Op 15 juli 2019 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een wrakingszaak. Verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.J. Meijer, heeft op 5 juli 2019 een verzoek tot wraking ingediend tegen mr. Th.S. Röell, de rechter in de hoofdzaak. Dit verzoek volgde op een mondelinge behandeling in de hoofdzaak op 2 juli 2019, waarin verzoeker zich onheus behandeld voelde door de rechter. Verzoeker vreesde dat de rechter vooringenomen was, onder andere door retorische vragen die de rechter stelde over zijn verblijf in Thailand en de rol van zijn advocaat. Tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek op 12 juli 2019, werd verzoeker gehoord, evenals de rechter en de wederpartij in de hoofdzaak. De rechter voerde verweer en stelde dat zijn vragen niet de schijn van vooringenomenheid wekten. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek tot wraking te laat was ingediend, en verklaarde verzoeker niet-ontvankelijk. Bovendien werd overwogen dat, zelfs als het verzoek tijdig was ingediend, er geen grond was voor de conclusie dat de rechterlijke onpartijdigheid in het geding was. De rechtbank besloot dat de procedure in de hoofdzaak voortgezet moest worden.