ECLI:NL:RBNHO:2019:10626

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 november 2019
Publicatiedatum
23 december 2019
Zaaknummer
C/15/295816/HA RK 19/218
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van de rechter in een civiele procedure

Op 19 november 2019 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een wrakingsprocedure. Verzoekster heeft op 13 november 2019 een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. P.W.M. de Wolf MSM, de rechter in de hoofdzaak. Dit verzoek was gebaseerd op de stelling dat de rechter partijdig en vooringenomen had gehandeld tijdens de behandeling van een spoedmachtiging tot ondertoezichtstelling op 30 oktober 2019. Verzoekster stelde dat zij niet in de gelegenheid was gesteld om een zienswijze in te dienen en dat haar verzoek om aanhouding van de zaak door de rechter was afgewezen. De rechter heeft op 17 november 2019 schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek en heeft aangegeven dat zij geen feiten of omstandigheden heeft waargenomen die haar onpartijdigheid in twijfel zouden trekken. Tijdens de openbare zitting op 19 november 2019 zijn zowel verzoekster als de vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming gehoord, maar de rechter heeft van de geboden gelegenheid geen gebruik gemaakt. De wrakingskamer heeft vervolgens beoordeeld of het wrakingsverzoek tijdig was ingediend. De wrakingskamer concludeerde dat het verzoek niet tijdig was ingediend, omdat het twee weken na de gewraakte gedragingen was ingediend. Hierdoor verklaarde de wrakingskamer verzoekster niet ontvankelijk in haar verzoek tot wraking. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

[jw.sys.1.zaaknr] / [jw.sys.1.rolnummer_rekestnr][datum_beslissing]
Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/15/295816/HA RK 19/218
Beslissing van 19 november 2019
op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoekster] ,
wonende te Haarlem,
verzoekster.
Het verzoek is gericht tegen:
Mr. P.W.M. de Wolf MSM,
hierna te noemen: de rechter.

1.Procesverloop

1.1
Verzoekster heeft op 13 november 2019 om 02.58 uur schriftelijk de wraking verzocht van de rechter in de bij deze rechtbank, team F&J Haarlem, aanhangige zaak met rekestnummer C/15/294840/JU RK 19-1998, hierna te noemen: de hoofdzaak.
1.2
De rechter heeft niet in de wraking berust en zij heeft op 17 november 2019 schriftelijk op het verzoek gereageerd.
1.3
Het verzoek is vervolgens behandeld ter openbare zitting van de wrakingskamer van 19 november 2019. Verzoekster, de rechter en de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad), verzoekster in de hoofdzaak, zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Verzoekster is verschenen. Voorts is verschenen mr. drs. [Vertegenwoordiger Raad voor de Kinderbescherming] , namens de Raad. De rechter heeft van de geboden gelegenheid geen gebruik gemaakt.

2.Het standpunt van verzoekster

2.1
Verzoekster heeft ter onderbouwing van het verzoek aangevoerd dat zij meent dat de rechtelijke onpartijdigheid tijdens de behandeling ter zitting in de hoofdzaak (op 30 oktober 2019) betreffende een spoedmachtiging tot ondertoezichtstelling schade heeft geleden.
Verzoekster heeft aangevoerd dat zij in de tijd tussen de verstrekking van de machtiging en het moment van de zitting geen gelegenheid heeft gekend om een zienswijze in te dienen, een advocaat te raadplegen en op behoorlijke wijze kennis te nemen van de ter zitting gebrachte feiten in de zaak. Verzoekster heeft de rechter daarom ter zitting tweemaal verzocht om aanhouding. De rechter heeft haar dit verzoek beide keren ontzegd, aldus verzoekster. Hiermee heeft de rechter het recht op een eerlijk proces zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM geschonden. Bovendien heeft de rechter (hiermee) geweigerd het rapport van de Raad en de daaraan ten grondslag gelegde feiten te toetsen op waarheid.
Volgens verzoekster heeft de rechter daarmee partijdig en vooringenomen gehandeld.
2.2
Ter zitting heeft verzoekster herhaald dat zij ter zitting in de hoofdzaak tweemaal om aanhouding heeft verzocht. De destijds aanwezige vertegenwoordiger van de Raad en de vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling het Leger des Heils kunnen dat getuigen. In het proces-verbaal van de zitting staat dat zij om aanhouding “wilde” vragen, maar volgens verzoekster heeft zij daadwerkelijk om aanhouding verzocht, tot tweemaal toe.
Verzoekster licht nog toe dat zij op 22 oktober 2019 de uitnodiging voor de zitting in de hoofdzaak heeft ontvangen en dat zij toen haar advocaat heeft gebeld, die op vakantie bleek te zijn. Kort voor de zitting meldde de advocaat dat zij niet aanwezig kon zijn op de zitting. Op de dag van de zitting heeft iemand van het advocatenkantoor verzoekster geadviseerd om aanhouding te vragen. Ter zitting heeft verzoekster gezegd dat zij een advocaat had en dat zij wilde dat de advocaat bij de zitting aanwezig was. De rechter heeft toen niet gevraagd of verzoekster aanhouding van de zaak wilde, maar de rechter heeft gewoon aangenomen dat zij geen advocaat had. Verzoekster kreeg daarom de indruk dat de rechter vooringenomen was.
Verzoekster heeft voorts nog toegelicht dat zij aanvankelijk niet van plan was om de rechter te wraken. Na overleg met haar juridisch adviseur heeft zij achteraf toch besloten een wrakingsverzoek in te dienen, gelet op de houding van de rechter ter zitting. Verzoekster meent dat het wrakingsverzoek op tijd is gedaan, omdat uit de wet volgt dat een wrakingsverzoek kan worden ingediend totdat een beslissing is genomen. De beschikking zou immers pas op 13 november 2019 worden afgegeven.

3.Het standpunt van de rechter

De rechter heeft naar aanleiding van het wrakingsverzoek schriftelijk haar zienswijze gegeven. Zij heeft aangegeven dat haar geen feiten of omstandigheden zijn gebleken waaruit kan worden afgeleid dat de procedure inzake de spoedmachtiging niet naar behoren is verlopen, ook niet voor wat betreft het traject voorafgaand aan de indiening van het verzoek door de Raad. Volgens de rechter heeft verzoekster ter zitting gemeld dat haar advocaat niet in de gelegenheid was om ter zitting aanwezig te zijn en dat hij/zij haar had geadviseerd wat zij moest zeggen. Volgens de rechter heeft zij vastgesteld dat zich geen advocaat had gesteld en dat er geen aanhoudingsverzoek in het dossier lag. Volgens de rechter heeft verzoekster ter zitting niet om aanhouding verzocht. De rechter meent dat zij verzoekster alle ruimte heeft gegeven om naar voren te brengen wat zij wilde zeggen en wat zij van haar advocaat naar voren moet brengen. Tenslotte heeft de rechter toegelicht waarom zij meent dat verzoekster in voldoende mate in de gelegenheid is geweest om kennis te nemen van de ter zitting gebrachte feiten en omstandigheden. Volgens de rechter zijn haar inspanningen ten volle gericht geweest op een zorgvuldige en onpartijdige behandeling van de zaak en zij is van mening dat in redelijkheid niet gesproken worden van partijdigheid of de schijn daarvan.

4.De beoordeling

4.1
Een verzoek tot wraking kan in beginsel in elke stand van de procedure worden gedaan, mits de behandeling van de zaak nog niet is geëindigd door het wijzen van een einduitspraak. Op grond van artikel 37 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt het wrakingsverzoek gedaan “zodra de feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden aan de verzoeker bekend zijn geworden.” Het is vaste jurisprudentie dat de zinsnede “zodra de feiten en omstandigheden bekend zijn ” betekent dat een wraking dient te worden gedaan onmiddellijk na het bekend worden van de feitelijke grond tot wraking.
4.2
Uit het verzoekschrift en hetgeen verzoekster ter toelichting daarop op de zitting van de wrakingskamer van 19 november 2019 heeft verklaard, blijkt dat de feiten en omstandigheden waarop verzoekster haar wrakingsverzoek heeft gebaseerd zijn gelegen in hetgeen zich tijdens de mondelinge behandeling van 30 oktober 2019 heeft voorgedaan. Immers, verzoekster heeft gesteld dat zij ter zitting tot tweemaal toe heeft verzocht om de zaak aan te houden, hetgeen de rechter beide keren heeft geweigerd.
Volgens verzoekster is bij haar ter zitting de indruk gewekt dat de rechter vooringenomen was, omdat zij bij herhaling voorbij is gegaan aan haar uitdrukkelijke op de zitting van 30 oktober 2019 geuite wens om de zaak aan te houden. In een dergelijke situatie acht de wrakingskamer het acceptabel dat een verzoek tot wraking niet onmiddellijk wordt gedaan, omdat verzoekster het verloop van de zitting en de eventueel te ondernemen stappen achteraf met haar advocaat/juridisch adviseur moest kunnen bespreken. Voor een dergelijke bespreking kan een korte termijn van enkele dagen gerechtvaardigd zijn. In dit geval is het wrakingsverzoek echter twee weken later ingediend dan de gewraakte gedragingen zich hebben voorgedaan. De wrakingskamer is van oordeel dat de termijn hiermee ruimschoots is overtreden.
4.3
De wrakingskamer komt op grond van het voorgaande tot de slotsom dat het verzoek tot wraking niet tijdig is gedaan, zodat verzoekster niet ontvankelijk is in haar verzoek.

5.Beslissing

De rechtbank
5.1
Verklaart [verzoekster] niet ontvankelijk in haar verzoek tot wraking van mr. P.W.M. de Wolf MSM;
5.2
beveelt de griffier onverwijld aan verzoekster, de rechter en de Raad voor de Kinderbescherming in de hoofdzaak een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden;
5.3
beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. W.J van Andel, voorzitter, mr. Th. S. Röell en mr. L.M. Kos, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van M. Struijk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 november 2019.[concipiënt_initialen]
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.