ECLI:NL:RBNHO:2019:10473

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 december 2019
Publicatiedatum
19 december 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 5111
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E.B. de Vries – van den Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening omgevingsvergunning voor wijziging gebruik bedrijfswoning naar plattelandswoning met herstel van procedurele gebreken

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 18 december 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning. De vergunninghouder had op 8 oktober 2017 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het wijzigen van het gebruik van een bedrijfswoning naar een plattelandswoning, het boeten van netten in de garage/berging en het uithangen van de netten op het erf. Eisers, die zich verzetten tegen het besluit, hebben beroep ingesteld. De rechtbank heeft in een tussenuitspraak van 17 juli 2019 vastgesteld dat het bestreden besluit in strijd was met artikel 6.5 van het Besluit omgevingsrecht, omdat de gemeenteraad niet om een verklaring van geen bedenkingen was gevraagd. Verweerder heeft vervolgens een verklaring van geen bedenkingen overgelegd, waaruit blijkt dat de gemeenteraad geen bedenkingen heeft tegen de gevraagde omgevingsvergunning. De rechtbank heeft geoordeeld dat het gebrek in het bestreden besluit is hersteld en dat de zienswijzen van eisers geen aanleiding geven om van dit oordeel af te wijken. De rechtbank verklaart het beroep van eisers gegrond, vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en een deel van de proceskosten van eisers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 18/5111

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 december 2019 in de zaak tussen

1.
[eiser 1], te [woonplaats 1] ,
2.
[eiser 2], te [woonplaats 2] ,
3.
[eiser 3], te [woonplaats 3] ,
eisers
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Helder,verweerder
(gemachtigden: R. Houtkamp en mr. M. Frederiks).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [naam] , te [woonplaats 4]

(gemachtigde: mr. T. de Beet).

Procesverloop

Bij besluit van 8 oktober 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan [naam]
(vergunninghouder) een omgevingsvergunning verleend voor het wijzigen van het gebruik van een bedrijfswoning naar een plattelandswoning, het boeten van netten in de garage/berging en het uithangen van de netten op het erf op het perceel [adres] in Julianadorp.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juli 2019. Namens eisers is verschenen eiser sub 1. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigden. Derde-partij is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Bij tussenuitspraak van 17 juli 2019 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na verzending van de tussenuitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen.
Op verzoek van verweerder heeft de rechtbank de termijn uit de tussenuitspraak verlengd tot en met 26 september 2019. Dit is aan partijen meegedeeld bij brief van 1 augustus 2019.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak op 20 september 2019 een verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad overgelegd. Derde-partij heeft hierop op 8 oktober 2019 een schriftelijke zienswijze gegeven. Eiser heeft op 29 oktober 2019 een schriftelijke zienswijze gegeven.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen.
2. De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak, kort samengevat, overwogen dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 6.5, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht (Bor), doordat verweerder de gevraagde omgevingsvergunnng heeft verleend zonder de gemeenteraad om de vereiste verklaring van geen bedenkingen te vragen.
3. Bij brief van 20 september 2019 heeft verweerder een verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad van 16 september 2019 overgelegd, waarin de gemeenteraad verklaart geen bedenkingen te hebben tegen de gevraagde omgevingsvergunning.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek met het overleggen van de verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad van 16 september 2019 heeft hersteld. De rechtbank ziet in de zienswijze van eisers geen aanleiding voor het oordeel dat de gemeenteraad de verklaring van geen bedenkingen niet heeft kunnen afgeven, omdat de gemeenteraad door verweerder onvoldoende is geïnformeerd. Dat verweerder de gemeenteraad niet heeft geïnformeerd over de afwijzing van het principeverzoek van eiser sub 1 van 3 oktober 2019 doet daar niet aan af, omdat die afwijzing losstaat van de onderhavige procedure. Het betoog dat verweerder de gemeenteraad ten onrechte niet heeft geïnformeerd over de gerede twijfel over de vereiste economische uitvoerbaarheid van de gevraagde planologische maatregel, zoals opgenomen in de planschadeovereenkomst tussen de gemeente en vergunninghouder, volgt de rechtbank ook niet. De planschadeovereenkomst ziet erop vergunninghouder te verplichten eventuele planschade aan verweerder te vergoeden. Dat betreft geen onderwerp waarover verweerder de gemeenteraad in het kader van de onderhavige procedure had moeten informeren.
5. Voor zover de zienswijze van eisers een herhaling van eerder ingenomen standpunten betreft, overweegt de rechtbank dat volgens vaste rechtspraak behoudens zeer uitzonderlijke gevallen niet kan worden teruggekomen van een in de tussenuitspraak gegeven oordeel (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 15 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1556). Een zeer uitzonderlijk geval is hier niet aan de orde, zodat van het in de tussenuitspraak gegeven oordeel moet worden uitgegaan.
6. Voor zover de zienswijze van eisers nieuwe beroepsgronden bevat die reeds tegen het oorspronkelijke bestreden besluit naar voren hadden moeten worden gebracht, is de rechtbank van oordeel dat, gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting, dat ook ten grondslag ligt aan artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht, alsmede de rechtszekerheid van de andere partijen, die gronden buiten beschouwing moeten worden gelaten (zie de uitspraak van de Afdeling van 12 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA2877).
7. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek is het beroep van eisers gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. Omdat verweerder het gebrek heeft hersteld, zal de rechtbank de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand laten.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
9.1
Het verzoek van eisers om verweerder te veroordelen in de door hen in beroep gemaakte proceskosten voor een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand wijst de rechtbank af. De rechtbank stelt vast dat zich in beroep geen rechtsbijstandsverlener gesteld heeft namens eisers. Het Besluit proceskosten bestuursrecht voorziet slechts in het vergoeden van proceshandelingen verricht door een rechtsbijstandverlener. Daarvan is in dit geval geen sprake, waardoor geen sprake is van voor vergoeding in aanmerking komende kosten voor rechtsbijstand.
9.2
De rechtbank stelt de te vergoeden reiskosten gemaakt door eisers vast op € 16,60 (openbaar vervoer per trein (2e klasse) van Den Helder naar Alkmaar en terug).
9.3
Met betrekking tot het verzoek van eisers om vergoeding van gemaakte verletkosten van € 640,- overweegt de rechtbank dat eisers de opgegeven verletkosten niet hebben onderbouwd. De rechtbank wijst het verzoek reeds daarom af.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 16,60.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.B. de Vries – van den Heuvel, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van Excel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
18 december 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.