ECLI:NL:RBNHO:2019:1056

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 januari 2019
Publicatiedatum
11 februari 2019
Zaaknummer
C/15/276839 FT RK 18/981
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot schuldsanering wegens onterecht gebruik van stamrecht B.V. en hoge belastingschuld

Op 19 juli 2018 diende een verzoekschrift tot toepassing van de schuldsaneringsregeling in bij de Rechtbank Noord-Holland door twee schuldenaren. Tijdens de zitting op 17 januari 2019 werden de schuldenaren bijgestaan door medewerkers van Zuidweg & Partners, een schuldbemiddelingsinstantie. De rechtbank moest beoordelen of de schuldenaren aan de voorwaarden voor toelating tot de schuldsaneringsregeling voldeden, zoals vastgelegd in artikel 288 van de Faillissementswet.

De rechtbank stelde vast dat de schuldenaren een aanzienlijke belastingschuld hadden van € 62.977,00, die voortkwam uit onterecht gebruik van geld uit een stamrecht B.V. De schuldenaar had geld onttrokken uit de stamrecht B.V. om zijn winkel te financieren, terwijl dit geld gereserveerd diende te blijven voor periodieke uitkeringen, zoals pensioen. De rechtbank oordeelde dat de schuldenaren niet te goeder trouw waren geweest in de vijf jaar voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift, wat een vereiste is voor toelating tot de schuldsaneringsregeling.

Uiteindelijk wees de rechtbank het verzoek tot schuldsanering af, omdat de schuldenaren niet voldeden aan de voorwaarden van de Faillissementswet. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Wouters en openbaar uitgesproken op 29 januari 2019. De schuldenaren hebben het recht om binnen acht dagen na de uitspraak hoger beroep in te stellen, uitsluitend via een advocaat.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND afwijzing schuldsaneringsregeling

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer: C/15/276839 FT RK 18/981
vonnis van 29 januari 2019
op het verzoek van:
[verzoeker] ,
geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 1] , en
[verzoekster],
geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
schuldenaren.

1.De procedure

1.1
Op 19 juli 2018 is ter griffie van deze rechtbank binnengekomen het verzoekschrift met bijlagen van schuldenaren strekkende tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.
1.2
Ter zitting van 17 januari 2019 zijn schuldenaren, bijgestaan door [naam 1] en [naam 2] , beiden werkzaam ten kantore van Zuidweg & Partners, schuldbemiddelingsinstantie, hierover gehoord. Het proces-verbaal dient als hier ingelast te worden beschouwd.

2.De beoordeling

2.1
De rechtbank is gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 1 van Verordening (EG) 2015/848 betreffende insolventieprocedures van de Raad van de Europese Unie bevoegd deze hoofdprocedure te openen nu het centrum van de voornaamste belangen van schuldenaren in Nederland ligt.
2.2
Bij een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling dient de rechtbank op grond van artikel 288 Faillissementswet (Fw) te beoordelen of een schuldenaar tot de schuldsaneringsregeling kan worden toegelaten.
2.3
Uit artikel 288, eerste lid, aanhef en onder b Faillissementswet vloeit voort dat een verzoek om toepassing van de wettelijke schuldsanering alleen wordt toegewezen als de schuldenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest.
2.4
Uit een door de rechtbank opgevraagd en door Zuidweg & Partners overgelegd overzicht van de belastingdienst blijkt, dat aldaar onder meer een schuld openstaat van € 62.977,00 aan opgelegde loonheffingen over het jaar 2016. Uit nadere stukken alsmede uit hetgeen ter zitting is besproken is gebleken, dat deze aanslag ziet op een geldbedrag dat door schuldenaar uit een stamrecht B.V. (genaamd Rogla B.V.) is onttrokken, om de winkel die hij met zijn vrouw dreef een financiële injectie te kunnen geven. Hiermee hoopte hij te kunnen voorkomen dat de winkel moest worden gesloten vanwege tegenvallende resultaten. Hij bedacht zich dit geld te lenen uit de stamrecht B.V., om het op een later moment er weer in terug te brengen.
2.5
Een stamrecht B.V.-constructie is een faciliteit, waardoor de Belastingdienst niet direct loonheffing toepast op uitgekeerd loon. In dit geval bevatte de stamrecht B.V. een ontslagvergoeding van schuldenaar. Schuldenaren wisten, althans behoorden te weten dat, om van de daarmee gepaard gaande fiscale voordelen gebruik te kunnen maken, het geld gereserveerd diende te blijven voor periodieke uitkeringen, zoals pensioen-uitkering. Door het geld op een andere manier aan te wenden, is alsnog een forse belastingaanslag opgelegd en onbetaald gebleven, welke vordering naar het oordeel van de rechtbank niet te goeder trouw is.
2.6
Gezien hetgeen is opgenomen onder punt 2.3 hebben schuldenaren niet voldaan aan het bepaalde in artikel 288 lid 1 sub b van de Faillissementswet. De rechtbank zal het verzoek dan ook afwijzen.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1
wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Wouters en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier op 29 januari 2019. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.