ECLI:NL:RBNHO:2019:10398

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 december 2019
Publicatiedatum
17 december 2019
Zaaknummer
15.126984.19
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van diefstal met geweld, afpersing, wederrechtelijke vrijheidsberoving en mishandeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 9 december 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere strafbare feiten, waaronder diefstal met geweld, afpersing, wederrechtelijke vrijheidsberoving en mishandeling. De feiten vonden plaats in de nacht van 23 op 24 mei 2019 te Castricum, waar de verdachte samen met medeverdachten het slachtoffer, [slachtoffer 1], onder bedreiging van geweld heeft gedwongen tot de afgifte van zijn pinpassen en geld. Het slachtoffer werd bedreigd met een barbecuevork en een stofzuigerstang, en werd bovendien vastgebonden en mishandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten een gezamenlijk plan hadden om het slachtoffer te beroven en dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer voor de geleden schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/126984-19 (P)
Uitspraakdatum: 9 december 2019
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 6 september en 25 november 2019 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] ,
thans gedetineerd in de [penitentiaire inrichting] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. G. Visser en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. C. Crince Le Roy, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
Feit 1hij in of omstreeks de periode van 23 mei 2019 tot en met 24 mei 2019 te Castricum, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft/hebben weggenomen een portemonnee en/of (een) pinpas(sen) en/of sleutels en/of een pakje shag in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van/door geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
- boos en/of dreigend om die [slachtoffer 1] heen is/zijn gaan staan en daarbij heeft/hebben gezegd, dat hij zijn zakken moest legen en/of zijn portemonnee moest geven en/of € 400 euro moest betalen en/of
- (met gebalde vuist en/of een stofzuigerstang) heeft/hebben geslagen en/of gestompt op/tegen het hoofd en/of ribben en/of schouder en/of oren en/of het lichaam en/of
- heeft/hebben geschopt tegen zijn hoofd en/of ribben en/of schouder en/of oren en/of zijn lichaam en/of
- sigarettenpeuken tegen de rug en/of borst van die [slachtoffer 1] heeft/hebben gedrukt en/of
- dreigend een (barbecue)vork en/of een stofzuigerstang gericht op die [slachtoffer 1] en/of
- en/of die [slachtoffer 1] op een stoel gezet en/of vast gebonden aan zijn enkels en/of polsen;
en/of
hij in of omstreeks de periode van 23 mei 2019 tot en met 24 mei 2019 te Castricum, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft/hebben gedwongen tot de afgifte van een portemonnee en/of (een) pinpas(sen) en/of sleutels en/of een pakje shag, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] of aan een derde, toebehoorde, doordat verdachte en/of zijn mededaders
- boos en/of dreigend om die [slachtoffer 1] heen is/zijn gaan staan en daarbij heeft/hebben gezegd, dat hij zijn zakken moest legen en/of zijn portemonnee moest geven en/of €400 Euro moest betalen en/of
- (met gebalde vuist en/of een stofzuigerstang) heeft/hebben geslagen en/of gestompt op/tegen het hoofd en/of ribben en/of schouder en/of oren en/of het lichaam en/of
- heeft/hebben geschopt tegen zijn hoofd en/of ribben en/of schouder en/of oren en/of zijn lichaam en/of
- sigarettenpeuken tegen de rug en/of borst van die [slachtoffer 1] heeft/hebben gedrukt en/of
- dreigend een (barbecue)vork en/of een stofzuigerstang gericht op die [slachtoffer 1] en/of
- die [slachtoffer 1] op een stoel gezet en/of vast gebonden aan zijn enkels en/of polsen;
Feit 2hij in of omstreeks de periode van 23 mei 2019 tot en met 24 mei 2019 te Castricum tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] , wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden,
immers heeft (hebben) verdachte en/of een of meer van diens mededader(s) met dat opzet dreigend een (barbecue)vork en/of een stofzuigerstang gericht op die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 1] op een stoel gezet en/of vast gebonden aan zijn enkels en/of polsen en/of die [slachtoffer 1] daarbij geslagen en/of sigarettenpeuken tegen zijn lichaam gedrukt.
Feit 3hij in of omstreeks de periode van 23 mei 2019 tot en met 24 mei 2019 te Castricum tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 1] ):
- (met gebalde vuist en/of een stofzuigerstang) heeft/hebben geslagen en/of gestompt op/tegen het hoofd en/of ribben en/of schouder en/of oren en/of
- heeft/hebben geschopt tegen zijn hoofd en/of ribben en/of schouder en/of oren en/of
- sigarettenpeuken tegen de rug en/of borst van die [slachtoffer 1] heeft/hebben gedrukt waardoor voornoemde [slachtoffer 1] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Feit 4hij op of omstreeks 24 mei 2019 te Castricum, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (door te pinnen) heeft weggenomen een of meer
geldbedrag(en) (van in totaal € 2910 ), welk(e) geldbedrag(en) geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , althans een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij hij, verdachte en/of zijn
mededader(s) het weg te nemen geld onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van (een) valse sleutel(s), te weten een of meer bankpas(sen) op naam van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (met bijbehorende pincode), in elk geval (een) sleutel(s) tot het gebruik waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s) niet gerechtigd was/waren.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten, met uitzondering van het geweld van het met sigarettenpeuken drukken tegen het lichaam van aangever [slachtoffer 1] , zoals opgenomen in de eerste drie ten laste gelegde feiten. Zij heeft samengevat aangevoerd dat tussen verdachte en zijn medeverdachten het gezamenlijke plan bestond om nog te storten uitkering/salaris
van de bankrekening(en) van [slachtoffer 1] weg te nemen. Zij hebben [slachtoffer 1] daartoe middels geweld en/of intimidatie bewogen tot het afgeven van de pinpassen die [slachtoffer 1] bij zich had en de daarbij behorende pincodes en [slachtoffer 1] wederrechtelijk van zijn vrijheid beroofd en beroofd gehouden tot zij het geld van zijn bankrekening(en) hebben gehaald.
Gelet op de verklaringen van [slachtoffer 1] en medeverdachte [medeverdachte 1] dat er vier jongens in de woning waren en dat verdachte daar één van was, op de WhatsApp-gesprekken in het dossier en het aangetroffen DNA van verdachte op de kabel en riem waarmee het slachtoffer in de woning is vastgebonden acht de officier van justitie bewezen dat verdachte in de woning van [medeverdachte 1] aanwezig was en een bijdrage heeft geleverd aan de uitvoering van het gezamenlijke plan. Verdachte heeft bovendien daadwerkelijk met de gestolen pinpassen van [slachtoffer 1] gepind. De rollen van verdachte en zijn medeverdachten zijn substantieel geweest en de rolverdeling was ten aanzien van de mannelijke verdachten inwisselbaar. Gelet hierop was tussen verdachte en zijn medeverdachten sprake van een nauwe en bewuste samenwerking, zodat sprake is van medeplegen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van feiten 1, 2 en 3. De raadsman heeft primair aangevoerd dat niet dan wel onvoldoende is komen vast te staan dat verdachte in de woning van [medeverdachte 1] is geweest gedurende de ten laste gelegde feiten. Evenmin is komen vast te staan dat verdachte hieraan een bijdrage heeft geleverd of opzet heeft gehad op de ten laste gelegde feiten. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van [medeverdachte 1] van het bewijs moeten worden uitgesloten, omdat deze onbetrouwbaar zijn. Bij gebrek aan overig bewijs dient verdachte te worden vrijgesproken van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten. Meer subsidiair heeft de raadsman bepleit dat, indien wordt aangenomen dat verdachte één van de vier mannen in de woning is, niet bewezen kan worden dat verdachte een wezenlijke en significante bijdrage heeft geleverd aan voornoemde ten laste gelegde feiten of dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking, zodat van medeplegen geen sprake is.
De raadsman heeft zich ten aanzien van feit 4 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Betrouwbaarheid van verklaring [medeverdachte 1]
De rechtbank heeft allereerst de vraag te beantwoorden of, en zo ja in hoeverre, de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 1] als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt, nu de verdachte de door haar gegeven lezing van de gang van zaken ontkent. Verdachte stelt immers in het geheel niet in de woning aanwezig te zijn geweest gedurende de tijd dat de verweten feiten zouden zijn gepleegd. De rechtbank dient daarbij rekening te houden met de omstandigheid dat [medeverdachte 1] , gelet op haar medeverantwoordelijkheid voor de feiten, er belang bij zou kunnen hebben om een voor zichzelf ontlastende verklaring af te leggen.
Hoewel de verklaringen van [medeverdachte 1] op onderdelen niet (geheel) gelijkluidend zijn, is in ieder geval ten aanzien van het aanwijzen van de betrokkenen in haar woning die avond/nacht naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van zodanige verschillen of tegenstrijdigheden dat de verklaringen op grond daarvan als onbetrouwbaar zouden moeten worden aangemerkt. De verklaringen van [medeverdachte 1] zijn in grote lijnen en op essentiële punten consistent en vinden bovendien steun in de overige inhoud van het dossier, zoals de verklaring van het slachtoffer [slachtoffer 1] en de uitwisseling van berichten. De rechtbank acht deze verklaring voor zover deze steun vindt in andere bewijsmiddelen dan ook voldoende betrouwbaar en zal deze bezigen voor het bewijs.
3.3.2.
Partiële vrijspraken
Geweldshandelingen
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen wat aan verdachte ten aanzien van feit 1 (alternatief/cumulatief) onder gedachtestreepjes 2 tot en met 6 ten laste is gelegd. Niet is vast te stellen dat deze geweldshandelingen op enig wijze ten dienste hebben gestaan van tenlastegelegde diefstal met geweld en afpersing van de portemonnee, pinpas(sen),sleutels en het pakje shag. [slachtoffer 1] waren deze zaken al ontnomen, of deze waren door hem al afgegeven toen de genoemde gewelddadigheden plaatsvonden Verdachte zal daarom van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Sigarettenpeuken
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte en zijn medeverdachten sigarettenpeuken tegen [slachtoffer 1] hebben gedrukt, nu het dossier op dit punt onvoldoende ondersteuning biedt voor de verklaring van [slachtoffer 1] . Verdachte zal daarom ook van dit onderdeel van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten worden vrijgesproken.
3.3.3.
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt, met inachtneming van wat hiervoor is overwogen, tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.4.
Bewijsoverwegingen
De aanwezigheid van verdachte
De verklaring van verdachte, inhoudende dat hij in de nacht van 23 mei op 24 mei 2019 enkel vóór de woning van [medeverdachte 1] heeft gestaan en bij de voordeur de pinpassen en de sleutels van [slachtoffer 1] heeft ontvangen uit de handen van [medeverdachte 1] , acht de rechtbank ongeloofwaardig. [slachtoffer 1] en [medeverdachte 1] hebben verklaard dat er vier jongens aanwezig waren ín de woning van [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] heeft verdachte aangewezen als één van die vier jongens. Haar verklaring vindt steun in de inhoud van de WhatsApp-gesprekken tussen verdachte en [medeverdachte 1] zelf, waaruit blijkt dat [medeverdachte 1] ervan uitgaat dat verdachte in de gelegenheid is om de telefoon van het slachtoffer aan hem terug te geven en hem ervan te kunnen weerhouden andere mensen te bereiken en waarbij verdachte aan [medeverdachte 1] bericht “Ik laat scheet in zn gezicht zo”. De inhoud van deze berichten veronderstelt de aanwezigheid van verdachte in de directe nabijheid van [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] bevond zich gedurende de nacht in de woning van [medeverdachte 1] , zodat de lezing van verdachte als ongeloofwaardig terzijde moet worden geschoven.
De rechtbank ziet ook in een aantal andere gegevens uit het dossier steun voor de verklaring van [medeverdachte 1] dat verdachte één van de vier in haar woning aanwezige mannen is geweest. Het telefoonnummer van verdachte straalde gedurende die nacht meerdere keren een zendmast in de buurt van de woning van [medeverdachte 1] aan. Bovendien had verdachte de telefoon én de bankpasjes van [slachtoffer 1] in zijn bezit en is DNA van verdachte aangetroffen op de oplaadkabel en de hondenriem waarmee [slachtoffer 1] is vastgebonden en die in de woning zijn aangetroffen. Gelet op het voornoemde acht de rechtbank bewezen dat verdachte één van de vier jongens in de woning van [medeverdachte 1] was.
Medeplegen
Gelet op het daarop gerichte verweer dient de rechtbank vervolgens de vraag te beantwoorden of bewezen kan worden dat verdachte heeft deelgenomen aan de strafbare feiten die zijn tenlastegelegd.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van medeplegen sprake moet zijn geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handeling heeft verricht. In beginsel is sprake van medeplegen indien de intellectuele en/of materiële bijdrage van verdachte van voldoende gewicht is. Daarbij kan mede in aanmerking worden genomen de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict, alsmede het belang van de rol van verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit de inhoud van de WhatsApp-gesprekken, zoals weergegeven in de bewijsmiddelen in de bijlage bij dit vonnis, volgt dat tussen verdachte en zijn medeverdachten een gezamenlijk plan bestond om [slachtoffer 1] te ‘pakken’ in de woning van medeverdachte [medeverdachte 1] . Verdachte en zijn medeverdachten waren er allemaal van op de hoogte dat [slachtoffer 1] geld ‘moest’ geven en zij meenden zelf ook nog geld van hem te krijgen. [medeverdachte 1] heeft verdachte erover geïnformeerd toen [slachtoffer 1] met haar laat op de avond van 23 mei 2019 even wat ging eten bij de McDonalds. Zij heeft verdachte gedurende de avond op de hoogte gehouden en verdachte heeft daarop aangegeven “we zijn onderweg”, waarop [medeverdachte 1] reageerde met “I know” en “Laat mij eerst met hem”. Het door medeverdachte [medeverdachte 1] sturen van een bericht aan haar vriend “die jongens gaan hem zo pakken” en het sturen van haar locatie met [slachtoffer 1] aan verdachte en de tekst “we rijden zo van Maccie Bever naar mijn huis” en “rij nu weg vanaf hier”, bezien in onderling verband met de inhoud van de overige WhatsApp-gesprekken, duidt op een gezamenlijk plan om [slachtoffer 1] bij haar thuis geld afhandig te maken.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank verder af dat [medeverdachte 1] en [slachtoffer 1] op 24 mei 2019 omstreeks 01:17 uur samen naar de woning van [medeverdachte 1] zijn gegaan, waar zij werden opgewacht door verdachte en medeverdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] . De vier mannen zijn om [slachtoffer 1] gaan staan en hebben tegen hem geschreeuwd. [slachtoffer 1] moest vervolgens zijn pinpassen, de daarbij behorende pincodes, sleutels en een pakje shag afgeven, ook mocht hij zijn telefoon niet in eigen bezit houden. Op enig moment hebben verdachte, [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] [slachtoffer 1] vastgebonden met een oplaadkabel en een hondenriem, geslagen, geschopt en tegen hem geschreeuwd. Verdachte en zijn medeverdachten hebben gezamenlijk gewacht tot er geld op de rekening van [slachtoffer 1] was gestort. Verdachte heeft in de nacht en ochtend van 24 mei 2019 meerdere keren gepind met de pinpassen van [slachtoffer 1] en diens moeder en hij is naar de woning van [slachtoffer 1] gegaan en heeft daar een camera meegenomen, terwijl [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] , al dan niet in wisselende samenstellingen, de wacht hebben gehouden bij [slachtoffer 1] . Hoewel niet duidelijk is geworden wie welke (gewelds)handelingen heeft verricht, zijn - gelet op de verklaring van [slachtoffer 1] - alle vier de jongens daarbij aanwezig geweest en hebben zij alle vier daarin een aandeel gehad en is - gelet op de verklaringen van [slachtoffer 1] en [medeverdachte 1] - niet gebleken dat één van de vier jongens zich aan de situatie in de woning heeft onttrokken. Verdachte, en zijn medeverdachten, hebben daarom allen een substantiële bijdrage geleverd aan deze handelingen.
De rechtbank concludeert ten aanzien van verdachte dat hij, toen hij was geïnformeerd over het tijdstip van aankomst van [medeverdachte 1] met [slachtoffer 1] bij de woning van [medeverdachte 1] , daar met één of meer anderen naartoe is gereden vanuit Utrecht. Hij heeft deelgenomen aan de agressieve en dwingende gedragingen die ertoe hebben geleid dat [slachtoffer 1] onder meer zijn pinpassen met codes en zijn telefoon werden afgenomen. Hij is aanwezig geweest bij en heeft deelgenomen aan de gewelddadigheden die op [slachtoffer 1] zijn uitgeoefend en heeft er mede voor gezorgd dat [slachtoffer 1] niet vrij was de woning te verlaten. Hij heeft geld gepind met de passen van [slachtoffer 1] en zijn moeder.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering van de ten laste gelegde feiten. Het handelen van verdachte zoals beschreven, vormt naar het oordeel van de rechtbank een substantiële en significante bijdrage aan de uitvoering van de delicten, die van voldoende gewicht is om medeplegen bewezen te achten.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1hij in de periode van 23 mei 2019 tot en met 24 mei 2019 te Castricum, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee en pinpassen, toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, en zijn mededaders
- boos en/of dreigend om die [slachtoffer 1] heen zijn gaan staan en daarbij hebben gezegd, dat hij zijn zakken moest legen en zijn portemonnee moest geven en € 400 euro moest betalen
en
hij in de periode van 23 mei 2019 tot en met 24 mei 2019 te Castricum, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van sleutels en een pakje shag, die aan die [slachtoffer 1] toebehoorde, doordat verdachte en zijn mededaders
- boos en/of dreigend om die [slachtoffer 1] heen zijn gaan staan en daarbij hebben gezegd, dat hij zijn zakken moest legen en zijn portemonnee moest geven en € 400 Euro moest betalen.
Feit 2hij in de periode van 23 mei 2019 tot en met 24 mei 2019 te Castricum tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer 1] , wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden,
immers hebben verdachte en/of een of meer van diens mededaders met dat opzet dreigend een (barbecue)vork en een stofzuigerstang gericht op die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 1] op een stoel gezet en vast gebonden aan zijn enkels en polsen en die [slachtoffer 1] daarbij geslagen.
Feit 3hij in de periode van 23 mei 2019 tot en met 24 mei 2019 te Castricum tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk mishandelend een persoon te weten [slachtoffer 1] :
- met gebalde vuist heeft gestompt tegen het hoofd en/of ribben en/of schouder en/of oren en
- heeft geschopt tegen zijn hoofd en/of ribben en/of schouder en/of oren,
waardoor voornoemde [slachtoffer 1] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Feit 4hij op 24 mei 2019 te Castricum, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening door te pinnen heeft weggenomen geldbedragen van in totaal € 2910, welke geldbedragen toebehoorden aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , waarbij hij, verdachte en zijn mededaders het weg te nemen geld onder hun bereik hebben gebracht door middel van valse sleutels, te weten bankpassen op naam van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met bijbehorende pincode, tot het gebruik waarvan hij, verdachte en zijn mededaders niet gerechtigd waren.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Feit 2
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden
Feit 3
medeplegen van mishandeling
Feit 4
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de straf

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht het adolescentenstrafrecht toe te passen en ook overigens rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
In de nacht van 23 mei 2019 op 24 mei 2019 heeft verdachte samen met zijn mededaders [slachtoffer 1] in de woning van medeverdachte [medeverdachte 1] afgeperst en bestolen onder bedreiging van geweld, wederrechtelijk van zijn vrijheid beroofd en beroofd gehouden en mishandeld door hem te stompen en te schoppen. Verdachte heeft bovendien met de van [slachtoffer 1] gestolen pinpassen gepind van diens rekening en de rekening van diens moeder, terwijl zijn medeverdachten de wacht hielden bij [slachtoffer 1] opdat hij niet zou ontsnappen. De wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer 1] heeft uren geduurd, vanaf ongeveer 01:17 uur tot ongeveer 11:45 uur. [slachtoffer 1] heeft gedurende deze tijd letsel opgelopen in de zin van een blauw oog en meerdere blauwe plekken. De rechtbank rekent het verdachte en zijn medeverdachten aan dat zij geen respect hebben getoond voor de persoonlijke vrijheid, de lichamelijke integriteit en de eigendommen van [slachtoffer 1] . Kennelijk hebben verdachte en haar medeverdachten gemeend [slachtoffer 1] op die intimiderende wijze te kunnen bewegen geld aan hen af te dragen waar zij zeiden recht op te hebben. Een dergelijke vorm van eigenrichting kan niet worden getolereerd.
De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van het bewezenverklaarde de oplegging van een vrijheidsbenemende straf rechtvaardigt.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 28 oktober 2019, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder is veroordeeld, onder andere wegens vermogensdelicten.
De rechtbank volgt de raadsman niet in zijn verzoek om het adolescentenstrafrecht op verdachte toe te passen. Verdachte was ten tijde van het plegen van de strafbare feiten 21 jaar oud en dus meerderjarig. Uitgangspunt is dat op een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is het meerderjarigenstrafrecht wordt toegepast, tenzij sprake is van omstandigheden gelegen in de persoon van verdachte of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, die aanleiding geven daarvan af te wijken en op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht de bepalingen van het jeugdstrafrecht toe te passen. Van dergelijke omstandigheden is de rechtbank in deze zaak niet gebleken. De rechtbank zal het meerderjarigenstrafrecht daarom toepassen. Ook overigens is niet gebleken van persoonlijke omstandigheden die ten gunste van verdachte zouden moeten worden meegewogen.
Gelet op alle bovenstaande factoren is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een gevangenisstraf. Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank gelet op opgelegde straffen in vergelijkbare strafzaken. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 30 maanden moet worden opgelegd met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Anders dan het geval is bij zijn medeverdachten, ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding in het dossier om aan verdachte een voorwaardelijk strafdeel (al dan niet met bijzondere voorwaarden) op te leggen.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregelen

7.1.
[slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 4.400,- ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van de ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit:
  • Gepind geldbedrag € 2.900,-
  • Smartengeld € 1.500,-
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 2.720,- rechtstreeks voortvloeit uit de bewezen verklaarde feiten, nu verdachte en zijn medeverdachten dit geldbedrag van de bankrekening van [slachtoffer 1] hebben weggenomen.
Tevens komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 1.000,- billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering, het verhandelde ter terechtzitting en toegewezen geldbedragen in soortgelijke zaken. De vordering zal dan ook tot een bedrag van € 3.720,- worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering dat tot niet-ontvankelijkheid heeft geleid desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
7.2.
Schadevergoedingsmaatregel [slachtoffer 2]
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank aan verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [slachtoffer 2] de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 190,00.
Bewezen verklaard is dat verdachte, en zijn medeverdachten, hebben gepind met de door hen gestolen pinpas van [slachtoffer 2] die [slachtoffer 1] bij zich droeg. De rechtbank is van oordeel dat hiermee is komen vast te staan dat [slachtoffer 2] door het handelen van verdachte en zijn medeverdachten rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is daarom naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die het door het hem gepleegde strafbare feit is toegebracht.
De rechtbank zal daarom aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen tot een bedrag van € 190,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 mei 2019.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 36f, 47, 57, 282, 300, 311, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 3.720,00 (zegge drieduizend zevenhonderdtwintig euro), bestaande uit € 2.720,00 (zegge: tweeduizend zevenhonderdtwintig euro) als vergoeding voor de materiële en € 1.000,00 (zegge: duizend euro) als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een van de medeverdachten is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer 1]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 3.720,00 (zegge drieduizend zevenhonderdtwintig euro), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
47 (zevenenveertig) dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een van de medeverdachten aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer 2]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 190,00 (zegge: honderdnegentig euro), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
3 (drie) dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een van de medeverdachten aan [slachtoffer 2] en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. T.H. Bosma, voorzitter,
mr. M.E. Allegro en mr. S.I.A.C. Angenent-Bakker, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. Z.T. Pronk,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 december 2019.
mr. T.H. Bosma is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.