ECLI:NL:RBNHO:2019:10377

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 december 2019
Publicatiedatum
17 december 2019
Zaaknummer
C/15/288372 / FA RK 19-2649
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buiten toepassing verklaring van consultatieplicht in gezagskwestie tussen ouders van minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 18 december 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen de vader en de moeder van drie minderjarige kinderen. De vader verzocht om wijziging van het gezag over de oudste minderjarige, [minderjarige 1], en om een omgangsregeling. De moeder voerde verweer en stelde dat zij in december 2019 een zelfstandige woning zou betrekken, waar zij weer samen met [minderjarige 1] zou gaan wonen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders in 2017 bewust het gezag over de kinderen hebben verdeeld en dat de communicatie tussen hen niet is verbeterd. De vader heeft zijn verzoek om het eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] te verkrijgen, niet ingetrokken, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet in het belang van het kind is. De rechtbank heeft de omgangsregeling vastgesteld, waarbij [minderjarige 1] het eerste weekend van de oneven maand bij de vader verblijft. Tevens heeft de rechtbank de consultatieplicht van de moeder met betrekking tot [minderjarige 1] buiten toepassing verklaard, omdat de ouders in 2017 een regeling zijn overeengekomen waarbij zij over en weer geen bemoeienis hebben met de opvoeding van de kinderen. De moeder is verplicht de vader eenmaal per drie maanden te informeren over gewichtige aangelegenheden met betrekking tot [minderjarige 1].

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
AM
gezag, hoofdverblijfplaats, omgang, informatie- en consultatieregeling
zaak-/rekestnr.: C/15/288372 / FA RK 19-2649
Beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 18 december 2019
in de zaak van:
[de vader],
wonende op een geheim adres,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. E. van Meeteren, kantoorhoudende te Schagen,
tegen
[de moeder],
wonende op een geheim adres,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. L.N. Hermans, kantoorhoudende te Kerkrade.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek, met bijlagen, van de vader van 6 mei 2019, ingekomen op 7 mei 2019;
- het F9-formulier van de zijde van de vader, ingekomen op 18 juni 2019;
- het verweer, ingekomen op 14 oktober 2019.
1.2.
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 18 november 2019 in aanwezigheid van partijen, de vader bijgestaan door mr. E. van Meeteren en de moeder door mr. L.N. Hermans. Tevens was ter zitting als informant aanwezig mevrouw
[vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad).
1.3.
Ter zitting is van de zijde van de moeder nog een productie overgelegd.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op [datum] in [plaats] met elkaar gehuwd, welk huwelijk op [datum] is ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank van 13 maart 2013.
2.2.
De minderjarige kinderen van partijen zijn:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] ;
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] ;
- [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] .
2.3.
Bij genoemde beschikking van 13 maart 2013 is bepaald dat [minderjarige 1] haar hoofdverblijfplaats zal hebben bij de moeder. [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wonen bij de vader.
2.4.
Bij beschikking van 10 januari 2017 van de rechtbank Zeeland-West Brabant is de moeder belast met het eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] .
2.5.
Bij beschikking van 18 januari 2017 van de rechtbank Amsterdam is de vader belast met het eenhoofdig gezag over [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .

3.Verzoek

3.1.
Het verzoek van de vader strekt tot wijziging van het gezag over [minderjarige 1] , in die zin dat voortaan het gezag over [minderjarige 1] alleen aan hem toekomt. Subsidiair heeft de vader verzocht te bepalen dat hij samen met de moeder wordt belast met het gezag over [minderjarige 1] en te bepalen dat hij een in goede justitie te bepalen zo ruim mogelijke omgang met [minderjarige 1] zal kunnen hebben en over [minderjarige 1] bij belangrijke te nemen beslissingen geconsulteerd wordt en daarnaast tenminste driemaandelijks over haar persoon geïnformeerd zal worden.
3.2.
De vader heeft tevens verzocht dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij hem zal zijn.
3.3.
De vader heeft aangevoerd dat de moeder [minderjarige 1] heeft ondergebracht bij de oma van moederszijde (mz) nadat de moeder een relatie kreeg met een nieuwe partner die niet voor de autistische [minderjarige 1] wilde zorgen. De moeder heeft aan de vader gevraagd of hij voor [minderjarige 1] wilde zorgen, hetgeen hij wilde, maar de moeder heeft toch iets anders besloten. Het adres van moeder is niet bekend bij de vader. De vader krijgt geen contact met [minderjarige 1] . Ook [minderjarige 3] en [minderjarige 2] zien hun zusje niet meer. De vader kan zich met deze gang van zaken niet verenigen.

4.Verweer

4.1.
De moeder heeft verweer gevoerd tegen de verzoeken van de vader.
4.2.
De moeder is van mening dat het verzoek van de vader moet worden afgewezen. Daartoe heeft de moeder betoogd dat haar nieuwe relatie is beëindigd en dat zij in december 2019 een zelfstandige woning zal betrekken, waar zij weer samen met [minderjarige 1] zal gaan wonen. Vanwege de ontwikkelingsachterstand van [minderjarige 1] , en haar autisme, is een opvoedsituatie met veel structuur, rust en stabiliteit van groot belang. [minderjarige 1] heeft dat de afgelopen maanden gehad tijdens haar verblijf bij oma (mz) en zal dat straks weer hebben wanneer zij met de moeder in [provincie] gaat wonen. De vader kan de rust, regelmaat en stabiliteit die [minderjarige 1] nodig heeft niet bieden, aldus de moeder. Om die reden dient de vader ook niet te worden belast met het eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] . Nu ook het onderlinge contact tussen haar en de vader niet goed is, is volgens de moeder de verwachting zeer reëel dat [minderjarige 1] in het geval van gezamenlijk ouderlijk gezag klem zal raken in de strijd tussen de ouders. Ook dat verzoek van de vader dient daarom te worden afgewezen. En om dezelfde reden kan er volgens de moeder ook geen sprake zijn van een consultatieregeling. De moeder kan wel instemmen met het verzoek om de vader eenmaal in de drie maanden te informeren over [minderjarige 1] .

5.De Raad

5.1
De Raad heeft ter zitting naar voren gebracht dat hoewel het een uitzonderlijke afspraak is, de ouders er bewust voor hebben gekozen het gezag over te kinderen te verdelen. Deze regeling was destijds in het belang van de kinderen. De Raad stelt vast dat de situatie tussen de ouders niet verbeterd lijkt. En hoewel er kennelijk minder bedreigingen zijn vanuit de beide families, is het teleurstellend dat de ouders niet in gesprek zijn gekomen met elkaar. Wel is het positief te noemen dat er omgang is gedurende de vakanties, dat de vader [minderjarige 3] en [minderjarige 2] daarvoor brengt en ophaalt en dat hij dan ook omgang heeft met [minderjarige 1] .
De Raad adviseert de ouders niet terug te kijken, maar te bezien wat [minderjarige 1] nu op dit moment nodig heeft. In dat kader ziet de Raad mogelijkheden om eenmaal in de maand omgang te laten plaatsvinden tussen de vader en [minderjarige 1] gedurende een weekend. Temeer nu de vader en [minderjarige 1] elkaar (weer) op regelmatige basis zien, de vader inzicht toont in de beperkingen van [minderjarige 1] en ook [minderjarige 3] en [minderjarige 2] vertrouwd zijn voor [minderjarige 1] .

6.Beoordeling

relatieve bevoegdheid
6.1.
De ouders hebben ter zitting aangegeven dat zij geen verwijzing wensen, hoewel een andere rechtbank relatief bevoegd is op grond van de (geheime) hoofdverblijfplaats van de minderjarige. De zaak wordt daarom in overeenstemming met artikel 270, eerste lid, laatste volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet verwezen, maar door deze rechtbank behandeld.
gezag en hoofdverblijfplaats
6.2.
Ingevolge artikel 1:253o van het Burgerlijk Wetboek kan een beslissing waarbij een ouder alleen met het gezag is belast, op verzoek van de ouders of van één van hen door de rechtbank worden gewijzigd op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd.
6.3.
Uitgangspunt hierbij is dat de situatie sinds de uitspraak van de rechter zodanig veranderd is, dat het niet langer in het belang van de minderjarige is om het eenhoofdig gezag te handhaven. Alleen als de communicatie tussen de ouders zich zodanig heeft gewijzigd dat zij in staat zijn afspraken te maken, is er een reden om wegens gewijzigde omstandigheden beide ouders (weer) met het gezag te belasten.
6.4.
Op grond van de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, concludeert de rechtbank dat de ouders in 2017, na intensief overleg met de hulpverlening, er bewust voor hebben gekozen het ouderlijk gezag te verdelen, in die zin dat de vader voortaan het eenhoofdig gezag over [minderjarige 3] en [minderjarige 2] zal hebben en de moeder het eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] .
De vader heeft primair verzocht hem nu ook te belasten met het eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] . Reden daartoe is gelegen in het feit dat de moeder hem op enig moment heeft gevraagd de zorg voor [minderjarige 1] op zich te nemen, nadat bleek dat haar nieuwe partner niet bereid was die zorg samen met haar te delen. Nadien heeft de moeder echter besloten [minderjarige 1] bij oma (mz) onder te brengen en is de omgang tussen [minderjarige 1] en de vader gedurende langere tijd stopgezet, al dan niet op aangeven van de nieuwe partner van de moeder. Ter zitting is van de zijde van de vader aangegeven dat hij een wijziging van het gezag nu vooral noodzakelijk acht om te voorkomen dat hij op enig moment weer verstoken blijft van omgang met [minderjarige 1] . Hoewel hij zijn verzoeken daartoe niet heeft ingetrokken, heeft de vader naar het oordeel van de rechtbank er ter zitting blijk van gegeven niet langer te verzoeken de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij hem te bepalen en belast te worden met het eenhoofdig gezag over haar. Nu de rechtbank ook van oordeel is dat dit niet in het belang van [minderjarige 1] is, zullen deze verzoeken van de vader hierna worden afgewezen.
De rechtbank gaat er daarbij wel vanuit dat [minderjarige 1] inderdaad met de moeder zal verhuizen en de moeder de zorg voor [minderjarige 1] weer voor haar rekening zal nemen.
6.5.
Ten aanzien van het verzoek van de vader om mede belast te worden met het ouderlijk gezag, overweegt de rechtbank als volgt.
6.6.
Hoewel de ouders ter zitting hebben aangegeven dat er op dit moment niet langer sprake is van familiaire dreigingen, en zij in 2017 en 2018 in staat zijn geweest om vorm te geven aan een omgangsregeling waarbij [minderjarige 3] en [minderjarige 2] in de vakanties bij de moeder verblijven en de vader bij het brengen en halen van [minderjarige 3] en [minderjarige 2] gedurende een uurtje omgang heeft met [minderjarige 1] , stelt de rechtbank vast dat de onderlinge verhouding tussen de ouders onveranderd is gebleven. In ieder geval is deze (weer) verslechterd nadat er problemen zijn gerezen tussen de vader en de nieuwe partner van de moeder. De communicatie tussen de ouders is zodoende niet zodanig gewijzigd, dat zij thans in staat zijn om samen afspraken te maken over [minderjarige 1] .
Derhalve ontbreekt naar het oordeel van de rechtbank de grondslag voor toewijzing van het verzoek van de vader en zal ook dit verzoek worden afgewezen.
omgang
6.7.
De vader heeft voorts verzocht een zo ruim mogelijke omgangsregeling te bepalen. Hoewel er ten tijde van zijn verzoek geen omgang mogelijk was, heeft de vader ter zitting gesteld [minderjarige 1] inmiddels weer bij oma (mz) te mogen bezoeken. Dat neemt niet weg dat hij graag een stevige en duidelijke omgangsregeling wil laten vastleggen, waarbij [minderjarige 1] bij hem thuis verblijft en het halen en brengen van [minderjarige 1] tussen de ouders wordt verdeeld. Nu hij niet samenwoont met zijn huidige partner en de pasgeboren baby uit deze relatie bij zijn partner verblijft, zal [minderjarige 1] gedurende haar verblijf bij hem alleen te maken hebben met haar vader en haar broers. De vader stelt [minderjarige 1] daarmee voldoende veiligheid, rust en structuur te kunnen bieden.
6.8.
De moeder heeft ter zitting gesteld dat zij er de voorkeur aangeeft dat er in het geheel geen omgangsregeling wordt vastgesteld. [minderjarige 1] en de vader hebben volgens haar geen band. Een omgangsregeling van eenmaal in de maand een weekend is in ieder geval te veel. De moeder acht een regeling van eenmaal per kwartaal meer in het belang van [minderjarige 1] .
6.9.
De rechtbank is van oordeel dat de huidige informele omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige 1] , waarbij zij elkaar zien wanneer de vader [minderjarige 3] en [minderjarige 2] naar de moeder brengt gedurende vakantiemomenten, onvoldoende recht doet aan de belangen van [minderjarige 1] . Deze regeling is naar het oordeel van de rechtbank met onvoldoende waarborgen omkleed.
De rechtbank overweegt daartoe dat nu de verstandhouding tussen de ouders nog altijd slecht is en de moeder weerstand heeft tegen omgang, er geen zekerheid bestaat dat de omgang ook na de verhuizing van de moeder en [minderjarige 1] doorgang zal vinden. Daarbij acht de rechtbank het ook van belang dat ook [minderjarige 3] en [minderjarige 2] aanwezig kunnen zijn op het moment van de omgang tussen de vader en [minderjarige 1] . De rechtbank zal om die reden niet aansluiten bij de huidige regeling, maar bepalen dat [minderjarige 1] in een opbouwende regeling eenmaal in de twee maanden het eerste weekend van de maand bij de vader zal verblijven. De rechtbank gaat er daarbij van uit dat de vader [minderjarige 1] daarnaast kan blijven zien wanneer hij [minderjarige 3] en [minderjarige 2] brengt en ophaalt ten behoeve van hun omgang met de moeder, een en ander zoals nu ook het geval is.
informatie- en consultatieregeling
6.10.
De vader heeft ten slotte verzocht te bepalen dat de moeder hem over belangrijke aangelegenheden omtrent [minderjarige 1] consulteert en hem daarnaast driemaandelijks over haar persoon informeert.
6.11.
De moeder kan instemmen met de gevraagde informatieregeling, maar niet met een consultatieregeling. Gezien de autistische stoornis van [minderjarige 1] en de intensieve begeleiding die zij nodig heeft, zal een consultatieregeling volgens de moeder belemmerend werken en niet in het belang van [minderjarige 1] zijn.
6.12.
Op grond van artikel 1:377b BW heeft de moeder de plicht om de vader op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van [minderjarige 1] en deze te raadplegen – zo nodig door tussenkomst van derden – over daaromtrent te nemen beslissingen. Nu de moeder zich niet verzet tegen de gevraagde informatieregeling en de rechtbank een dergelijke regeling in het belang van [minderjarige 1] acht, zal deze worden toegewezen.
De wettelijke consultatieplicht zal de rechtbank op grond van het tweede lid van artikel 1:377b BW buiten toepassing verklaren. De rechtbank overweegt daartoe dat, zoals reeds hiervoor overwogen, de ouders in 2017 bewust een regeling zijn overeengekomen waarbij zij over en weer geen bemoeienis zullen hebben met de opvoeding van de kinderen. Nu de verhouding tussen de ouders nog altijd slecht is en gezien de intensieve verzorging die [minderjarige 1] nodig heeft, acht de rechtbank het in het belang van [minderjarige 1] dat de moeder (direct) beslissingen omtrent [minderjarige 1] kan nemen zonder de vader voorafgaand daaraan te consulteren.

7.De beslissing

De rechtbank:
7.1.
stelt de omgangsregeling als volgt vast:
- de minderjarige
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] , verblijft met ingang van januari 2020 het eerste weekend van de oneven maand bij de vader, waarbij de moeder haar in de maanden januari, maart en mei 2020 op zaterdag tussen 11:00 en 12:00 uur bij de vader brengt en de vader haar op zondag voor 17:00 uur weer bij de moeder terugbrengt en waarbij vanaf juli 2020 de moeder haar op vrijdag voor het avondeten bij de vader brengt en de vader haar op zondag voor 17:00 uur bij de moeder terugbrengt;
7.2.
bepaalt dat de moeder de vader eenmaal per drie maanden informeert over
gewichtige aangelegenheden met betrekking tot voornoemde minderjarige;
7.3.
verklaart de consultatieplicht van de moeder met betrekking tot voornoemde minderjarige buiten toepassing;
7.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
7.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.P. van der Haak, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van der Maten als griffier en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2019.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.