ECLI:NL:RBNHO:2019:10513

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 december 2019
Publicatiedatum
20 december 2019
Zaaknummer
244897/16-3762 & 254371/17-496 & 271628/18-1499
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding tussen partijen met vaststelling van huwelijksdatum en -plaats na DNA-onderzoek

In deze zaak heeft de vrouw verzocht om de echtscheiding uit te spreken tussen partijen, die gehuwd zijn in Iran in 2003. De man heeft bevestigd dat hij ook wenst dat de echtscheiding wordt uitgesproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen kinderen uit het huwelijk zijn geboren, maar dat de man en vrouw de biologische ouders zijn van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. Dit is bevestigd door een deskundigenrapport van Verilabs, dat zowel het vaderschap als het moederschap heeft vastgesteld. De rechtbank heeft de vrouw veroordeeld om medewerking te verlenen aan een DNA-test, die noodzakelijk was om de huwelijksdatum en -plaats vast te stellen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de door de man gestelde huwelijksdatum en plaats als vaststaand kan worden aangenomen, mede op basis van de deskundigenrapportage.

De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en de vrouw veroordeeld in de kosten van het DNA-onderzoek, omdat zij onjuiste informatie heeft verstrekt over de afkomst van de kinderen. De rechtbank heeft ook bepaald dat de registratie van de minderjarigen in de registers van de burgerlijke stand moet worden gecorrigeerd. De beslissing is genomen in het openbaar op 18 december 2019, en de rechtbank heeft de griffier opgedragen om een afschrift van de beschikking te zenden aan het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente [gemeente].

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
echtscheiding
zaak-/rekestnrs: 244897/16-3762 & 254371/17-496 & 271628/18-1499
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 18 december 2019
in de zaak van:
[de vrouw],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. S. Rahimzadeh, kantoorhoudende te Amsterdam,
tegen
[de man],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M.W. Fakiri, kantoorhoudende te Den Haag.

1.Procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-de beschikking van deze rechtbank van 17 oktober 2018 en de daarin vermelde stukken;
- de brief van de advocaat van de vrouw van 11 januari 2019;
- de brief van de bijzondere curator, [bijzondere curator] , van 15 januari 2019;
- het F-formulier van de advocaat van de man van 28 januari 2019;
- de beschikking van 14 augustus 2019 en de erin vermelde stukken;
- de beschikking van 28 augustus 2019 (wijziging zittingsdatum);
- de deskundigenrapportage van Verilabs verwantschapsonderzoek van 6 september 2019, ontvangen op 10 september 2019;
- de brief van 7 november 2019 van [bijzondere curator] , bijzondere curator.
1.2.
De voortgezette behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van
7 november 2019 in aanwezigheid van partijen, bijgestaan door hun advocaten en door tolken. Als vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming was aanwezig [vertegenwoordiger van de raad] . Namens de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming (regio Amsterdam) was aanwezig [vertegenwoordiger van de GI] .
De bijzondere curator, [bijzondere curator] , was door de rechtbank onjuist geïnformeerd over het tijdstip van de zitting en was daarom niet tijdig in de rechtbank aanwezig. Zij heeft de advocaten van partijen na afloop van de zitting nog kort gesproken. [bijzondere curator] heeft hetgeen zij ter zitting had willen zeggen per brief aan de rechtbank en de advocaten van partijen toegezonden. De rechtbank merkt dit aan als haar aanwezigheid en inbreng ter zitting.

2.Verdere beoordeling

2.1.
De vrouw heeft verzocht om de echtscheiding uit te spreken tussen partijen, gehuwd op [datum] te [plaats] (Afghanistan), een huwelijk waaruit geen kinderen geboren zijn.
2.2.
Volgens de man is het huwelijk gesloten in 2003 in [plaats] (Iran) en zijn uit het huwelijk in Iran twee kinderen geboren.
De man heeft ter zitting bevestigd dat hij ook wenst dat de echtscheiding tussen partijen wordt uitgesproken. Voor zover nodig verzoekt hij dit zelfstandig.
2.3.
In de beschikking van 4 juli 2018 is neergelegd dat de rechtbank de echtscheiding alleen kan uitspreken indien aannemelijk is waar en wanneer partijen in het huwelijk zijn getreden. De rechtbank constateerde dat de door partijen overgelegde stukken hierover geen duidelijkheid hebben verschaft.
2.4.
De rechtbank heeft de vrouw veroordeeld om haar medewerking te verlenen aan het uitvoeren van een DNA-test om te bepalen of de vrouw en de man de biologische ouders van [minderjarige 1] zijn. Ook ten aanzien van [minderjarige 2] is dit DNA-onderzoek gelast. De rechtbank overwoog dat de uitslag van dit DNA-onderzoek het mogelijk zal maken tot een beslissing te komen ten aanzien van de huwelijksdatum en –plaats, en over de verzochte echtscheiding.
2.5.
Volgens de deskundigenrapportage van 6 september 2019 van het door Verilabs uitgevoerde verwantschapsonderzoek is zowel het vaderschapsonderzoek als het moederschapsonderzoek bevestigend voor beide kinderen. De vrouw en de man zijn de biologische ouders van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] .
2.6.
De rechtbank is van oordeel dat de uitslag van het verwantschapsonderzoek met zich brengt dat de door de man gestelde huwelijksdatum en plaats als vaststaand kan worden aangenomen, dit mede gelet op de inhoud van de hieronder onder 2.8 genoemde stukken.
2.7.
Tevens is komen vast te staan dat uit dit huwelijk twee dochters zijn geboren.
2.8.
De man heeft afschriften van door de Islamitische Republiek Iran voor de dochters afgegeven vergunningen voor het reizen naar het buitenland voor een langere termijn overgelegd. Hieruit blijkt dat de minderjarigen in Iran geregistreerd zijn als:
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] in Iran;
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] in Iran.
Beide dochters was het toegestaan om tot 23 augustus 2006 in [plaats] (Iran) te verblijven.
2.9.
De rechtbank stelt vast dat door de valse aangifte van de vrouw zowel de inschrijving van het huwelijk van partijen als het voorgewende huwelijk van de vrouw met [naam] , als de inschrijving van de geboorte en afstamming van de minderjarigen in de registers van de burgerlijke stand in Nederland onjuist is en gecorrigeerd dient te worden.
2.10.
De registratie van de minderjarigen die zijn ingeschreven als:
- [minderjarige 2] , geboren in 2005 in [plaats] (Afghanistan);
- [minderjarige 1] , geboren in 2007 in [plaats] (Afghanistan),
zal moeten worden gewijzigd in:
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] in Iran; en
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] in Iran.
De vermelding bij de vrouw dat zij gehuwd zou zijn geweest met ene [naam] , die zou zijn overleden, kan worden verwijderd, nu er in rechte vanuit moete worden gegaan dat dit huwelijk nooit heeft plaats gevonden.
Het bij de vrouw vermelde huwelijk kan worden aangevuld. De geslachtsnaam van de echtgenoot is [geslachtsnaam] , de voornamen zijn [voornamen] . Zijn geboortedatum is [geboortedatum] en de geboorteplaats [plaats] . Het geregistreerde huwelijk heeft plaats gevonden in Iran in 2003.
2.11.
Teneinde zoveel mogelijk te verzekeren dat registers in overeenstemming zijn met hetgeen in deze beschikking door de rechtbank wordt vastgesteld zal de rechtbank een kopie van de beschikking aan het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente [gemeente] doen toekomen.
2.12.
Het voorgaande brengt mee dat kan worden vastgesteld dat de man van rechtswege tezamen met de vrouw belast is met het ouderlijk gezag over [minderjarige 2] en [minderjarige 1] .
2.13.
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw om de echtscheiding uit te spreken van een in [plaats] in 2010 gesloten huwelijk afwijzen. De rechtbank zal het zelfstandig verzoek van de man om het in 2003 tussen partijen in Iran, te [plaats] , gesloten huwelijk te ontbinden toewijzen, nu tussen partijen vaststaat dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
2.14.
De overige verzoeken en zelfstandige verzoeken zijn door partijen ter zitting ingetrokken, zodat daarop niet meer behoeft te worden beslist.
kosten DNA-onderzoek
2.15.
Gelet op het verloop van de procedure en de uitkomst van het DNA-onderzoek ten aanzien van de kinderen is de rechtbank van oordeel dat de kosten van het DNA-onderzoek volledig voor rekening van de vrouw dienen te komen. De vrouw heeft gelogen over de afkomst van zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] .
Nu de kosten van het DNA-onderzoek uit ’s Rijkskas zijn voorgeschoten, zal de rechtbank bepalen dat vrouw deze kosten aan de griffier dient te voldoen. Voor de betaling van voormeld bedrag van € 1.175 zal door de financiële dienst (LDCR) een factuur met betaalinstructies worden toegezonden.
2.16.
De rechtbank kan niet bepalen of, en zo ja, in hoeveel termijnen de vrouw de aan haar opgelegde kosten kan of mag betalen. De rechtbank wijst de vrouw op de mogelijkheid dat zij na ontvangst van de rekening van het LDCR onder vermelding van het zaaknummer een aanvraag voor een betalingsregeling kan indienen bij de afdeling financiën van het LDCR. (
financien.ldcr@rechtspraak.nl).

3.Beslissing

De rechtbank:
3.1.
spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, gehuwd in Iran in 2003;
3.2.
wijst het meer of anders verzochte af;
3.3.
ontslaat [bijzondere curator] van haar verplichtingen als bijzondere curator voor [minderjarige 2] en [minderjarige 1] ;
3.4.
veroordeelt de vrouw in de kosten van het DNA-onderzoek ad € 1.175
aan de griffier te voldoen, een en ander zoals overwogen in rechtsoverweging 2.15 en 2.16;
3.5.
draagt de griffier op niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking -en indien daartegen geen hoger beroep is ingesteld- een afschrift van deze beschikking te zenden aan het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente [gemeente] .
Deze beschikking is gegeven door mr. F.C. Bakker, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.C.M. Kroon, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2019.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.