ECLI:NL:RBNHO:2019:10362

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 december 2019
Publicatiedatum
17 december 2019
Zaaknummer
7995287 AO VERZ 19-53
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en toekenning van billijke vergoeding in arbeidszaak

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 5 december 2019 uitspraak gedaan in een arbeidsrechtelijke kwestie tussen een werknemer, aangeduid als [verzoeker], en zijn werkgever, [verweerder] B.V. De werknemer was sinds 19 maart 2014 in dienst als bromfietsmonteur en werd op 9 augustus 2019 op staande voet ontslagen. De werkgever stelde dat het ontslag gerechtvaardigd was vanwege werkweigering en het zonder toestemming verlaten van de werkplek. De werknemer betwistte echter de rechtsgeldigheid van het ontslag en verzocht om een billijke vergoeding, evenals andere vergoedingen zoals een transitievergoeding en achterstallig salaris.

Tijdens de zitting op 7 november 2019 werden de standpunten van beide partijen toegelicht. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever niet voldoende bewijs had geleverd voor de dringende reden van ontslag. De verklaringen van de werkgever waren wisselend en tegenstrijdig, waardoor de kantonrechter concludeerde dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was. De werknemer werd daarom in het gelijk gesteld en de kantonrechter kende een billijke vergoeding toe van € 5.000,00 bruto, evenals vergoedingen voor onregelmatige opzegging en transitievergoeding. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever ernstig verwijtbaar had gehandeld door het onterecht geven van het ontslag op staande voet, maar dat de werknemer ook een aandeel had in het ontstaan van het conflict. De proceskosten werden toegewezen aan de werkgever, die overwegend ongelijk had.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij ontslag op staande voet en de noodzaak voor werkgevers om duidelijke en consistente redenen te geven voor dergelijk ontslag. De kantonrechter heeft ook de wettelijke rente over de toegekende vergoedingen toegewezen, te rekenen vanaf de datum van het ontslag.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 7995287 \ AO VERZ 19-53
Uitspraakdatum: 5 december 2019
Beschikking in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: [verzoeker]
gemachtigde: mr. C.M. de Wijs
tegen
de besloten vennootschap
[verweerder] B.V.,
gevestigd te Zaandam
verwerende partij
verder te noemen: [verweerder]
gemachtigde: mr. E. Cekic

1.Het procesverloop

1.1.
[verzoeker] heeft een verzoek gedaan om onder meer een billijke vergoeding toe te kennen. [verweerder] heeft een verweerschrift ingediend en een tegenverzoek gedaan.
1.2.
Op 7 november 2019 heeft een zitting plaatsgevonden. Partijen hebben daar hun standpunten toegelicht en vragen beantwoord. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt. [verzoeker] heeft ook pleitaantekeningen overgelegd. Vóór de zitting hebben partijen bij brieven en faxberichten van 1 november, 6 november en 7 november 2019 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] , geboren [geboortedatum] 1961, is sinds 19 maart 2014 in dienst bij [verweerder] . De functie van [verzoeker] is bromfietsmonteur met een salaris van € 2.151,31 bruto per maand.
2.2.
Met een brief, gedateerd
“09-08-2019”, en verzonden per e-mail van 10 augustus 2019, heeft [verweerder] [verzoeker] op staande voet ontslagen. In die brief staat onder meer het volgende:
“Met deze brief bevestig ik dat u met onmiddellijke ingang op staande voet ontslagen bent. De reden hiervoor is als volgt: (werkweigering, ernstige gedraging, (ondanks waarschuwing voor ontslag). Deze omstandigheden vormen een dringende reden tot ontslag op staande voet volgens artikel 7:678 BW. Op grond daarvan beëindig ik uw arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang.”
2.3.
In een e-mail van 13 augustus 2019 heeft [ondernemer] (hierna: [ondernemer] ), eigenaar en bestuurder van [verweerder] , het volgende meegedeeld aan [verzoeker] :
“Naar aanleiding van onze pogingen om met u in gesprek te komen. Wij willen graag met u een afspraak maken om verder te praten met u en de situatie op de werkplek [adres] .
Nogmaals wil ik u erop attenderen dat het echt niet kan om klanten in de zaak te weigeren te woord te staan, en weg te lopen van de werkplek zonder duidelijke opgave van redenen en naar huis te gaan.”
2.4.
In een door [ondernemer] opgesteld verslag, overgelegd bij en geciteerd in het verweerschrift, staat onder meer:
“09-08-2019 is helemaal fout gegaan. [voornaam] gaf aan niet te willen werken of klanten te willen helpen. (...) hij riep ik ga niks doen laat me met rust ik ben ziek en ik ga me ziek melden voortaan. [voornaam] op staande voet ontslagen.”

3.Het verzoek

3.1.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter om een billijke vergoeding toe te kennen van
€ 20.910,73 bruto. Aan dit verzoek legt [verzoeker] ten grondslag – kort weergegeven – dat geen sprake is van een rechtsgeldig ontslag op staande voet. [verzoeker] stelt dat hij op vrijdag 9
augustus 2019 van zijn leidinggevende toestemming heeft gekregen om vrij te nemen en dat hij op zaterdag 10 augustus 2019 gewoon zijn werkzaamheden heeft verricht, zodat van werkweigering geen sprake is geweest.
3.2.
[verzoeker] heeft daarnaast een verzoek gedaan om [verweerder] te veroordelen een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 6.970,24 bruto en een transitievergoeding van
€ 4.259,00 bruto te betalen. Verder is verzocht om [verweerder] te veroordelen tot betaling van
€ 344,20 bruto aan vakantiegeld, € 6.205,55 bruto aan 400 opgebouwde en niet genoten verlof-uren, en € 3.270,30 aan achterstallig salaris sinds januari 2016.

4.Het verweer en het tegenverzoek

4.1.
[verweerder] verweert zich tegen het verzoek. Daartoe is – samengevat – aangevoerd dat [verzoeker] terecht op staande voet is ontslagen, omdat hij ondanks eerdere waarschuwingen op 9 augustus 2019 zonder toestemming is vertrokken van het werk en op 10 augustus 2019 helemaal niet is verschenen. Volgens [verweerder] kan [verzoeker] daarom geen aanspraak maken op een billijke vergoeding, maar moet die vergoeding vanwege de gedragingen van [verzoeker] in ieder geval op nihil worden gesteld.
4.2.
Verder stelt [verweerder] dat geen transitievergoeding verschuldigd is, omdat het dienstverband tot een einde is gekomen als gevolg van ernstig verwijtbaar handelen van [verzoeker] . De vorderingen ten aanzien van vakantiegeld, verlofuren en achterstallig salaris moeten volgens [verweerder] worden afgewezen, omdat deze in het geheel niet zijn onderbouwd. Voor zover nodig merkt [verweerder] nog op dat de gevorderde vergoeding wegens onregelmatige opzegging onjuist is berekend door [verzoeker] . Als tegenverzoek vraagt [verweerder] [verzoeker] te veroordelen tot betaling van een vergoeding van € 5.618,40 bruto, omdat [verzoeker] door schuld een dringende reden aan [verweerder] heeft gegeven voor ontslag op staande voet.

5.De beoordeling

het verzoek
5.1.
Het gaat in deze zaak in de eerste plaats om de vraag of het ontslag op staande voet rechtsgeldig is en of aan [verzoeker] een billijke vergoeding moet worden toegekend.
5.2.
Naar het oordeel van de kantonrechter is dat ontslag niet rechtsgeldig. Daarover wordt het volgende overwogen.
5.3.
De wettelijke regels voor ontslag op staande voet staan in het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Volgens die regels is zo’n ontslag alleen geldig als daarvoor een dringende reden is (artikel 7:677 lid 1 BW). De kantonrechter moet bij de beoordeling van de dringende reden alle omstandigheden van het geval in aanmerking nemen.
5.4.
Uit de hiervoor genoemde brief van [verweerder] van 9 augustus 2019 blijkt dat als dringende reden voor het ontslag op staande voet wordt genoemd werkweigering. In de e-mail van [ondernemer] van 13 augustus 2019 wordt daarover opgemerkt dat het gaat om het weglopen van de werkplek zonder duidelijke opgave van redenen. Blijkens het eerdergenoemde verslag van [ondernemer] en het verweerschrift is het op 9 augustus 2019
“helemaal fout gegaan”, heeft [verzoeker] die dag opgemerkt dat hij niet meer wilde werken en ziek was, en is hij die dag door [verweerder] op staande voet ontslagen. Op de zitting hebben [verweerder] en haar advocaat nadrukkelijk verklaard dat niet de werkweigering op vrijdag 9 augustus 2019, maar het niet verschijnen op het werk op zaterdag 10 augustus 2019 uiteindelijk de dringende reden voor het ontslag op staande voet is geweest.
5.5.
De kantonrechter moet vaststellen dat de verklaringen van [verweerder] over de dringende reden voor het ontslag op staande voet wisselend, onduidelijk en tegenstrijdig zijn.
5.6.
Uit de datering van de ontslagbrief van 9 augustus 2019 blijkt dat [verzoeker] op die dag op staande voet is ontslagen. Daaraan kan niet afdoen dat die brief op 10 augustus 2019 per e-mail is verstuurd. In het door [ondernemer] zelf opgestelde verslag wordt ook bevestigd dat het ontslag op staande voet op 9 augustus 2019 is gegeven. Dat die data op een vergissing zouden berusten, zoals [verweerder] kennelijk stelt, is niet aannemelijk, gelet op de duidelijke dateringen in de brief en het verslag, en gelet op het feit dat het gaat om recente gebeurtenissen. Als er al sprake is van vergissingen, dan komen die voor rekening en risico van [verweerder] , omdat [verweerder] als werkgever bij een ontslag op staande voet wegens een dringende reden de nodige zorgvuldigheid in acht moet nemen bij de formulering en datering daarvan.
5.7.
Ervan uitgaande dat het ontslag op staande voet op 9 augustus 2019 is gegeven, kan daaraan niet als dringende reden ten grondslag worden gelegd dat [verzoeker] op 10 augustus 2019 niet op het werk is verschenen. Toen was, naar moet worden aangenomen, het ontslag immers al gegeven. Een eventuele werkweigering op 10 augustus 2019 kan dan geen dringende reden meer opleveren. De stelling van [verweerder] dat de werkweigering op 10 augustus 2019 de dringende reden is voor het ontslag op staande voet, kan daarom niet worden gevolgd.
5.8.
De stelling van [verweerder] dat een werkweigering op 10 augustus 2019 de uiteindelijke dringende reden voor het ontslag op staande voet is geweest, kan temeer niet worden gevolgd, omdat deze stelling niet strookt met het verslag van [ondernemer] en zijn e-mail van 13 augustus 2019. In de e-mail van 13 augustus 2019 staat dat [verzoeker] wordt verweten dat hij is weggelopen van de werkplek zonder duidelijke opgave van redenen, maar dat kan niet kloppen met de stelling van [ondernemer] dat [verzoeker] op 10 augustus 2019 helemaal niet op het werk is geweest. In het verslag van [ondernemer] staat dat het op 9 augustus 2019 helemaal mis ging, dat [verzoeker] verklaarde dat hij niet meer wilde werken en ziek was, en dat [verzoeker] toen op staande voet is ontslagen. Ook dit verslag valt niet te rijmen met de stelling van [verweerder] dat [verzoeker] op 10 augustus 2019 helemaal niet is verschenen en daarom op staande voet is ontslagen. Ook blijkt uit dit verslag dat [verzoeker] , anders dan [verweerder] stelt, wel een reden heeft gegeven waarom hij naar huis ging, namelijk omdat hij ziek was.
5.9.
Nu de verklaringen van [verweerder] over de dringende reden wisselend, onduidelijk en tegenstrijdig zijn, is de kantonrechter van oordeel dat die dringende reden niet is komen vast te staan. Er is geen reden om [verweerder] de gelegenheid te geven tot nadere bewijslevering. Gelet op het voorgaande heeft [verweerder] haar standpunt onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd, en is ook onduidelijk wat [verweerder] precies wil bewijzen.
5.10.
Omdat hiervoor is geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is, moet het verzoek van [verzoeker] om toekenning van een billijke vergoeding worden toegewezen (artikel artikel 7:681 lid 1, onderdeel a, BW). Daarbij wordt opgemerkt dat het geven van een ongeldig ontslag op staande voet als ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever moet worden aangemerkt (zie:
Kamerstukken I, 2013-2014, 33 818, nr. C, pag. 99 en 113).
5.11.
Voor het vaststellen van de hoogte van de toe te kennen billijke vergoeding zijn in rechtspraak uitgangspunten geformuleerd (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 30 juni 2017, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, onder nummer ECLI:NL:HR:2017:1187 (
New Hairstyle)). De kantonrechter moet bij het bepalen van de billijke vergoeding rekening houden met alle (uitzonderlijke) omstandigheden van het geval en die vergoeding moet daarbij aansluiten. Het gaat er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Ook met de gevolgen van de ontbinding kan rekening worden gehouden, voor zover die gevolgen zijn toe te rekenen aan het verwijt dat de werkgever kan worden gemaakt. De billijke vergoeding heeft geen bestraffend doel, maar met de billijke vergoeding kan ook worden tegengegaan dat werkgevers ervoor kiezen een arbeidsovereenkomst op ernstig verwijtbare wijze te laten eindigen.
5.12.
De kantonrechter zal een billijke vergoeding toekennen van € 5.000,00 bruto. Daarbij is het volgende in aanmerking genomen.
5.13.
De kantonrechter ziet gelet op de stukken en wat op de zitting is gebleken voldoende reden om aan te nemen dat de arbeidsovereenkomst binnen afzienbare tijd zou zijn beëindigd, als het ontslag op staande voet niet had plaatsgevonden. Er was immers in toenemende mate sprake van conflicten tussen partijen en [verzoeker] heeft op de zitting verklaard dat er na het vertrek van een collega en de komst van een nieuwe leidinggevende voortdurend onrust werd gestookt. Rekening houdend met goede en kwade kansen gaat de kantonrechter ervan uit dat het dienstverband nog maximaal zes maanden had voortgeduurd. Gelet op de conflicten en de onrust kan het overigens niet aan [verzoeker] wordt toegerekend dat hij heeft afgezien van het verzoeken van vernietiging van het ontslag.
5.14.
[verzoeker] lijdt als gevolg van het onterechte ontslag op staande voet in ieder geval inkomensschade, bestaande uit gemist loon over een periode van zes maanden na het ontslag op staande voet. Dat komt neer op een bedrag van € 13.940,46 bruto (€ 2.323,41 bruto per maand, inclusief 8% vakantietoeslag, maal zes). Op de zitting is vastgesteld dat [verzoeker] na het ontslag geen WW-uitkering heeft ontvangen, maar dat hij per 14 oktober 2019 wel een andere baan heeft, waarin hij ongeveer hetzelfde verdient als bij [verweerder] , zij het dat hij nog in de proeftijd zit. Rekening houdend met de mogelijkheid dat [verzoeker] zijn nieuwe baan in de proeftijd nog kan verliezen, zal worden aangenomen dat [verzoeker] over de periode van zes maanden na het ontslag een inkomensschade lijdt van € 11.617,05 bruto (€ 13.940,46 bruto minus één maandsalaris in de nieuwe baan van € 2.323,41 bruto). Hierna zal blijken dat [verweerder] ook wordt veroordeeld tot betaling aan [verzoeker] van een transitievergoeding van
€ 3.871,67 bruto en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 6.195,76 bruto. De kantonrechter ziet in dit geval aanleiding om laatstgenoemde vergoedingen deels, voor ruim de helft, in mindering te brengen op de inkomensschade, omdat die vergoedingen mede beogen die schade te dekken. Dat betekent dat de billijke vergoeding zal worden begroot op € 5.000,00 bruto.
5.15.
Met een billijke vergoeding van € 5.000,00 bruto wordt [verzoeker] naar het oordeel van de kantonrechter voldoende gecompenseerd en wordt ook voldoende tegengegaan dat [verweerder] ervoor kiest een arbeidsovereenkomst op ernstig verwijtbare wijze te laten eindigen. Daarbij weegt mee dat [verweerder] weliswaar ernstig verwijtbaar heeft gehandeld door het geven van een ongeldig ontslag, maar dat ook [verzoeker] een aandeel heeft gehad in het ontstaan van het conflict over dat ontslag. Volgens de verklaring van [verzoeker] is hij namelijk op vrijdag 9 augustus 2019 ’s ochtends weggegaan van zijn werkplek, terwijl niet is gebleken dat hij daarvoor toestemming had van een medewerker die bevoegd was om verlof te geven.
5.16.
De gevorderde wettelijke rente over de billijke vergoeding wordt toegewezen, te rekenen vanaf de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 9 augustus 2019. De wettelijke verhoging is niet toewijsbaar, omdat de billijke vergoeding niet als loon kan worden aangemerkt.
5.15.
Ook de gevorderde vergoeding wegens onregelmatige opzegging zal worden toegewezen, omdat is opgezegd tegen een eerdere dag dan die tussen partijen geldt (artikel 7:672 lid 10 BW). De vergoeding is gelijk aan het bedrag van het loon over de opzegtermijn, te weten € 6.195,76 bruto. Daarbij neemt de kantonrechter in aanmerking dat [verweerder] op de zitting heeft erkend dat sprake is van een opzegtermijn van twee maanden, en dat moet worden uitgegaan van een salaris van € 2.323,41 bruto per maand, inclusief 8% vakantietoeslag. De gevorderde wettelijke rente over deze vergoeding wordt toegewezen, te rekenen vanaf de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 9 augustus 2019. De wettelijke verhoging is niet toewijsbaar, omdat ook die vergoeding niet als loon kan worden aangemerkt.
5.16.
Het verzoek om [verweerder] te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding wordt eveneens toegewezen (artikel 7:673 lid 1 BW). De kantonrechter heeft hiervoor geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet terecht is gegeven, omdat daarvoor geen dringende reden aanwezig was. Een dringende reden valt niet zonder meer samen met ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werknemer. Maar bij gebreke van een dringende reden en gelet op de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden is er geen grond om te oordelen dat het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verzoeker] . Dat betekent dat [verweerder] de transitievergoeding verschuldigd is en zal worden veroordeeld tot betaling van die vergoeding tot een bedrag van
€ 3.871,67 bruto. Ook daarbij is uitgegaan van een salaris van € 2.323,41 bruto per maand, inclusief 8% vakantietoeslag, en een berekening op basis van de website www.mijnwerkenzekerheid.nl. De gevorderde wettelijke rente over de transitievergoeding zal worden toegewezen te rekenen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 9 september 2019 (artikel 7:686a lid 1 BW). Ook hier is de wettelijke verhoging niet toewijsbaar, omdat de transitievergoeding niet als loon kan worden aangemerkt.
5.17.
De vordering tot betaling van € 3.270,30 bruto aan achterstallig salaris sinds januari 2016 is toewijsbaar. Uit de arbeidsovereenkomst blijkt dat partijen een salaris zijn overeengekomen van € 2.151,31 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag. Gelet op de door partijen overgelegde salarisspecificaties heeft [verweerder] vanaf 1 januari 2016 echter een loon betaald tussen € 1.975,68 bruto en € 2.080,89 bruto per maand. [verweerder] heeft dus te weinig loon betaald. De berekening door [verzoeker] van het te weinig betaalde loon is niet betwist.
Anders dan [verweerder] stelt, heeft [verzoeker] zijn vordering voldoende gemotiveerd en onderbouwd. De stelling van [verweerder] op de zitting dat partijen mondeling een netto salaris hebben afgesproken, is door [verzoeker] betwist en door [verweerder] niet onderbouwd. Overigens kan die stelling van [verweerder] niet afdoen aan het recht van [verzoeker] op betaling van het overeengekomen bruto loon. Voor zover [verweerder] aanvoert dat [verzoeker] te laat heeft geklaagd over de hem toegezonden salarisspecificaties, kan zij daarin niet worden gevolgd, omdat op de zitting is gebleken dat [verzoeker] die specificaties pas onlangs heeft gekregen. De wettelijke rente en wettelijke verhoging zijn toewijsbaar, omdat [verweerder] te laat heeft betaald. De wettelijke verhoging zal worden gematigd tot 25%.
5.18.
De gevorderde verlofuren worden toegewezen tot een bedrag van € 3.102,78 bruto, uitgaande van 200 niet genoten verlof-uren. Het is aan [verzoeker] om het aantal gestelde niet genoten verlof-uren te bewijzen, maar [verweerder] moet de stelling van [verzoeker] gemotiveerd betwisten door overlegging van een registratie van de vakantiedagen (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 12 september 2003, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, onder nummer ECLI:NL:HR: 2003:AF8560, en in JAR 2003/243 (
Roodzant/Matthews & Brothers BV)). [verweerder] heeft op de zitting gesteld dat zij geen registratie van vakantiedagen heeft of bijhoudt. Daarentegen heeft echter ook [verzoeker] niet nader toegelicht of onderbouwd hoe hij aan 400 verlofuren komt. Gelet daarop zal de kantonrechter het aantal niet genoten verlof-uren schatten op 200. [verweerder] zal daarom worden veroordeeld tot betaling van € 3.102,78 bruto. De wettelijke rente en wettelijke verhoging zijn toewijsbaar, omdat [verweerder] te laat heeft betaald. De wettelijke verhoging zal worden gematigd tot 25%.
5.19.
[verzoeker] heeft op de zitting erkend dat zijn vordering ten aanzien van vakantiegeld al besloten ligt in de vordering met betrekking tot de vergoeding wegens onregelmatige opzegging, die hiervoor al is toegewezen. Er is dus geen grond om [verweerder] daarnaast nog te veroordelen tot betaling van vakantiegeld.
5.20.
Uit het voorgaande volgt dat het tegenverzoek van [verweerder] moet worden afgewezen.
5.21.
De proceskosten komen voor rekening van [verweerder] , omdat zij overwegend ongelijk krijgt. Daarbij zal het salaris van de gemachtigde van [verzoeker] worden vastgesteld op € 720,00. De proceskosten in het kader van het tegenverzoek komen ook voor rekening van [verweerder] , maar gelet op de samenhang met het verzoek zullen die kosten worden bepaald op nihil.
6. De beslissing
De kantonrechter:
het verzoek
6.1.
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoeker] een billijke vergoeding te betalen van € 5.000,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 9 augustus 2019 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoeker] de vergoeding wegens onregelmatige opzegging te betalen van € 6.195,76 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 9 augustus 2019 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.3.
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoeker] een transitievergoeding te betalen van € 3.871,67 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 9 september 2019 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.5.
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoeker] te betalen € 3.270,30 bruto aan achterstallig salaris, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het opeisbaar worden daarvan en tot aan de dag van de gehele betaling, en vermeerderd met de wettelijke verhoging tot een maximum van 25%;
6.6.
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoeker] te betalen € 3.102,78 bruto aan niet genoten verlof-uren, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het opeisbaar worden daarvan en tot aan de dag van de gehele betaling, en vermeerderd met de wettelijke verhoging tot een maximum van 25%;
6.7.
veroordeelt [verweerder] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verzoeker] tot en met vandaag vaststelt op:
griffierecht € 486,00
salaris gemachtigde € 720,00
6.8.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
het tegenverzoek
6.9.
wijst het verzoek af:
6.10.
veroordeelt [verweerder] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verzoeker] tot en met vandaag vaststelt op nihil.
Deze beschikking is gewezen door mr. P.J. Jansen, kantonrechter en op 5 december 2019 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter