ECLI:NL:RBNHO:2019:10620

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 juli 2019
Publicatiedatum
23 december 2019
Zaaknummer
C/15/290769/HA RK 19/140
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van rechter wegens vermeende vooringenomenheid in civiele procedure

Op 15 juli 2019 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een wrakingszaak. Verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.J. Meijer, heeft op 5 juli 2019 een verzoek tot wraking ingediend tegen mr. Th.S. Röell, de rechter in de hoofdzaak. Dit verzoek volgde op een mondelinge behandeling in de hoofdzaak op 2 juli 2019, waarin verzoeker zich onheus behandeld voelde door de rechter. Verzoeker vreesde dat de rechter vooringenomen was, onder andere door retorische vragen die de rechter stelde over zijn verblijf in Thailand en de rol van zijn advocaat. Tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek op 12 juli 2019, werd verzoeker gehoord, evenals de rechter en de wederpartij in de hoofdzaak. De rechter voerde verweer en stelde dat zijn vragen niet de schijn van vooringenomenheid wekten. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek tot wraking te laat was ingediend, en verklaarde verzoeker niet-ontvankelijk. Bovendien werd overwogen dat, zelfs als het verzoek tijdig was ingediend, er geen grond was voor de conclusie dat de rechterlijke onpartijdigheid in het geding was. De rechtbank besloot dat de procedure in de hoofdzaak voortgezet moest worden.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/15/290769/HA RK 19/140
Beslissing van 15 juli 2019
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker] ,
wonende te Wormer,
verzoeker,
advocaat mr. M.J. Meijer.
Het verzoek is gericht tegen:
mr. Th.S. Röell,
hierna te noemen: de rechter.

1.Procesverloop

1.1.
Verzoeker heeft op 5 juli 2019 schriftelijk de wraking verzocht van de rechter in de bij deze rechtbank, team Handel, Kanton en Insolventie, locatie Haarlem aanhangige zaak met als zaaknummer C/15/289146/KG ZA 19/361, hierna te noemen: de hoofdzaak. De mondelinge behandeling in die zaak heeft plaatsgevonden op 2 juli 2019.
1.2.
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd.
1.3.
Het verzoek is vervolgens behandeld ter openbare zitting van de wrakingskamer van 12 juli 2019. Verzoeker, de rechter en de wederpartij in de hoofdzaak zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Verzoeker is verschenen bijgestaan door zijn advocaat. Voorts is verschenen de rechter in de hoofdzaak. De wederpartij in de hoofdzaak heeft van de geboden gelegenheid, zonder bericht, geen gebruik gemaakt.

2.Het standpunt van verzoeker

2.1.
Verzoeker heeft ter onderbouwing van het verzoek – samengevat –
het volgende aangevoerd:
Ik vrees dat de rechter vooringenomen is. De rechter wekt de schijn van partijdigheid door tijdens de behandeling in kort geding om woningontruiming mij retorisch te vragen ‘u kunt daar (Thailand) wel wonen? En ‘u kunt wel een huis (in Thailand) huren?’ De rechter vroeg dit nadat ik had weersproken een woning in Thailand te hebben of daar te wonen en dat de gemeente Wormerland al had vastgesteld in een onderzoek dat ik in Wormer en niet in Thailand woon.
Met deze vorm van (retorische) bevraging geeft de rechter aanleiding te vrezen vooringenomen te zijn en dat blijkbaar, ondanks mijn ontkenning en het onderzoek van de gemeente, alleen de bewering van de curator voor hem voldoende is om aan te mogen nemen dat ik wel in Thailand woon. Deze manier van ‘vragen’ staat los van de vraag of ik wel of geen verblijfstitel in Thailand heb om er te kunnen wonen.
Ook stelt de rechter in gesprek met mijn advocaat over haar bezoek aan mijn moeder en het verzoek van de cassatieadvocaat om stukken mbt de instelling van curatele voor mijn moeder opgestuurd te krijgen, retorisch de vraag ‘de cassatieadvocaat kan toch alleen maar door de curator worden geïnstrueerd? en ‘Ik kan me niet voorstellen dat de cassatieadvocaat zonder opdracht van de curator cassatie instelt, dat zal de curator ook niet doen.’
De rechter stelt retorische vragen waarmee hij zich negatief en vooringenomen gedraagt tov mijn advocaat en zelfs de manier waarop de advocaat een andere cliënte bijstaat probeert te beïnvloeden. Daarnaast presenteert de rechter zijn persoonlijke overtuiging waardoor ik vrees dat het hem aan onpartijdigheid ontbreekt.
Zijn retorische vraag kan worden opgevat als een negatief standpunt tov mijn advocaat. Hij probeert op deze wijze zijn mening aan ons op te dringen.
2.2.
Op vragen van de wrakingskamer heeft verzoeker ter zitting het volgende verklaard. Verzoeker heeft de advocaat die hem bij de mondelinge behandeling had bijgestaan, gevraagd om een wrakingsverzoek in te dienen, maar zij wilde dat niet doen. Hij heeft daarom zelf een en ander in de wet moeten opzoeken voordat hij het wrakingsverzoek op schrift heeft kunnen stellen. Daarvoor heeft hij meer tijd nodig gehad. Nu hij het verzoek drie dagen na de mondelinge behandeling heeft ingediend, heeft hij het binnen bekwame tijd ingediend.

3.Het standpunt van de rechter

3.1.
De rechter heeft verweer gevoerd tegen de wrakingsgronden. Hij heeft aangevoerd dat hij ter zitting in de hoofdzaak op 2 juli 2019 wel vraagtekens heeft gezet bij de mededeling van verzoeker dat hij permanent in Nederland in het huis van zijn moeder woont, gelet op de inhoud van het dossier, maar dat dit niet maakt dat hij de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt.
Verder heeft hij verklaard dat zijn opmerking dat een opdracht tot het instellen van cassatie tegen de beschikking van het gerechtshof van 18 juni 2019 door de curator zou moeten worden gegeven omdat mevrouw [naam] zelf handelingsonbekwaam is verklaard, bezwaarlijk kan worden gezien als een blijk van (de schijn van) vooringenomenheid.
De rechter heeft zich ten aanzien van de tijdigheid van het indienen van het verzoekschrift gerefereerd aan het oordeel van de wrakingskamer.

4.De beoordeling

4.1.
Een verzoek tot wraking dient ingevolge artikel 37 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) te worden gedaan
zodrade feiten of omstandigheden die aanleiding geven tot het verzoek aan de verzoeker bekend zijn geworden. Deze rechtsregel brengt mee dat niet mag worden getalmd met het indienen van een wrakingsverzoek, maar dat het verzoek moet worden gedaan zo spoedig mogelijk na het bekend worden van de relevante feiten.
Gebleken is dat de feiten en omstandigheden die verzoeker aan het wrakingsverzoek ten grondslag heeft gelegd, zich hebben voorgedaan tijdens de mondelinge behandeling in de hoofdzaak op dinsdag 2 juli 2019. Verzoeker werd bij die gelegenheid bijgestaan door een advocaat, mr. [raadsvrouw] . Verzoeker heeft, nadat hem was voorgehouden dat het wrakingsverzoek zo spoedig mogelijk moest worden gedaan nadat hij bekend was geworden met de feiten en omstandigheden die aanleiding vormden voor het wrakingsverzoek, aangevoerd dat zijn toenmalige advocaat de rechter niet wilde wraken zodat hij het wrakingsverzoek zelf op schrift heeft moeten stellen. De wrakingskamer is van oordeel dat, gelet op die omstandigheid, verzoeker wel korte tijd gegund kon worden om het wrakingsverzoek op schrift te stellen. Nu het verzoekschrift evenwel pas vrijdagavond 5 juli 2019 is ingediend, is het wrakingsverzoek gelet op artikel 37 lid 1 Rv te laat ingediend en zal verzoeker niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn wrakingsverzoek van de rechter.
4.2.
Echter, ook als het wrakingsverzoek tijdig zou zijn ingediend, zou het verzoek afgewezen zijn. Daartoe overweegt de wrakingskamer als volgt. Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid.
Het staat een rechter vrij om op de zitting op basis van het dossier vragen te stellen aan partijen omtrent zaken die hij voor de beslissing in het voorliggende geschil van belang acht. Het stellen van vragen kan op verschillende manieren gebeuren. Daarbij staat het de rechter vrij zijn (voorlopige) indrukken over feiten en omstandigheden aan partijen voor te leggen, indien hij partijen in de gelegenheid stelt daarop hun visie te geven. Uit het enkele feit dat hij daarbij aan een van partijen meer vragen stelt dan aan de andere partij, kan niet worden afgeleid dat hij partijdig of vooringenomen is.
Uit de wijze van het stellen van vragen door de rechter tijdens de mondelinge behandeling op 2 juli 2019, zoals door verzoeker is aangevoerd, kan niet de schijn van partijdigheid van de rechter worden afgeleid. Ook kan daaruit niet worden afgeleid dat de rechter vooringenomen was. De rechter heeft aan de hand van het dossier (kritische) vragen over voor de zaak zijns inziens relevante omstandigheden gesteld. Voorts heeft hij verzoeker de mogelijkheid gegeven op die vragen te reageren. Er is daarom geen grond voor de conclusie dat de rechterlijke onpartijdigheid door zijn optreden schade heeft kunnen lijden.

5.Beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoek tot wraking van de rechter,
5.2.
beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechter en de wederpartij in de hoofdzaak een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden,
5.3.
beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.H.M. Bruin, voorzitter, mr. K.I. de Jong en mr. J.J. Dijk, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van C. Vis-van Zanden, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2019.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.