande behandeling(en). Nog daargelaten dat die beschikking zelf niet in de wrakingsprocedure kan worden aangevochten, is het verzoek in wezen dus gegrond op feiten en omstandigheden die zich omstreeks april 2019 hebben voorgedaan. Het verzoek is derhalve ook niet ingediend zodra die feiten en omstandigheden bij verzoeker bekend zijn geworden.
3.4
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verzoeker niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn verzoek tot wraking.

4.Beslissing

De rechtbank
4.1
verklaart het verzoek tot wraking van de rechter niet-ontvankelijk;
4.2
beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechter, de Raad, de GI en de wederpartij in de hoofdzaak een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden;
4.3
beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.H.M. Bruin, voorzitter, mr. W.J. van Andel en mr. H.P. van der Lelie, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Lee, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 november 2019.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.